Chitra Gajadin:
‘Ik kan niets verzinnen en dat vind ik heel erg’
Schrijven is voor Chitra Gajadin in staat zijn te uiten wie je bent. Het klinkt simpel, maar tijdens haar jeugd in Suriname kon ze niet zijn wie ze was. Ze had het gevoel dat ze stikte in het Hindoestaanse milieu. Ze is nu op vakantie in Suriname en hield onder andere een lezing voor de studenten van het IOL. Ze raakte de studenten met haar verwoording van de spanning tussen familieband en achtergrond en je eigen weg gaan, voor velen een actueel probleem.
Chitra Gajadin (1954) woonde tot augustus 1972 in Suriname. Als kind zonderde ze zich af van haar omgeving waar geen aandacht voor was kindervragen. Het vermogen van kinderen om creatief te zijn werd bedolven onder de wereld van de volwassenen. Als ze nu rondkijkt in Suriname, na er tien jaar niet geweest te zijn, heeft ze het idee dat er wat dat betreft niet veel veranderd is. Kinderen worden zoetgehouden met snoepjes, volwassenen zijn niet bereid om naar een kind te luisteren en hebben het idee dat hun autoriteit wordt aangetast als ze echt op een kind zouden ingaan. Bij Chitra Gajadin ontaardde dit in de puberteit in een conflict. Toen begon ze met schrijven, het was voor haar een zoeken naar een manier van communiceren. ‘Schrijven,’ zegt ze, ‘is als een stuk grond beplanten: eerst ontdoe je het van onkruid, maakt het schoon door te branden, vervolgens ga je bemesten en dan pas maak je bedden.’
Franchepane
in doffe tinten etst de zon
iets van vroeger kijkt mij
Uit: Opgravingen van je zelf. Paramaribo, Canna 1994
In 1977 publiceerde ze haar eerste dichtbundel Van erf tot skai (uitg. Futile). In haar verhalenbundel Bari Dopahar (NBLC, 1989) herinnert en beschrijft ze haar Hindoestaanse jeugd. Vanaf 1994 schrijft ze ook voor theater. Voor het werk van Chitra Gajadin geldt helaas hetzelfde als eerder op deze pagina werd gemeld over het werk van de dichter Jit Narain: het is in Suriname nauwelijks te krijgen.
Wat betekent het wonen in een ander land voor uw schrijverschap?
Het is een zegen dat ik ben weggegaan. Die afstand heeft mijn ogen geopend. Pas als iets ophoudt te bestaan, ga je zicht krijgen op wat het voor je betekent. Hoe belangrijk de Surinaamse natuur is, ben ik pas gaan beseffen toen ik hem in Rotterdam miste. Ik dacht steeds: als ik onder een man-jaboom zit, kan ik weer gelukkig zijn. Precies zoals ik vroeger als kind zat natuurlijk. Die fixatie op die man-jaboom heeft mij 25 jaar parten gespeeld. Maar toen ik weer in Suriname kwam, is bevestigd dat dat onzin is. Ik dacht: als ik dingen van Suriname om me heen heb, is het goed, maar nu hebben ze alleen nog maar decoratieve waarde. Mijn perspectief is in de loop van de tijd ruimer geworden, ik schrijf niet meer alleen maar over ‘dichtbije’ onderwerpen.
U had afstand nodig om perspectief te krijgen. U heeft zowel in het Sarnami als het Nederlands geschreven. Bent u anders met de taal omgegaan naarmate u meer afstand had?
Met de tijd ben ik soberder gaan schrijven. Wat ik wil zeggen is het belangrijkste, niet fantastische constructies en weelderige zinnen. In het Sarnami kan ik mezelf gevoelsmatig beter uitdrukken, het Nederlands is meer voor reflectie. De laatste tijd schrijf ik geen Sarnami, ook omdat ik weinig in Hindoestaanse kringen verkeer.
Hebt u bepaalde dingen of omstandigheden nodig om te schrijven?
Alleen rust en stilte en een opgeruimd bureau. Geen herrie. Soms breng ik mezelf in een bepaalde stemming, niet zo bewust hoor, dan zet ik muziek op en dan denk ik dat ik een bepaald gedicht ga schrijven. Toch vind ik het niet goed om muziek daarvoor te gebruiken. Muziek is goed om je even uit je omgeving te tillen, maar niet om op een kunstmatige manier als in een vijvertje te baden. Dat klopt niet, dan leef je niet met je omgeving. Ik wil met het leven uitwisselen en niet een versleten cassettebandje of een jeugdherinnering daarvoor gebruiken.
