Het fascisme in de internationale politiek
(1939)–Jan Romein– Auteursrecht onbekend
[pagina 5]
| |
[Het fascisme in de internationale politiek]MijnGa naar voetnoot1) taak is het een overzicht van het fascisme, het nationaal-socialisme en aanverwante verschijnselen in de internationale politiek te geven. Volledig kan dat uiteraard niet zijn, want dan zou ik de hele wereldgeschiedenis sinds '22 of toch sinds '33 moeten behandelen. Ik vat haar zó op, dat ik het hoofdaccent wil laten vallen op de fascistische methodes in de internationale politiek. Ik heb onlangs een artikel gelezen van zekeren Bidwell in het tijdschrift ‘Foreign Affairs’.Ga naar voetnoot2) Het behoort tot een hele literatuur van artikelen, brochures en boeken, die vooral van Amerikaanse zijde zich bezighouden met de groeiende economische expansie van Duitsland en Japan in Zuid- en Midden-Amerika. Het onderscheidde zich echter in dit opzicht van de andere desbetreffende literatuur, dat het liet zien, dat de cijfers van die expansie op zichzelf zo onrustbarend niet zijn. Zien we af van Brazilië, Chili en Guatamala, dan zijn nog nergens in dat werelddeel de import-cijfers van 1913 door Duitsland bereikt, laat staan overtroffen. Maar, zei hij, wat niettemin zo verontrust (want waar rook is, is ook vuur) dat zijn: 1e. de verwarrende hoeveelheid van de toegepaste methodes, 2e. de brutaliteit, waarmee zij toegepast worden en 3e. de vrees, dat Duitslands handelsexpansie slechts een onderdeel is van zijn plan voor een politieke overheersing. Ik kom daar straks nog nader over te spreken. Maar we moeten eerst terug tot 1919, wanneer we die methodes der | |
[pagina 6]
| |
fascistische internationale politiek willen begrijpen. Iemand heeft eens gezegd: een even erge zonde als een herhaling van 1914 zou een herhaling van 1919 zijn. Nu, veel kans is daarop niet, maar de uitspraak geeft toch goed het gevaar van Versailles weer. Immers, internationaal-politiek gezien is zowel October '22, toen Mussolini aan de macht kwam, en Jan. '33, toen Hitler rijkskanselier werd, een antwoord op Versailles, zo goed als Sept. '31, de inval der Japanners in Mantsjoerije, het wat verlate antwoord was op de resultaten van de Conferentie van Washington van '22, het Oost-Aziatische tegenstuk van Versailles - destijds door de overwinnaars uit de wereldoorlog evenzeer toegejuicht als Versailles, maar waarvan toen scherpzinnige lieden al zeiden, dat die geslaagde druk op Japan de kiem van nieuwe verwikkelingen in zich droeg.Ga naar voetnoot1) Mag ik daarom nog even op dat Versailles doorgaan en U nog even van die zoete wijn met zijn bittere nasmaak laten proeven? Bitter, want U weet toch nog wel, dat de geallieerden vochten onder de leus ‘to make the world safe for democracy’? Zou er één satyricus zijn en geweest zijn, die een vlijmender hoon had kunnen bedenken, dan de geschiedenis zelf in die leus gegeven heeft, gezien in het licht van haar nasleep? De wereldoorlog en de vrede, die er op gevolgd is, hebben, wel verre van de wereld veilig te maken voor de democratie, haar juist veilig gemaakt voor het fascisme. Laten we die les nooit vergeten, wanneer soms de gedachte in ons opkomt, onwillekeurig en begrijpelijk op zichzelf, maar door-en-door vals, dat een nieuwe oorlog | |
[pagina 7]
| |
nu heus de nieuwe vijand zou verslaan en ditmaal voorgoed. Ik had in '31/'32, toen ik de ‘Machten van deze Tijd’ schreef, de voorstelling, dat de anti-Versailles-mogendheden, die naar een herziening en annulering van de vredesverdragen wel moesten streven, elkaar wel moesten vinden ook. Dat wilde dus zeggen: Duitsland, Italië, Hongarije, Bulgarije en Japan. Immers Italië en Japan behoorden formeel wel tot de overwinnaars, maar de vruchten ervan werden aan geen van beide gegund, waarmee zij automatisch in het anti-Versailles-kamp terecht zouden moeten komen. De geschiedenis van de toen volgende jaren scheen die opvatting te logenstraffen. Wij zagen weliswaar een zeker ondersteunen van de revisionistische eisen van Hongarije door Italië, maar daartegenover stond Duitsland met zijn ‘Erfüllungs’-politiek, een stroming, die zich duidelijk met Frankrijk en Engeland wilde verzoenen - ik herinner aan Briand - Stresemann, aan de bijeenkomst van Thoiry en het toetreden, in '26, van Duitsland tot de Volkenbond -, terwijl de andere stroming zich op Rusland oriënteerde, en toen er geen spráke was van een samengaan met Italië, ja er veeleer, vanwege Oostenrijk, een duidelijke Italiaans - Duitse tegenstelling bestond. Zijn laatste triomf heeft deze in April '35 te Stresa gevierd. Maar ten slotte is dit, mijn inzicht, waarin men wel gelaakt heeft, dat het de gebeurtenissen hun gang wou voorschrijven, zoals het torenhaantje dat dacht, dat hij de wind de richting wees, tòch juist gebleken. Ik geloof, dat er nu niemand meer ontkennen zal, dat de ‘as’ Rome - Berlijn - Tokio, het z.g. Anti-Komintern-pakt, waar zich ook Hongarije en Mantsjoekwo bij hebben aangesloten, de uiteindelijke wrange vrucht is van Versailles en Washington. Men heeft dat front ook wel | |
[pagina 8]
| |
dat van de ‘have-nots’ genoemd, van de proletariërs onder de naties, tegenover de ‘haves’, de bezitters-naties. Er schuilt waars in dat aspect van de zaak. Bijna iedere formulering in een zo ingewikkelde zaak bevat altijd wel een atoom waarheid. Op het stuk van de grondstoffen zìjn Duitsland, Italië en Japan arm. Maar de gehele waarheid geeft de tegenstelling tussen de ‘haves’ en ‘have-nots’ toch ook weer niet. Duitsland is in 1919 van zijn koloniën beroofd, het is waar, maar niemand is er anderzijds nog in geslaagd, aan te tonen, en niemand zal er ooit in slagen aan te tonen, dat zijn koloniën een meer dan zeer ondergeschikte rol in het economisch leven van Duitsland hebben gespeeld. En van Italië kan niemand meer zeggen, dat het géén koloniën heeft. Wanneer men ziet, hoe weinig, hoe niets (tot nog toe) met Abessynië gedaan is - er is veeleer een stroom Italianen, die zich naar het moederland terug beweegt, dan dat er een van Italië naar Abessynië gaat -, dan neigt men eer tot de voorstelling, dat het te véél koloniën heeft en datzelfde is - ik behoef het wel niet te betogen - zéker waar voor Japan. Aan de andere kant zijn er staten, ik wijs op de Scandinavische, die ook geen of zo goed als geen koloniën hebben, en die toch niet tot de have-nots behoren. De zaak is bovendien, dat b.v. Duitsland evengoed grondstoffen in de koloniën van andere mogendheden kan kopen en als het zegt, daarvoor geen geld te hebben, moeten we eerst uitmaken, hòe het komt, dat het geen geld heeft. De les hieruit moet toch wel déze zijn: dat we bij een beoordeling van het optreden van het fascisme in de internationale politiek niet uitsluitend op de economische sfeer mogen letten. Het schijnt, dat deze les indruist tegen de | |
