'De droomgestalte van de navelstreng'
(1993)–Jos de Roo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Jos de RooDe droomgestalte van de navelstrengIn zijn eerste toespraak zegt Malisi, de hoofdfiguur uit Hoofden van de Oayapok!: ‘Al kort nadat ik uit ons oude kamp werd weggebracht, voelde ik hoe waar het is, dat onze navelstreng, al raakt hij weldra verdroogd en verdwijnt hij, met zijn droomgestalten aan ons blijft rukken, sterker dan de sterkste lianen.’ Met het beeld van de navelstreng en de vergelijking met de lianen wil Malisi zich aan de Hoofden doen kennen als een van de eigen stam, de Oayampi. Hij wil dat zij hem accepteren en opnemen in het stamverband na een veeljarig verblijf in Europa. Als klein kind was hij door een padre meegevoerd, waar iedereen vrede mee had. Zijn vader en moeder waren gestorven, hij was de overgeblevene van een tweeling en daar kon een vloek op rusten, zodat het beter was dat hij verdween. ‘Maar ik ben teruggekomen om u te bewijzen dat de vloek in een zegen is veranderd,’ bepleit Malisi zijn zaak voor de Hoofden. Hij verklaart zijn terugkeer uit afkeer voor de Blanken die barbaars zijn. Zelfs onder elkaar waren ze vol nijd en kwade bedoelingen, zodat ze oorlogen voerden. Toen men hem wilde dwingen, daaraan mee te doen, vluchtte hij, want ‘wij, de Oayampi, zijn niet geboren om elkaar of welke medemens ook als jaguars te bevechten. Die tijd is lang voorbij, is Droomtijd geworden.’ Zo beklemtoont hij nog eens een echte Oayampi te zijn en bovendien eentje die op de hoogste scholen van Europa heeft gezeten, waar men zijn nut mee kan doen. In de tweede redevoering tot de Hoofden van de Oayapok probeert Malisi het nog levende wantrouwen tegen hem weg te nemen door uit te weiden over de gebreken van de Blanken, maar hij voegt eraan toe, dat zij ook goede dingen hebben, met name de geneeskunde is hun grote kracht, ‘ofschoon ze die kracht niet in een droom ontvangen of uit een lied dat zij meekrijgen, maar het een kracht zonder liefde is, die zij halen uit veel boeken.’ In feite pleit hij weer met dezelfde drie argumenten voor zijn integratie in de gemeenschap: hij laat zien een echte Oayampi te zijn, hij geeft af op de gemeenschappelijke belager buiten de stam en hij suggereert dat hij door zijn kennis van nut kan zijn. Hetzelfde stramien ligt ook aan zijn derde toespraak, een maand later, ten grondslag. Hij kondigt erin aan dat hij zich aan de riten van de Oayampi zal onderwerpen en daarna Akontina tot vrouw zal nemen: ‘ik wil zijn zoals gij, zoals wij allen.’ Zijn nuttige kennis blijkt nu vooral uit kritiek op het kaal laten vreten van de lichamen van gestorvenen door piranja's, op het zwervend bestaan van de stam en op het gebrek aan medicijnen. Zijn vierde toespraak, anderhalf jaar later, is geen poging tot integratie meer, maar een bitter afscheid, omdat zijn vrouw Akontina onnodig is gestorven. Hij distantieert zich van een aantal gebruiken van de Oayampi: tegen de regels der traditie in, noemt hij de naam van zijn overleden vrouw; ook vindt hij dat de vader niet doodstil in een hangmat moet gaan liggen om de ziel van het kind te baren, maar medische hulp halen; een tweede keer dragen van de marake levert een ongeboren kind geen extra kracht op; hij wil niet in de wraakgeest Kenaima geloven en hij kan niet meer ver- | |
[pagina 56]
| |