Is het wonen in Nederland ook een omstandigheid die voor u nodig is om te schrijven?
Ik denk dat ik heel goed hier zou kunnen schrijven. Laatst zat ik op een plekje aan de Surinamerivier en wilde niets liever dan daar uren zitten schrijven. Geïnspireerd door de wisseling van het licht over het water, het gekabbel. Ook in Dijkveld, waar ik nu verblijf, zou ik kunnen schrijven. Maar ik moet meer weten. Ik kijk nu om me heen met de ogen van iemand die alles voor het eerst ziet. Ik wil weten waarom die vogel bij die koe zit, waar hij heen vliegt als hij weggaat. Waarom strijkt die libel daar op een bepaalde tijd neer? Ik wil meer weten over de natuur.
Ik kijk niet meer als iemand die hier hoort. Doordat ik hier vroeger heb gewoond, dringen zich snel allerlei oordelen aan me op: wat een verschrikking die weg, tegenwoordig gaat het zeker zo toe, terwijl het misschien een momentopname is. Als vreemde merk je allemaal dingen op die je niet kent, je meet af. Ik wil niet vergelijken, maar dat proces heb ik niet in de hand, het overkomt me gewoon. Het blijft oppervlakkig.
Als het woord ‘fictie’ in verband met haar werk valt, schrikt Chitra Gajadin op:
Fictie?!? Ik schrijf nooit fictie! Ik beschrijf dingen die ik ken, zeker vroeger gaf ik letterlijk conversaties en belevenissen weer. Ik kan niets verzinnen en dat vind ik héél erg. Ik heb altijd gedacht dat je pas een echte schrijver bent als je van alles verzint. Ik ontwikkel me daarin wel en probeer minder letterlijk te beschrijven. Dat moet ook. Zo ontmoette ik een vrouw waarover ik tien jaar geleden een verhaal heb geschreven, ze is niets veranderd in die tijd. Ik schrok ervan zo letterlijk herkenbaar als ik haar had weergegeven. Dat is niet goed, niet voor haar en niet voor mij.
Op die manier heb ik over mijn familie ook de vuile was buiten gehangen. Hierbij kan ik dan voor een keer verzuchten dat, goddank, niemand van mijn familie leest. Mijn verhalen gaan altijd over hen en niet altijd in positieve zin, al probeer ik hun neutraal weer te geven. Maar zelfs al zou ik hen verheerlijken, ze zouden altijd vinden: Was het nodig om over ons te schrijven? Moet iedereen weten wat we eten? Waarom kom je niet met ‘gewichtige’ dingen? Ik vind zelf juist dat zo'n verhaal over mijn hardwerkende grootvader gewichtig genoeg is.
Uw Hindoestaanse afkomst is enerzijds uw bron, anderzijds zit er u flink op af te geven. Waarom blijft het uw leven beïnvloeden?
Ik heb altijd over Hindoestanen geschreven, deels over mezelf, ik wilde onbegrepen zaken aan de orde stellen. Natuurlijk zijn er dingen die ik waardeer. Ik kwam laatst een oude man tegen, over wie ik dacht: dat is een echte Hindoestaan, zoals hij over zijn grond praat. Cultuur van landbouwers, arme mensen kun je niet wegwassen. Daar wil ik nooit een punt achter zetten. Maar die jacht op geld, het geroddel: weg ermee. Hard werken is nooit iets om je over te schamen. Een vrouw die 's nachts met een kind aan de hand met de Ware Tijd die allerlei soaps en quizzen uit India uitzendt. Ik weet niet of hiermee de Hindoestaanse identiteit benadrukt moet worden. Die uitzendingen zijn ook overdag, de tv staat continu aan. Plant men daarom niet? Staan er daarom geen pepers op het erf? Er zijn er vast wel die kunnen beschikken over literatuur, maar de grootste groep is op de tv aangewezen.
Erop los leven ontaardt in dagelijkse paniek over eten. Het is geen fixatie op eten uit gebrek aan eten. Ik heb het zelf ook als ik me niet goed voel, dan ga ik eten.
Wat is uw belangrijkste drijfveer om te schrijven?