[pagina 9]
| |
marxistische beschouwingswijze, waarvan ik, zoals den lezer niet onbekend zal zijn, een aanhanger ben. Ik zeg: het schijnt. Ik geloof het niet. Maar ik wil zeggen, dat óók indien dat het geval zou zijn, ik toch niet aarzelen zou, die les uit de feiten te trekken, en dat juist krachtens het marxistisch beginsel, dat immers, goed opgevat, in de eerste plaats tracht, de dingen zoveel mogelijk te zien, zoals zij zijn. Maar laten we niet vooruitlopen op wat ik straks daaromtrent nog in het midden hoop te brengen. Laten we de draad van ons betoog vasthouden en ons dit afvragen: àls dan inderdaad het internationaal fascistische front, dat we zich sinds 1935 hebben zien vormen, de uiteindelijke weerslag is op Versailles en àls we inderdaad Versailles als een kwaad beschouwen, is dan ons verzet tegen zijn gevolgen soms onrechtmatig? Onbillijk althans? Velen, niet alleen in de anti-Versailles-landen, zijn die mening toegedaan. Ik houd de bevestigende beantwoording van die vraag voor één van de oorzaken, die het fascisme, ook buiten de fascistische landen, zijn stootkracht verleent. De bedisselaars van Versailles krijgen nu, zij het 20 jaar na dato, zo hoort men vaak redeneren, hun trekken thuis. Dat is een bevredigend gevoel, dat schijnt een soort van rechtvaardiging in zich te houden. En het tweede, hiermee samengaande argument, is dan, dat toch blijkbaar het fascisme, hoe afkeurenswaardig op zichzelf zijn methoden ook mogen zijn, een zeker vooruitgangselement vertegenwoordigt. De wereld, zo redeneert men dan, wordt nu eenmaal meer en meer internationaal, welnu, het fascisme, ondanks zijn nationalistische, ja hypernationalistische ideologie, is bezig dat proces te bespoedigen, door het opslokken van kleine naties. Het is de parallelle gedachtegang, die ook op sociaal gebied, alweer met afkeuring van de | |
[pagina 10]
| |
methodes, ìets goeds, ìets vooruitstrevends in het fascisme weet te ontdekken. De wereld gaat nu eenmaal, zo redeneert men dan, de weg der ordening op, die ordening, die een onderschikking van de particuliere aan de algemene belangen betekent, en het fascisme brèngt die ordening dan toch maar. Het laatste argument wil ik hier niet weerleggen. Ik heb dat indertijd in mijn brochure over de sociale en economische grondslagen van het fascisme al gedaan.Ga naar voetnoot1) Het valt buiten het mij nu gestelde terrein. Maar over de eerste twee wil ik hier dìt zeggen: goed, Versailles wàs een kwaad, het fascisme ìs de reactie op dat kwaad. Maar is het daarmee een goed? Dat is toch waarlijk de zaak te simpel gesteld. Wel kan men dit zeggen: tot op zekere hoogte, nl. precies tot op de hoogte, waarop het een herstel van het onrecht van Versailles beoogde, is het fascisme weliswaar geen goed, maar toch een noodzakelijkheid, iets wat eens, in welke vorm ook, gebeuren moest. Versailles berustte op de fictie van Duitslands uitsluitende schuld aan de wereldoorlog. De Duitse ontwapening, op grond dier fictie geëist, wèrd niet gevolgd door de beloofde ontwapening van de anderen. Duitsland wèrd verminkt, het wèrd omsingeld, het wèrd van zijn koloniën beroofd. De herstelbetalingen wàren een ongeoorloofde druk op het Duitse volk. Daar staan evenwel twee dingen tegenover. Ten eerste vergete men niet, dat de vredes van Brest-Litowsk en Boekarest, door de Centralen onderscheidenlijk aan Rusland en Roemenië opgelegd nog onvergelijkelijk veel harder waren dan die van Versailles. En ten tweede bedenke men, | |
[pagina 11]
| |
dat het instrument, waarmee op Versailles en Washington gereageerd werd - het fascisme -, oneindig méér is dan een reactie op de vredesverdragen. Het was zelf reactie. Het was meer dan middel, het werd doel. Het was meer dan politiek doel zelfs, het werd wereld-, ja levensbeschouwing. Waardoor en waarom hebben we hier niet te onderzoeken, aangezien wij hier niet de wording en het wezen van het fascisme onderzoeken, doch slechts zijn verschijningsvorm in de internationale politiek. Men kan het, meen ik, het best zò zien: toen het knabbelen aan de vredesverdragen eenmaal bleek te lukken, de éne bepaling na de andere onuitvoerbaar bleek en toen het gevoel van tegen onrecht op te tornen zelf de rechtsnormen op zij deed zetten, toen werd het program als vanzelf verder en verder uitgezet, tot het van een program van rechtsherstel er een werd van rechtsverkrachting, en uit het verdedigingsprogram een aanvalsprogram groeide. Waar ligt dat punt van omslag? Ik meen in Augustus 1931. Amerika en de Europese mogendheden zaten in het diepste van de economische crisis, die in '29 uitgebroken was. De onbestemde vrees, dat de hand over hand toenemende werkloosheid, die een ongekende hoogte bereikte, tot de sociale revolutie zou leiden, de nachtmerrie, die de bourgeoisie eigenlijk sinds de Franse Revolutie van 1794 bij buien van haar slaap berooft, verlamde haar actie. Aan het Russische voorbeeld van 1917 had zij gezien, waartoe een oorlog kòn leiden en zij had niet de minste behoefte aan een herhaling van dat experiment in andere landen. Van die situatie heeft toen Japan gebruik gemaakt voor zijn inval in Mantsjoerije: het begin van de uitvoering van het Tanakamemorandum, dat van 1927 dateert. Dit op zichzelf is nog | |
[pagina 12]
| |