dragen dat lijken door piranja's kaalgevreten worden. Ook al is zijn integratie mislukt, hij zegt wel wijzer geworden te zijn, omdat hij er heeft geleerd wat de goede manier van leven is: ‘Het zo te doen dat er geen moeilijkheden met anderen ontstaan, en dat een verstandig mens zich terugtrekt, wanneer hij moeilijkheden voorziet.’ De laatste toespraak, veertig jaar later, houdt Malisi als de veelgëerde wetenschapper Marius Renois voor een academisch publiek in Europa. Hij maakt er geen geheim van dat hij Indiaans bloed heeft, al doet hij wel geheimzinnig over zijn ware afkomst. Indirect refereert hij aan zijn navelstreng als hij zich afvraagt of het wel een voordeel was, dat hij als geleerde stamde uit de groep die hij bestudeerde: ‘Ben ik hierdoor niet een al te zeer gespleten persoonlijkheid geworden, zonder de nodige innerlijke harmonie en zonder de uiterlijke objectiviteit die - zo zij al bestaat - de wetenschapsman heet te sieren?’ Hij vertelt dat hij al die jaren 'niet zonder veel innerlijke tweestrijd, niet zonder een zekere gespletenheid, of noem het ‘bilocatie’, zijn werkzaamheden heeft verricht. En verderop heeft hij het nogmaals over zijn ‘gespleten’ persoonlijkheid, waarna hij als in een trance enkele woorden stamelt tot de Hoofden van de Oayapok. Marius Renois mag dan wel zeggen dat hij Malisi achter zich gelaten heeft, maar in dit ogenblik van grote emotie, komt zijn ware afkomst onweerstaanbaar boven drijven. Maar ook duurzamer is dit het geval. Uit zijn hele toespraak blijkt hij met zijn navelstreng verbonden te zijn met de Indiaanse cultuur. Hij wil zijn academische toehoorders ervan overtuigen, dat de kleine Indianenstammen wel degelijk bestaan en niet een mythe van onze verloren paradijzen, onze jeugd en onze onschuld zijn. Hij pleit er hartstochtelijk voor Indiaanse culturele kenmerken in het westen in te voeren door te luisteren naar de kennis van het eigen hart, door een pluriforme geest aan te hangen en een maatschappij te bouwen op schuldeloosheid en schaamtegevoel. Zagen we in de eerste vier toespraken dat Malisi pleitte voor de invoering van (sommige) westerse zaken bij de Oayampi, in de laatste toespraak pleit hij voor de invoering van Indiaanse kernbegrippen in het westen. Hoofden van de Oayapok! behandelt de migrantensituatie in optima forma door de wisseling van culturen te laten plaats vinden tussen - op het eerste oog - extreem tegengestelde culturen. Wie zijn eigen cultuur verlaat en er later naar terugkeert, merkt dat hij is veranderd. Hij zou wel graag dingen willen verbeteren, maar loopt stuk op de behoudende krachten in zijn maatschappij. Opnieuw integreren lukt niet, want het eigen hart schreeuwt om uitbanning van onrecht. In Hoofden van de Oayapok! zijn dat vooral de geneeskundige achterstand en indirect de positie van de vrouw. Twee thema's die Albert Helman ook in Verdwenen wereld aan de orde stelt. Wie dan vervolgens weer migreert, sadder and wiser, wil de grondkenmerken van zijn eigen cultuur overplanten, omdat de westerse maatschappij daar beter van zou worden. In Hoofden van de Oayapok! zijn dat de schuldeloosheid en het schaamtegevoel. Vooral het
| |
[pagina 57]
| |
schaamtegevoel zou de westerse maatschappij vooruit helpen, want het zou zorgen voor een grotere saamhorigheid in de maatschappij en voor een individueel verantwoordelijkheidsbesef voor de medemens zodat het schaamtecultuur samengaat met openheid. Het gemis aan openheid in de westerse samenleving zorgt voor de minderheidsproblemen en voor racisme, aldus Marius Renois. Hoe het schaamtegevoel precies samen zou gaan met openheid maakt hij niet duidelijk. Al eerder schreef Albert Helman over de schaamtecultuur in Facetten van de Surinaamse samenleving. Daarin legt hij uit dat het westen een schuldcultuur heeft. Door iets te doen of na te laten laadt de mens een schuld op zich die hem bezoedelt en van wroeging vervult. De schaamtecultuur daarentegen kent dit