Iets vast willen houden, of eigenlijk iets toevoegen, eyeopener bieden dat wij Hindoestanen niet naar India hoeven te rennen, we hebben het al en het is de moeite waard. Mensen zelfwaardering bijbrengen voor wat ze hebben. Vroeger hadden mensen met hun eenvoud van rijst en dahl het goed. Dat besef lijkt er niet te zijn, dat zou ik willen bijbrengen.
Ik verwacht dat er een generatie Hindoestanen zal zijn die niet meer weet wat een omi is, hoe een rijstveld eruit ziet, die de geschiedenis van hun voorouders niet meer kent. De journalist in mij wil dat beschrijven, deels uit documentatiedrang, maar vooral ter versterking van identiteit. Het is belangrijk om geschiedenis en cultuur te hebben. Het zijn je wortels. Ik wil laten zien dat door die zelfverloochening, het ophouden van de schone schijn, de mooie dingen die we hebben verloren gaan, zoals vriendelijkheid, oprechtheid, wijsheid. Ik hoop dat ik ermee door zal gaan om erover te schrijven. Soms is mijn werk te Hindoestaans voor een Nederlandse utigever. Ik vind het moeilijk om zo te schrijven dat het voor een grotere groep interessant is. Maar ik hoor zoveel verhalen waarbij mijn vingers jeuken om ze op te schrijven, zoals de verhalen over/van oude mensen. Of een nare geschiedenis over een uithuwelijking die ik laatst hoorde, die eerder leek op verkapte slavinnenhandel.
Waar bent u nu mee bezig?
Ik ben de laatste vier jaar vooral bezig met theater. Vorig jaar is een eenakter van mij opgevoerd, die ik schreef tijdens een theatercursus van Cosmic, een multicultureel theater in Amsterdam. Het is mijn derde theaterstuk, een monoloog van een vrouw, een leuk stuk, maar het bleek te poëtisch voor toneel. Een in Nederland allochtone vrouw, een Surinaamse, gaat door een crisis. Ze zet alles op een rijtje en vraagt zich af waar ze nu naar toe moet gaan. In dit stuk heb ik weliswaar verhalen gebruikt die ik van vriendinnen heb gehoord, maar niet zo letterlijk als ik vroeger deed. Ze zijn niet meer herkenbaar.
Vier jaar geleden begon ik voor theater te schrijven, toen ik van Theaterwerkplaats De Kist in Rotterdam een opdracht kreeg. Dat was in het kader van een project om dichters en prozaschrijvers kennis te laten maken met een andere discipline. Ik vond het leuk om een tekst te schrijven waarmee gewerkt gaat worden, die uitgsproken zal worden. Het is toch niet helemaal uitgepakt zoals ik wilde. Ik had een klassiek stuk genomen, Savitri, een verhaal in het derde boek van het Mahabharata-epos. Het verhaal is nog steeds relevant, Savitri geldt voor Hindoestanen nog steeds als de ideale vrouw. Ik heb er commentaar uit het heden aan toegevoegd, van vrouwen die ik geïnterviewd heb. De regisseur van het stuk vond dat commentaar maar niks en schrapte dat. Dat is weer het Hindoestaanse van mij, dat ik niet durfde zeggen: Laat dat commentaar staan, ik wil het zo. Ik heb heel lang weinig zelfvertrouwen gehad, ik nam mezelf niet serieus. Als ik zei dat ik gedichten schreef, lachte ik tegelijkertijd verontschuldigend. Dat had met mijn opvoeding te maken, jezelf serieus nemen is a-Hindoestaans, dat komt omdat de groepsidentiteit zwaarder telt dan die van een individu.
Hoe is dat veranderd?
Onder andere door mijn vriend. Er waren daarnaast ook anderen die me sporadisch aanmoedigden. Maar het ontbrak me aan discipline. De laatste vier, vijf jaar werk ik serieuzer, kijk anders naar mezelf. Nu vind ik mijn werk belangrijk. De kinderen zijn groter, waardoor ik er meer tijd voor heb. Mijn vriend heeft me gedwongen om te werken. Hij is beeldende kunstenaar en als ik kwam langswaaien in zijn atelier, zei hij: waarom ga je niet zitten schrijven. Het was natuurlijk ook zijn belang, want ik hield hem van het werk. Bovendien: ik zag gewoon hoe hij aan het werk was, dat inspireerde.
Ik werk voor kwaliteit. Liever één mooi gedicht in een jaar in mijn bureaula, dan tien gepubliceerd in een glanzende bundel met een gouden randje waarover ik niet tevreden ben.
ROBERTINE ROMENY