niet de typisch-fascistische methode in de internationale politiek. Dit op zichzelf is nog slechts de gewone politieke methode: een plan maken en toeslaan op een ogenblik dat de potentiële tegenstander niet in de gelegenheid is om terug te slaan. Japan zelf had dit al in 1915 toegepast, toen het van de situatie in de wereldoorlog gebruik maakte om zijn 21 vragen (lees: eisen) aan China te stellen. Maar de toepassing kreeg in '31 toch dit bijzonder belangrijke reliëf: de Volkenbond reageerde niet. Het bleef bij een platonische afkeuring van de Japanse agressie. Dit punt is de zondeval, het begin tegelijk van de ondergang van de Bond. Was toen het sanctie-apparaat in werking gesteld, mogelijk, ja waarschijnlijk zou dan zonder oorlog Japan zijn greep op China hebben moeten loslaten, zou de fascistische methode zich niet ontwikkeld hebben en hadden we aantrekkelijker problemen kunnen bespreken. Doch het liep anders. Amerika schijnt toen wel gewild te hebben, maar Engeland niet. De typisch-fascistische methode begon zich te ontwikkelen sinds in '33 het fascisme, door het aan de macht komen van Hitler, een internationale macht geworden was. Ik noem die methode de balpolitiek. En ik bedoel daarmee, dat die methode èn haar succes hierin bestaan, dat de agressieve mogendheden elkaar telkens de bal toewerpen. Om dit goed in te zien, is een preciese chronologie noodzakelijk en ik veroorloof mij in dit verband te verwijzen naar wat ik daarover al eerder schreef.Ga naar voetnoot1) Het verband tussen de Japanse agressie in China, de machtsaanvaarding van Hitler in '33 en de Italiaanse ver- | |
[pagina 13]
| |
overing van Abessynië in '35 wordt nog duidelijker, wanneer we weten, wat we sinds het brutaal-openhartige boek van maarschalk De Bono weten: dat het plan voor die verovering reeds van '33 dateert. Op de agressie van Italië reageerde de Volkenbond wèl - hoè echter zullen we straks zien. Van de hierdoor ontstane spanning maakte nu op zijn beurt Hitler weer gebruik. In Maart '35 herstelde hij de dienstplicht, precies een jaar later ging hij tot de remilitarisatie van het Rijnland over. Noch Engeland, noch Frankrijk, noch de Volkenbond reageren. In Juli '36, toen de spanning over Abessynië nog nauwelijks geweken was, volgde de opstand van Franco in Spanje. Ook dit is typisch voor de hier onderzochte methode: de vijand mag geen ogenblik met rust gelaten worden. In de fascistische terminologie heet dit de dynamiek van het fascisme. Het is de tactiek, die logisch uit de balstrategie voortvloeit. Men kent het woord van Clausewitz: de oorlog is de voortzetting van de politiek met andere middelen; bij het fascisme moet men ook dit omdraaien: de politiek wordt daar de voorbereiding van de oorlog met dezelfde middelen. Nooit en nergens heeft de politiek zo'n strategisch karakter gehad. Spanje betekende de eerste practische samenwerking van Duitsland en Italië, wanneer we afzien van de hulp in de sanctie-tijd door het eerste land aan het tweede geboden. In hetzelfde jaar - Nov. '36 - volgde formeel ook het z.g. Anti-Komintern-verdrag tussen Duitsland en Japan, waarvan niemand nu meer twijfelt of het is tegen de Sowjet-unie gericht niet alleen, maar dat het zelfs een nog wijdere strekking heeft. Een artikel van Rosinger in het jongste nummer van ‘Pacific Affairs’, dat handelt over Duitslands Verre Oostenpolitiek onder Hitler, geeft daarover belangrijke inlich- | |
[pagina 14]
| |
tingen.Ga naar voetnoot1) Hij vertelt daar van de voorgeschiedenis, de conferentie van alle Europese militaire attachés van Japan in Berlijn op 30 Nov. 1935, die vier dagen geduurd heeft. Let weer op de datum: het begin van de Abessijnse veldtocht! Eén schrijver, zegt hij, kwam reeds toen dicht bij de waarheid, toen hij schreef: ‘that an anti-Communist accord would be issued for public consumption, in order to hide the military character of the agreement actually reached’. De Londense ‘Times’ b.v. wist te vertellen, dat een der bepalingen zich met de verdeling bezig hield van - Nederlands Indië.Ga naar voetnoot2) In '37 sloot Italië zich bij deze overeenkomst aan, in '38 volgden Hongarije en Mantsjoekwo.Ga naar voetnoot3) Indien inderdaad het z.g. Anti-Komintern-verdrag practisch tegen de bezittende naties gericht is, zoals wel het geval schijnt te zijn, wat moet men dan concluderen? Mij dunkt dat het zijn kracht vooral schijnt te zoeken in een imitatie - van de Komintern. Althans van wat de fascisten die Komintern in de schoenen plegen te schuiven, want dat de strijd dezer organisatie tegen het imperialisme ooit de vorm van het bezetten van strategische posities door de onderwerping van kleine volken heeft aangenomen, zal niemand kunnen waarmaken. De geschiedenis van '38 ligt nog zo vers in het geheugen, dat ik wel nauwelijks méér behoef te doen, dan de voornaamste resultaten van deze ‘balpolitiek’ in de herinnering terugroepen. Zoals Japan in '37 weer van de Spaanse kwestie gebruik gemaakt had, om nu niet alleen Noord-, | |
[pagina 15]
| |
maar héél China aan te vallen - en weer reageerde noch Amerika, noch Engeland, noch de Volkenbond - zo deed Hitler het in '38. De voorzichtige tegenwerking van de Duitse legerleiding - waaraan waarschijnlijk ook de vertraagde afkondiging van het Anti-Komintern-pact is te wijten - werd geneutraliseerd door de benoeming van Keitel, waardoor de macht van het partij-apparaat op het leger vergroot werd en het duurde niet lang of de wereld zag, wat er de zin van geweest was: Oostenrijk werd geannexeerd. Het Westen reageerde niet. Tsjecho-Slowakije werd geboeid. Het Westen reageerde niet, of liever: èrger, het hielp een handje mee. En nog was de balpolitiek niet uitgewerkt. Integendeel: met haar succes klom haar ambitie. Men schijnt het er alleen niet over eens geweest te zijn, wie nú weer de bal zou krijgen. Aan het einde van het vorige jaar kreeg men de indruk, dat Duitsland zijn naastliggende toekomstwensen voorlopig terzijde had gesteld om eerst Italië weer aan de beurt te laten. Diens eisen, door de overwinning van Franco ondersteund, golden nu Frankrijk. Zij zijn bekend, ofschoon niet officieel geformuleerd. Waarom ook? Dzjiboeti in Oost-Afrika, Tunis en Corsica in de Middellandse Zee, Nice en Savoye op het vasteland. Frankrijk reageerde dit keer. De vóórlaatste troef was de bezetting van Hainan door Japan op 10 Febr. jl., waardoor Japan de Italiaanse eisen tegen Frankrijk, d.i. tegen de zwakste schakel in de keten der bezittersnaties, krachtdadig ondersteunde. Maar dat brok bleek vooralsnog toch nog te machtig. Duitsland ging weer vóór met de vernietiging van Tsjechoslowakije, kort daarop door de annexatie van Memelland gevolgd. Pas met Pasen kreeg Italië weer een beurt met de inlijving van Albanië. | |