zonde-besef niet, maar wel het gezichtsverlies dat men lijdt bij bepaalde vergrijpen tegen de heersende normen. Zolang zulk een vergrijp onontdekt blijft, hindert het niet. Komt het aan de oppervlakte, dan moet er openbare boete of compensatie plaats vinden, die de mens weer verzoent met zijn omgeving. In hoeverre het schaamtegevoel met openheid te maken heeft, blijft onduidelijk, maar zeker is wel dat Albert Helman de schaamtecultuur als de grondslag van de Surinaamse cultuur ziet en dat hij Marius Renois, die zich ogenschijnlijk zo goed heeft geïntegreerd in het westen, in feite laat pleiten voor het behoud van de kern van zijn cultuur, ja deze zelfs aan het westen ten voorbeeld stelt. Het is duidelijk dat de migrant zoals hij in Hoofden van de Oayapok! naar voren komt, wat zijn normen- en waardenpatroon betreft, niet meer uitsluitend terecht kan bij zijn oude cultuur, en evenmin die van de nieuwe cultuur volledig kan omarmen. Hij gaat in zijn eigen innerlijk te rade (een denkend hart noemt Malisi dit) en is zo aangewezen op zijn eigen psychische integriteit. Dit hoofdthema uit de Caraïbische literatuur blijkt dus ook in het werk van Albert Helman: literair toont hij zijn navelstreng. Overigens is het niet zo dat Hoofden van de Oayapok! de Indiaanse en de westerse cultuur als complete tegenstellingen afschildert. Op drie verborgen punten van overeenkomst wil ik wijzen. Dat is allereerst de vorm van de redevoering. Bij Indianen nog een levende kunst, stelt Albert Helman in zijn voorwoord, maar de laatste rede maakt duidelijk dat het ook in het westen en dan vooral in de academische wereld een nog levende traditie is, die teruggaat op de Grieken. Nog een punt van overeenkomst vormt de pluriforme geest met de platonische idee: alles is tijdelijk in zijn schijngestalte, maar eeuwig in zijn idee. Een derde overeenkomst is het magische denken. Hoofden van de Oayapok! wemelt van de voorbeelden over de Indianen, maar laat ook zien dat de westerling evenzeer magisch denkt. Dit blijkt als Malisi over zijn opvoeding in Europa vertelt, en let op de spot die Albert Helman in deze passage legt door westerse religieuze handelingen te laten alterneren met het slapen, het eten en de stoelgang: ‘En zij leerden mij veel, vooral wat “zonde” is - iets heel wonderlijks - en hoe in een bed te slapen met koude handen en niet alleen met koude voeten; tot Jezus te bidden in zijn eigen taal; te eten met in deze hand een mes en een prikstokje in die; bang te zijn voor een groot vuur waarin iedereen moet branden die niet goed geleefd heeft; en hoe mijn behoeften te doen op hun manier.’ Kom ik tot een samenvattend beeld van de migrant in Hoofden van de Oayapok!, dan constateer ik dat de migrant bij uitstek de mens is die de overeenkomsten in verschillende culturen ziet. Hij kan een rol spelen bij het overplanten van goede zaken uit de ene cultuur naar de andere en leidraad daarbij is zijn eigen psychische integriteit. Herintegratie in zijn oude cultuur is tot mislukken gedoemd, volledige acceptatie van de nieuwe cultuur lukt ook niet, zodat hij het gevoel heeft een zekere innerlijke verscheurdheid te hebben. De desintegratie die daarvan het gevolg is, kan door de kunstenaar worden opgeheven door er artistiek munt uit te slaan. Het alter ego van Albert Helman, Marius Renois, alias Malisi, mag zich afvragen of hij niet een gespleten persoonlijkheid is, in de totaliteit van de roman in redevoeringen is hij geïntegreerd, is er een heelheid tot stand gebracht, is de droomgestalte van het kunstwerk zichtbaar geworden, omdat de navelstreng ‘aan ons blijft rukken, sterker dan de sterkste lianen’. |
|