[pagina 16]
| |
Het is duidelijk dat deze positieve ‘balpolitiek’ van het fascisme slechts daarom kon en kan slagen, omdat er een negatieve politiek van wat we dan maar de ‘democratie’ zullen noemen, tegenover stond en staat. Laten we haar de ‘kreeftpolitiek’ dopen. Eigenaardigerwijze, maar niet onbegrijpelijk, zoals wij zien zullen, is die ‘kreeftpolitiek’, naar het mij voorkomt, al ouder dan de machtsaanvaarding van het fascisme. Politie- en legerautoriteiten, rechtelijke en ook kerkelijke gezagdragers hebben Mussolini al hand- en spandiensten bewezen vóór hij tot de ‘marcia su Roma’ bevel gaf, ja het succes daarvan laat zich zonder die stille hulp zelfs niet verklaren. De eerste a.h.w. officiële toepassing van de ‘kreeft-politiek’ heeft men te zien in de houding van den Italiaansen koning bij die gelegenheid, die immers toen nog niet voorzien kon, dat de leider van deze wilde horde het Keizerschap voor het huis van Savoye met zich bracht! En zoals in Italië vóór '22, zo was het in Duitsland vóór '33. Brüning en Von Papen zijn eveneens niet alleen voor het fascisme uit de weg gegaan, maar hebben - en de laatste zeker wèl bewust, de komst van het nationaalsocialisme voorbereid. Zij het dan met de bedoeling Hitler te vangen, uitgaande van de versleten wijsheid: ‘un jacobin ministre n'est pas un ministre jacobin’. Nog veel duidelijker wordt die politiek, wanneer het fascisme de macht eenmaal verworven heeft en het aanvankelijk een belangrijke, vervolgens zelfs een doorslaggevende factor in de internationale politiek wordt. Hier is, wij wezen er reeds op, '31 het beslissende jaar. Er bestaat een these die zegt, dat sinds MacDonald in dat jaar de feitelijke heerschappij over het Britse Rijk aan de conservatieven overgaf - in die dramatische weken, naar men zich herinnert, van | |
[pagina 17]
| |
de val van het pond -, de Engelse conservatieven deze politiek omhelsd hebben en men moet zeggen, dat de latere gebeurtenissen die these voortdurend meer bevestigd hebben. Nog in '31 heeft Engeland en heeft toen ook de Volkenbond Japan zijn gang laten gaan. De Conferentie in Brussel over het Negenmogendhedenverdrag bleek in de practijk slechts een nieuwe uiting van de ‘kreeftpolitiek’ tegenover Japan. Tegenover het eigenmachtig herstel van het Duitse leger, tegenover de eigenmachtige bezetting van het Rijnland - wij wezen er reeds op - dezelfde werkloosheid. En wanneer we van deze gezichtshoek uit de politiek van Engeland en Frankrijk tegenover Italië in de Abessijnse kwestie bezien, dan treft daarin niet alleen maar een negatief opzijgaan, maar zelfs een positieve hulp, die a.h.w. onder de officiële sanctie-politiek van de Volkenbond lag. Reeds destijds kon men het vermoeden, maar het is nu aan geen redelijke twijfel meer onderhevig, dat Laval in Jan. '35 te Rome Mussolini de vrije hand in O.-Afrika gelaten heeft. Het is Laval geweest, die de toepassing van de enig effectieve petroleumsanctie verhinderd heeft. We weten het, omdat Mussolini er hem voor bedankt heeft. Het gelijktijdige vredesplan Hoare - Laval wees in dezelfde richting. En in het uitstekende boekje van Garratt, correspondent van de Manchester Guardian, ‘Mussolini's Roman Empire’ geheten, kan men nalezen, hoe in de latere fase van de Italiaans - Abessijnse oorlog de Engelse politiek alles gedaan heeft, niet om de Italianen tegen te houden, maar om ze te helpen de ondergang van Abessynië te voltooien. Waarom? Duitsland dreigde immers weer en men had toen te Londen en Parijs nog hoop, Italië op tijd aan de Brenner te krijgen. Hoewel na het vormen van de spil Rome - Berlijn de mogelijkheid | |
[pagina 18]
| |
om Italië in het Stresa-front te betrekken, steeds meer illusoir geworden is, blijft de ‘kreeftpolitiek’ zegevieren. De ‘triomfen’, die zij in '38 gevierd heeft, liggen helaas nog te vers in het geheugen, dan dat ik ze hier behoef op te halen. Maar er zijn toch enkele bijzonderheden, die ik misschien in de herinnering moet terugroepen. Dezelfde 20ste Februari '38, dat Hitler, na het leger en de buitenlandse politiek vaster in handen genomen te hebben, sprak van de tien millioen te bevrijden Duitsers buiten de rijksgrenzen, aanvaardde Chamberlain het ontslag van Eden, Hoare's opvolger en een tegenstander tot op dit ogenblik van de ‘kreeftpolitiek’. Dat wekte destijds reeds de ergste verwachtingen. Ze zijn, wij weten het, nochtans overtroffen. Oostenrijk werd overweldigd en de betekenis hiervan in de ontwikkeling was deze, dat ook de ‘Anschluss’ weliswaar nog het opzij zetten van een der bepalingen van Versailles inhield, maar toch tevens, door de vergroting van Duitsland, die er het gevolg van was, de eerste stap op de weg naar een Duitse expansie, die ver boven een reactie op Versailles uitging. Sinds Maart '38 is de naald van het evenwicht doorgeslagen naar de andere zijde, van die der overwinnaars naar de verliezers in de wereldoorlog. En gold het bij Oostenrijk nog een door Duitsers bewoond gebied, dat althans vroeger tot het Duitse Rijk behoorde, door het verraad aan Tsjecho-Slowakije werd dit Groot-Duitsland nog vergroot met gebieden, die niet alleen slechts gedeeltelijk door Duits-sprekenden bewoond zijn, maar die bovendien nooit of te nimmer tot enig Duits Rijk hadden behoord. Het verraad, voorbereid door Lord Runciman, werd te München door Chamberlain en Daladier bekrachtigd. | |
[pagina 19]
| |
Hoe sterk de neiging tot die kreeftpolitiek was, leert zo mogelijk nog duidelijker het Spaanse voorbeeld. Terwijl Blum tegenover Laval als de verpersoonlijking van het linkse fatsoen is te beschouwen, was niettemin hij de vader van de niet-inmengingspolitiek in Spanje, die van de eerste dag van de generaalsopstand in Juli '36 af de wettige Spaanse regering de middelen, om zich tegen de Duits-Italiaanse agressie te verweren, onthouden heeft. Alleen Engelse druk kan deze pijnlijke anomalie van de Franse volksfrontregering verklaren. Frankrijk bezit sinds Lavals capitulatie voor Mussolini in Jan. '35 geen eigen buitenlandse politiek meer. Het loopt aan Engelands leiband. Het resultaat kennen we. Het Spaanse volk heeft opnieuw moeten bukken voor zijn grandes in wereldlijke of kerkelijke kleedij. Franco is, direct of indirect, door de grote mogendheden geholpen. De Spaanse regering werd door allen verlaten. Wat baatte dan de dapperste heldenmoed, wat kon dan zelfs de bereidheid tot hongeren baten? En zo hebben we dan medio Maart het voorlaatste bedrijf van dit drama, waarvan de spanning, dat moet men de regisseurs nazeggen, steeds stijgt - beleefd. Ook Tsjecho-Slowakije bestaat niet meer. Het doel is nòg verder uitgezet, de middelen zijn nog meer vergroofd. Het doel nog verder uitgezet: want door de annexatie van Tsjechië, en practisch toch ook van Slowakije, heeft Hitler potentieel zich tot de opvolger uitgeroepen, niet alleen van de Hohenzollerns, maar ook van de Habsburgers. En de middelen vergroofd: het is nl. als volgt in zijn werk gegaan: op grond van hun voorzichtig verzet tegen toenemende anarchie in Slowakije, door Duitsland aangestookt, zijn Hacha en Chwalkowsky | |
[pagina 20]
| |
naar Berlijn ontboden, daar met militaire eer ontvangen - om de wereld tot op het laatst te bedotten - vervolgens in een kamer opgesloten waar de vernederende documenten van de overgave al gereed lagen en na Hitlers vertrek hebben Göring en anderen de beide ministers letterlijk gedwongen, ze te tekenen, zó letterlijk gedwongen, volgens een Engels krantenbericht, dat zij tot tweemaal toe met een injectie door gereed gehouden doctoren weer zijn bijgebracht. En eindelijk - de scène heeft van half 2 tot half 6 's nachts geduurd - zijn ze dan onder die dwang bezweken. Onder die dwang èn de bedreiging, dat 800 bombardementsvliegtuigen gereed stonden om Praag te verwoesten!Ga naar voetnoot1) Zover is het gekomen en nòg reageerde de wereld niet. Zij is daar pas mee begonnen, toen uit inlichtingen, die de Engelse regering kreeg, enkele dagen later bleek, dat nu en wel ogenblikkelijk Roemenië aan de beurt zou zijn, waar zó grote Engelse belangen bij zijn betrokken, dat het niet langer werkeloos kòn blijven. Maar ondanks dat, heeft men op de laatste acte - op de verovering van Albanië, de walgelijke vertoning van een aanval van een tot de tanden gewapende natie van 45 millioen op een bevriend geheten, practisch ongewapend bergvolkje van even één millioen - toch nog niet anders gereageerd dan met een diplomatiek getimmerte, waarvan de toekomst de hechtheid nog zal moeten bewijzen. Men kan er voorloopig slechts dit van zeggen, dat wanneer de innerlijke tegenstellingen de volledige totstandkoming van het antiagressiefront niet verhinderen en wanneer zij het, als het | |
[pagina 21]
| |
tot stand mocht komen, niet ontkrachten, dat dan, maar ook dan pas, het getij gekeerd zal blijken. Door de elkaar bepalende ‘bal-’ en ‘kreeftpolitiek’ is de tweede wereldoorlog om de herverdeling van de wereld in volle gang. Hij vertoont alleen als gevolg van de kreeftpolitiek tot nog toe het ongewone en dan ook wel onverwachte aspect, dat er maar aan één zijde gevochten wordt. We hadden tot nog toe gemeend, dat er voor een oorlog op zijn minst twee partijen nodig waren, dat is een vergissing gebleken! Een tweede imperialistische wereldoorlog. We hebben tot dusver de feiten laten spreken, die ons wel tot deze conclusie moesten leiden. De lezer vergunne mij in het tweede deel van mijn beschouwing enkele opmerkingen over het theoretisch aspect van dezelfde zaak. Ik kan daarover korter zijn. Willen wij de hier geschetste ontwikkeling namelijk beter begrijpen, dan moeten we, meen ik, binnen het begrip imperialisme een onderscheiding aanbrengen, die we vroeger niet kenden. Maar ik moet daarvoor verlof vragen een ogenblik buiten de mij gegeven opdracht te treden, die de economie uitsloot. Over internationale politiek te spreken zonder het begrip economie te introduceren, wil echter zoveel zeggen als over de vorm handelen, zonder de inhoud te mogen noemen. Stel U intussen gerust: juist de onderscheiding, die ik wil aanbrengen, zal mij weer binnen de mij gestelde perken voeren. Want, zie ik wel, dan wordt de huidige fase van het imperialisme juist gekenmerkt door het primaat van de politiek, de vroegere, die van ongeveer 1880-1930, door het primaat van het economische. Het primaat van de politiek, d.w.z. van het schijnbaar irrationele en schijnbaar niet-materiële. | |
[pagina 22]
| |
Ik zeg schijnbaar, want ik ben er van overtuigd dat ook nu achter dat primaat van het politieke ook de economische belangen nog schuilgaan. Maar dat neemt niet weg, dat, wanneer we de methode onderzoeken, waardoor het fascisme tot dusver slagen kon, we dit primaat van de politiek wel degelijk in het oog moeten houden. Er zitten wel economische belangen àchter, maar terwijl in de oudere fase van het imperialisme deze particuliere economische belangen de boventoon voerden en de staat met zijn politiek déze volgde, schijnt de verhouding nu omgekeerd: de autoritaire staat en diens belangen of vermeende belangen geven de toon aan en de ‘geleide economie’ heeft te volgen. Het is dit moment, als ik wel zie, dat de fascistische staten hun tijdelijke voorsprong in stootkracht geeft boven de z.g. democratische, waarin de economie nog niet en zeker nog niet in dezelfde mate door de staat geleid of liever gedwongen wordt. Het zou mij te ver voeren de economisch-sociale verschuivingen, die tot deze nieuwe fase geleid hebben, hier te behandelen. Ik moet volstaan met te zeggen, dat zij mogelijk samenhangen met een accentverschuiving van de internationale monopolies naar de nationale. Een zekere H. Brit heeft hier misschien de weg gewezen.Ga naar voetnoot1) En de onderscheiding, die hij aanbrengt, komt in het kort hierop neer: terwijl de internationale monopolies hun winsten trokken uit de uitbuiting van het buitenland, moeten de nationale ze halen van de binnenlandse bevolking. Die plundertocht verhaast het proces van proletarisering van de middenstandsgroepen, de daardoor gewekte ontevredenheid verschaft de massa- | |
[pagina 23]
| |
basis, die ook het fascisme niet ontberen kan, de indirecte dictatuur van het financiële kapitaal wordt een directe, en de dictatuurstaat zoekt voor de daardoor ontstane spanningen een uitweg in expansie naar buiten. En moet die zoeken. Na deze theoretische uiteenzetting, die noodzakelijk kort en, wat erger is, ook onvoldoende moest zijn, omdat zij nog onuitgewerkt is, kom ik weer op de feiten terug. We hebben ons tot nog toe tot de expansie-politiek van de fascistische staten in Europa en het Verre Oosten bepaald, maar er is ook de rest van Azië, er is ook Zuid-Amerika en er is ook het werelddeel van de verste toekomst, die wij zien kunnen, er is ook: Afrika. Sinds ongeveer 1870 is er werkelijk van een wereldgeschiedenis sprake. Een schok in welk deel van de wereld ook plant zich over de hele wereld voort en er is dan ook bijna geen plek ter wereld, waar zich het proces, waarover wij spreken, niet doet gevoelen. Dan, het is, helaas alweer, onmogelijk, hier in bijzonderheden te treden, en in zijn algemeenheid is het feit bekend genoeg, dat de expansie-kracht der fascistische staten niet tot die punten beperkt blijft, waar met de wapenen of met diplomatieke pressie gestreden wordt, maar dat overal, waar dat maar mogelijk is, met een werkelijk verwarrende hoeveelheid van methodes, dat expansie-streven zich doet gelden. Ik wil enkele concrete voorbeelden noemen: zoals Ernst Henri al weer een vijftal jaren geleden een boek schreef over Hitler over Europe, dat destijds nog een enigermate fantastische indruk maakte, maar dat sinds '38 beangstigend werkelijk is geworden, zo hebben we tegenwoordig ook een boek van Benjamin Bennett, getiteld Hitler over Africa, dat pas verschenen is. Dit | |
[pagina 24]
| |
boek, dat over de Nazi-propaganda in voormalig Duits Kameroen, Duits Z.W.- en Duits O.-Afrika handelt, gaat in feite dus over de koloniale kwestie. Hetzelfde thema behandelt Evans Lewin in zijn ‘The Germans and Africa’. Wij kunnen deze hier slechts aanstippen en er op wijzen, dat ook hier de vrees van de schrijvers dezelfde is als van den zoëven geciteerden Amerikaan ten opzichte van Z.-Amerika: de vrees nl., dat Duitslands ijveren voor de teruggave van zijn koloniën slechts in schijn het laatste herstel van het onrecht van Versailles beoogt, in werkelijkheid echter onderdeel van zijn plan voor een politieke overheersing is. Die vrees is, gezien het ‘primaat van de politiek’, stellig niet ongegrond. Terwijl het twijfelachtig is of Duitslands grondstoffennood, die bovendien mede een gevolg van zijn eigen streven naar autarkie is, door de teruggaaf van zijn koloniën ook maar in het minst verbeteren zou, is het niet twijfelachtig, dat lucht- en marine-bases in zijn voormalige bezittingen in Afrika het een onwaardeerbaar wapen tegen het Engelse Imperium in handen zouden geven. En is er iemand, die gelooft, dat het dat zwaard ongeslepen zou laten? Terwijl Italië door de versterking van het eilandje Pantelleria een slagboom op de normale zeeweg van Engeland naar zijn Aziatisch rijk heeft opgeworpen, zou Duitsland dan van minstens drie punten uit de noodweg om de Kaap voor Engeland bedreigen. En dan spreek ik er nog niet eens van, ofschoon dat van menselijk standpunt evenzo belangrijk is, dat men toch geen enkelen inboorling zou kunnen overlaten aan een regiem, dat de inwoners van het moederland behandelt, zoals dit regiem het de Duitse Joden doet. Gesteld, Duitsland kreeg Duits Z.W.-Afrika terug en een Herrero vermoordde een blanke vrouw, zouden de Duitsers | |
[pagina 25]
| |
dan niet ‘een les’ aan het ‘internationale kleurlingendom’ uitdelen op dezelfde wijze als zij na de moord in Parijs een les aan het ‘internationale Jodendom’ uitgedeeld hebben? Of neen: dit voorbeeld deugt niet. Zij zouden de Herrero's niet uitmoorden, want dat hebben zij in 1906 al gedaan! Ja, dat is de laatste troost, die niemand de slachtoffers van de furor teutonicus afnemen kan, dat zij maar één-maal vermoord kunnen worden. Hoe dit zij: het beeld, dat oprijst uit de kaarten, zoals de Duitsers ze zelf tekenen, is dat herstel van de Duitse koloniën feitelijk de as Berlijn-Rome om zo te zeggen op ware grootte laat zien: als een as Berlijn-Kaapstad.Ga naar voetnoot1) Een vierde boek, dat ik als voorbeeld noem, is dat van Carleton Beals, The coming struggle for Latin America. Wat is het beeld, dat hieruit oprijst? Weer zo'n as-streven in wereldmaatstaf. Zoals de inmenging in Spanje bezig is, Frankrijk een derde te verdedigen grens te scheppen aan de Pyreneën met gelijktijdige bedreiging van zijn verbindingen met Noord-Afrika, zo dient de penetratie in het Spaanse werelddeel Zuid- en Midden-Amerika een gelijkvormig doel. Gelijkvormig nu werkelijk in de wiskunstige zin: dezelfde verhoudingen, maar op veel groter schaal: een bedreiging van het Zuiden uit van het Panama-kanaal om het in tijd van oorlog onklaar te maken en daarmee een bedreiging van Amerika's snelste verbinding tussen de Atlantische en de Stille Oceaan. En zoals in Spanje de spilgenoot Italië de helper van Duitsland is, zo is het hier de driehoeksgenoot Japan. | |
[pagina 26]
| |
Een vijfde en laatste voorbeeld van deze literatuur voert ons weer dichter, ja pijnlijk dicht bij huis. Het is dat van den Deen Joachim Joesten, Denmark's Day of Doom, ook onlangs verschenen. Het behandelt de Nazi-propaganda bij de stamverwante Denen. Ik heb dit voor het laatst bewaard, omdat wij er uit kunnen zien, dat wij hier een achterstand hebben in te halen. Wat in Denemarken nodig bleek, is ook hier nodig en wat in Denemarken mogelijk bleek, moet toch ook in Nederland mogelijk zijn: ten minste waarschuwen.
Mij resten ten slotte nog drie taken, als ik wel zie, 1e. uit het voorgaande de conclusie trekken en 2e. voor die conclusie en derhalve voor het geheel van het hier behandelde een verklaring trachten te vinden en 3e. ons af te vragen, of, gezien die verklaring, de fascistische methode in de internationale politiek in werkelijkheid even onoverwinlijk is als zij er uitziet? Het wordt tijd dat we ons tot die drie opgaven wenden. Wat de eerste betreft, het trekken van de conclusie, kan ik, ik moet in dít geval wel zeggen helaas, kort zijn. Er is maar één conclusie. Sinds nu bijna zeventien jaar geleden het fascisme in Italië de macht kreeg en vooral sinds het in '33, door de machtsaanvaarding in Duitsland, een wereldmacht werd, is het, internationaal politiek gezien, van succes naar succes geschreden of beter: gestormd. En dat tempo schijnt nog bezig te versnellen. Men geeft er zich, door het vele, al te vele, wat er gebeurt, misschien niet altijd meer voldoende rekenschap van, maar het probleem van de Italiaanse eisen aan Frankrijk is in één opzicht nòg verdergaande dan welke van de Duitse stappen ook. En wel in | |
[pagina 27]
| |
twee opzichten, 1e. hier is alle verband met Versailles en zijn onrecht zoek, 2e. hier gelden de eisen niet meer derden, maar de voornaamste mogendheid van Versailles: Frankrijk zelf. Wanneer we voor het volstrekt ongehoorde van die eisen enigermate doof zijn geworden, dan komt dat alleen door het trommelvuur, dat er aan voorafgegaan is en dat ons afgestompt heeft. Hier trouwens, op de valreep, nog een wezenlijk, zeer wezenlijk karakteristikum van de methode: de tweelingszuster van de ‘balpolitiek’ is de ‘afmattingsstrategie’ der fascistische mogendheden. De bal wordt zo herhaaldelijk en zo snel heen-en-weer geworpen, dat de toeschouwer, afgestompt, hem nauwelijks meer volgen kan. En de mens, wiens geluk, maar tegelijk wiens noodlot het nu eenmaal is, aan alles te wennen, went ook hieraan. Hij gaat het abnormale voor normaal houden, wanneer het zich maar vaak genoeg herhaalt en zo neemt hij ook die Italiaanse eisen voor iets gewoons, al zijn ze ook nog zo ongehoord. Sommigen noemen dit waanzin. Misschien is het dat. Maar dan zit er toch systeem in die waanzin. Systeem, dat is ook de diepere zin der fascistische gruwelen, in China, in Duitsland, in Abessynië, in Spanje, in Tsjechië: afmattingsstrategie; wanneer de volgende verschrikking de vorige overtreft, dan verbleekt niet alleen de vorige, maar ook die volgende, totdat op het lest de enige reactie een schouderophalen is. Maar daartoe willen juist geschriften als dit dienen: opdat dat niet gebeure, opdat wij onze ogen en ons hart open houden, oordelen voor zover wij kunnen en vèroordelen als dat moet. We constateren derhalve: het fascisme neemt nog steeds in kracht toe. Doet ook het anti-fascisme dat? Men kan het volgende zeggen: het Duitse anti-fascisme heeft in '33 zich | |
[pagina 28]
| |
‘auf Gedeih und Verderben’ - en vooral dan wel het laatste - aan Hitler overgegeven, zonder slag of stoot. Het Oostenrijks anti-fascisme heeft zich in de Weense straatgevechten van Febr. '34 althans een week lang tegen Dolffuss' fascisme geweerd - hoelang lijkt het geleden en het ligt toch nog maar vijf jaar terug! Het Spaanse anti-fascisme heeft zich bijna drie jaar verzet, met de moed der wanhoop, tot het voor de overmacht moest bukken. En China staat er nog zo kwaad niet voor. En wat Europa in haar geheel betreft: eindelijk schijnt althans het oogenblik aangebroken, waarop de fascistische krachten de te verwachten tegenkrachten gewekt en geconcentreerd hebben. Zeker, zo gezien, zit daar een stijging in, maar een ieder moet, gezien de voorlopige uitslag, erkennen, dat het fascisme sneller gegroeid is dan het anti-fascisme, dat positie na positie heeft moeten prijsgeven. En niemand kan zich verhelen, dat, wanneer het zijn kreeftpolitiek zou voortzetten, het nog meer posities, ja zelfs zijn sleutelposities zal moeten prijsgeven. Maar indien dit zo duidelijk is, dan rijst toch de vraag: hoe komt dat dan? Ziet men in Amerika en Engeland dan niet de kaarten, die de Japanners van hun imperium in Oost-Azië tekenen, met inbegrip van Nederl.-Indië, Australië, Californië, Mexico en Zuid-Amerika? Kent men in Frankrijk en Engeland ‘Mein Kampf’ niet en het z.g. Rosenberg-plan, de ‘Germaanse Unie’ van de Krim tot het Hoge Noorden met inbegrip van alle Duitse ‘randstaten’? Scandinavië, Nederland, Vlaanderen, Luxemburg, Elzas-Lotharingen, Zwitserland? Gelooft in Frankrijk en Engeland iemand, dat Mussolini zich na de overwinning van Franco werkelijk heeft teruggetrokken uit Spanje, zonder enig | |
[pagina 29]
| |
voordeel bedongen te hebben? Gelooft iemand, dat enerzijds Tunis, anderzijds Egypte veilig is voor een Italiaans leger, een Europees leger, waarop de koloniale verdedigingstoestel niet berekend is, een leger van nu reeds 90.000 man, kleurlingen niet meegerekend, dat zich van Libye uit naar het Westen en Oosten kan wenden en desgewenst ook naar het Zuiden, waar het via het Tsadmeer directe verbinding heeft met Duits gebied, gesteld het geval, dat Duitsland Togo en Kameroen weer zou bezitten? Alles fantasie? Maar hielden we dan voor enkele jaren het ook niet voor fantasie dat Japan China, Duitsland Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije, Italië Abessynië en Albanië overmeesteren en leidende invloed ïn Spanje verwerven zou? Neen, fantasie is dit alles zeker niet en al is het geen werkelijkheid nog, het is toch ook reeds méér dan een mogelijkheid. De herverdeling van de wereld is begonnen. Vanwaar dan de kreeftpolitiek? Ik moet ook hier weer even buiten de mij gestelde grenzen treden. Zoals ik zoëven de economie er bij gehaald heb, zo moet ik nu het sociale vraagstuk in mijn betoog betrekken. Ik kan deze kreeftpolitiek nl. in de grond niet anders verklaren dan van klassestandpunt uit. De vrees van de heersende klasse voor wat na het fascisme zou kunnen komen overheerst haar vrees voor het fascisme, ja zet deze onder omstandigheden om in passieve of zelfs actieve steun.Ga naar voetnoot1) Het instinct van die klasse ziet het fascisme als wat het is: de karikatuur van het socialisme en waardeert het als zodanig. Want evenzeer als het waar is, dat men de massa-aanhang van dit pseudo-socialisme kan be- | |
[pagina 30]
| |
schouwen als het beste bewijs van het verlangen dierzelfde massa naar het èchte, evenzeer is het waar, dat niets de komst van het echte socialisme zozeer tegenhoudt als zijn karikatuur. De aanwezigheid van deze tendens, die blijkbaar zo sterk is, dat zowel in Engeland als zelfs in Frankrijk directe imperiale belangen er aan worden opgeofferd, verlamt ook het ideologische front tegenover het fascisme. En dit wankele, nationaal en internationaal nog verdeelde anti-fascistische front staat tegenover een nationaal en internationaal overgedisciplineerd fascistisch front - hecht, stootkrachtig, zonder scrupules - althans zolang de bom niet barst.
Mijn uiteenzetting was zwart op zwart. Zo graag zou ik met iets positiefs geëindigd zijn. Maar ik zou de mij gestelde grenzen op nu waarlijk ongeoorloofde wijze overtreden, indien ik hier een politiek program zou ontwikkelen. En bovendien: ik moet betwijfelen of ik het zou kunnen. Er zijn mensen, die alleen de problemen stellen kunnen en er zijn er die er de konsekwenties uit weten te trekken. Er zijn mensen van de gedachte en er zijn mensen van de daad. En ik troost er mij maar mee, dat het eerste toch aan het tweede vooraf moet gaan, zodat degeen, die alleen het eerste kan, toch niet onnut behoeft te wezen. Het probleem stellen is na het voorgaande niet moeilijk meer. Het is déze vraag, die opgelost moet worden: hoe krijgen wij een democratie, die niet inwendig door fascistische tendenzen verlamd is? De geschiedenis zelf heeft tot dusver twee oplossingen aan de hand gedaan, een nationale en een internationale; de nationale is de volksfrontgedachte, de internationale is die van de collec- | |
[pagina 31]
| |
tieve veiligheid. Dat ook deze maar op gering succes hebben kunnen bogen is bekend. De volksfrontgedachte in Frankrijk heeft gefaald, die in Spanje heeft voor de overmacht moeten bukken. De gedachte van de collectieve veiligheid is een museumstuk geworden. Volgens een kenner als mr J. Huyts verwacht zelfs de Sowjet-unie, die het langst aan deze politiek heeft vastgehouden, van haar niet veel meerGa naar voetnoot1). Want wat wij nu zien: de Engelse poging tot een gemeenschappelijke verklaring van de Grote Mogendheden tegen de Duitse agressie, is nog niet de collectieve veiligheid. Het is op zijn best de voorbereiding tot een militaire alliantie. En zelfs aan de voorwaarden daarvoor is nog niet voldaan; 1e. zijn alleen Polen, Roemenië en Griekenland met name gegarandeerd, 2e. de S.U. is er nog niet expliciet bij, terwijl toch zonder haar toetreden de reeds gegeven garanties militair en dus ook politiek waardeloos zijn. Maar twee dingen zijn, voor mij althans, toch duidelijk en daarmee wil ik dan eindigen. Het eerste is dit: hoe ná de gedachte ons ook vaak liggen moge: laat de oorlog die nu van éne zijde gevoerd wordt, van twee zijden gevoerd worden; in een werkelijke oorlog zal het fascisme aan zijn eigen spanningen bezwijken - hoe na, zeg ik, deze gedachte van een preventieve oorlog ons ook liggen moge: wij moeten ze tòch afwijzen. Immers 1e. is die verwachte uitslag niet zeker, juist dank zij de fascistische tendenzen in de z.g. democratieën, en 2e. laten we ook ons uitgangspunt niet vergeten. Internationaal-politiek gezien vonden we immers de wortels van het fascisme in - de vorige oorlog. De behoefte aan orde en menselijkheid, de behoefte aan het | |
[pagina 32]
| |
socialisme na de eerste wereldoorlog ontstaan heeft niet dit, maar heeft zijn karikatuur tot wereldmacht verheven. Het woord van Kant is nog altijd waar en ik ben blij hier een paar woorden Duits te kunnen spreken, die niet tegenstaan, dit woord: ‘Der Krieg ist darin schlimm, dass er mehr böse Menschen macht als er deren wegnimmt’. En dat geldt voor alle fronten. Wat rest er dan? 1e. dit, dat de overwinningen van het fascisme, hoe reëel ook, in zoverre toch schijnoverwinningen zijn, dat zij nog nimmer op een gelijkwaardige vijand zijn bevochten; 2e. dat het geen illusie is om te verwachten, dat de toestand in de fascistische landen die met de dag verergert, een punt zal bereiken, waarop hij onhoudbaar wordt en 3e. dat het punt van omslag dichter bij ligt dan wij denken. De eerste tekenen ervan worden zichtbaar. En het tweede punt, dat ik nog duidelijker zie, is dit: de beste bestrijding van het internationale fascisme is zijn nationale bestrijding voor mensen als wij, die op de internationale politiek geen invloed hebben. Dit is niet het uitsluitend werk van de politieke partijen, welke ook. Hier ligt ook een taak voor ons individueel. Het fascisme - en hier overschrijdt ik nog eenmaal, voor het laatst, de mij gestelde grens - is, nu niet politiek, maar cultureel gezien: de ontkenning van de gedachte der menselijke waardigheid.Ga naar voetnoot1) Die geschonden gedachte hooghouden, ondanks alles, en haar uitdragen, ondanks alles - zie daar ònze taak, òns politiek program, waarin wij, ondanks alle verschillen, alles wat ons scheidt zelfs, één kunnen, maar dan ook één moeten zijn. |
|