Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede
(1973)–B.V.A. Röling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 236]
| |
20 De krachten tot veranderingUit het voorgaande is wel duidelijk het verschil gebleken tussen wat nodig is voor de vrede en wat mogelijk is voor de vrede. Wat nodig is kan worden vastgesteld door het verstand, gezien de feitelijke situatie in de wereld (atoomwapens, armoede, overbevolking, milieu problematiek, nationale soevereiniteit). Wat mogelijk is wordt bepaald door de wil, op grond van bestaande opvattingen, bestaand gevoel van saamhorigheid, van wantrouwen of van vijandschap. Senator Fulbright sprak van het verschil tussen ‘our need’ en ‘our capacity’Ga naar voetnoot1. Het is een oude tegenstelling, die juridisch wordt uitgedrukt als het verschil tussen natuurrecht en positief recht. Eméric de Vattel, de grote volkenrechtjurist uit de 18de eeuw, sprak daarom van natuurrecht als ‘jus necessarium’, noodzakelijk maar niet-geldend recht, en van positief recht als ‘jus voluntarium’, gewild, geldend, maar niet toereikend recht. Er is een grote afstand tussen wat nodig is (voor de vrede) en wat mogelijk is. Bijzonder verontrustend is, dat deze afstand jaarlijks groter wordt. Ook hier kan men spreken van een ‘widening of the gap’. Dat blijkt ten aanzien van alle grote vredesproblemen, het wapenprobleem, het armoedeprobleem, het bevolkingsprobleem en het nationalisme. Wapenprobleem. We zijn op het ogenblik getuige van een gigantische wapenvermeerdering. Er is toenemende bewapening in plaats van wapenvermindering; ‘arms research’ leidt voortdurend tot grootscheepse herbewapening. Er is ook | |
[pagina 237]
| |
toenemende wapenhandel in economische competitie tussen een twintigtal industriestaten. Er dreigt onherroepelijk, als dit voortgaat, de proliferatie, de verdere verspreiding van kernwapens. Koortsachtig wordt gezocht naar nieuwe wapens. De wapens, die wetenschappelijk in het vooruitzicht zijn, technisch in de toekomst mogelijk zijn, zijn niet opwekkendGa naar voetnoot2. En men kan er zeker van zijn, dat deze wapens zullen worden gemaakt en te zijner tijd zullen worden gebruikt. Armoedeprobleem. Jaarlijks wordt de afstand tussen arm en rijk groter. Er is de groeiende mentale polarisatie, het zoeken van extreme oplossingen, van rechts en links. Er is de groeiende politieke instabiliteit: interne onrust en opstanden, en de grotere vastberadenheid van de supermachten om hun ‘politieke vrienden’ te helpen. Daartegen ontstaat meer en meer de overtuiging, dat slechts directe geweldactie enige oplossing kan meebrengen. Tegenover wat men noemt het Amerikaanse imperialisme - tot uiting komend onder meer in Amerikaanse steun in de strijd tegen ondergrondse ‘linkse’ bewegingen - stellen Castro, Chevara en Debray hun theorie van het onvermijdelijk geweld, als reactie op het geweld van dictatoriale rechtse regeringen. In een theorie van de wanhoopt roept men om méér ‘Vietnams’, waardoor in Latijns-Amerika het nationaal-communisme zou kunnen worden verwerkelijktGa naar voetnoot3. Bevolkingsexplosie. De vooral in de ontwikkelingslanden onrustbarend toenemende bevolking belemmert de oplossing van het armoedeprobleem, en draagt bij tot de massale frustratie en agressiviteit. Milieuproblematiek is nauw met het probleem van de bevolkingsgroei verbonden. Mede in verband met de toenemende eis van grotere materiële welvaart, dreigt een tekort aan grondstoffen (schaarsteprobleem) en een aantasting van het leefmilieu (vervuiling). Nationalisme. Overal ziet men een herleven van nationaal | |
[pagina 238]
| |
denken. In de rijke landen worden de nationale gevoelens bevorderd door de nationale welvaartsstaat. In de arme landen ontstaat nationalisme van rechts en links, enerzijds de vorming van conservatieve, nationale partijen zoals de National Hindu Party in India, anderzijds in Latijns-Amerika de vereniging van communisme en nationalisme. De afstand tussen wat nodig is en wat mogelijk is, wordt steeds groter. Er zijn hier de blinde krachten aan het werk, die ergens naar streven (welvaart, geluk, veiligheid), maar die daarbij onbedoeld de wereld gevaarlijker maken. Blinde krachten van natuurlijke neigingen, eigen belang, onkunde, kortzichtigheid, emotionele verblinding. De blinde krachten gehoorzamen aan eigen wetmatigheden, leidend tot disharmonie, tot wanverhoudingen, die slechts door rampen weer kunnen (en zullen) worden hersteld. De biologische wetten leiden tot overbevolking, de economische wetten verscherpen de armoede-situatie (vergroten de tegenstelling arm-rijk), de politieke wetten bevorderen de vergroting van de ‘overkill’ en de algemene vermeerdering van de wapens: wanverhoudingen - als men er niets aan doet - die slechts door rampen als hongersnood, revolutie en oorlog kunnen worden ongedaan gemaakt. Het is een teken van cultuur als juridische wetten worden aanvaard om zulke wanverhoudingen te voorkomenGa naar voetnoot4. Bij de bevolkingsexplosie spreekt men van de keuze tussen de pil en de bom. In verband met de wereldarmoede streeft men naar sociaal-economisch volkenrecht. Het wapenprobleem dwingt tot regulering door uitdrukkelijke of stilzwijgende afspraak. Het milieu-probleem eist ingrijpende transnationale gedragscodes. Dit alles vindt zijn neerslag in juridische regeling, bestemd om de wereld iets leefbaarder en ongevaarlijker te maken. Vergeef de jurist dit pleidooi voor het recht als een ‘device of social control’. Het is in het recht dat redelijke vóórzichtigheid uitdrukking kan vinden. Het redelijk recht, mits als machtige orde, kan zich stellen tegenover de blinde krachten in de samenleving. | |
[pagina 239]
| |
De vraag is of zo'n rechtsorde kan worden bereikt. Dat ligt aan de krachten in de samenleving die vredebevorderende aspecten hebben: de krachten ten goede, die evenzeer in blinde en bewuste krachten te verdelen zijn. Er zijn ook blinde krachten die de vrede bevorderen. Met betrekking tot het gevaarlijke nationalisme kan men wijzen op de internationale ondernemingen, met wijd verspreide vertakkingen en belangen. Zij betekenen een verbreking van het nationale referentiekader, al blijven ze de nationale trots uitmakenGa naar voetnoot5. Zo'n verwijding en doorbreking van het nationaal referentiekader kan ook voortvloeien uit internationale ideologie. De Socialistische Internationale beoogde destijds de voorkoming van oorlogen door de gemeenschappelijke weigering van alle arbeiders om aan een oorlog mede te werken. Zij stortte ineen bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. In de moord op Jaurès culmineerde de zegepraal van de nationale gedachtengang. Op economisch terrein is er de neutralizering van nationale grenzen bij het scheppen van grotere markten: men beoogt daarmede het dienen van het economisch belang, en verwachtte destijds dat de geleidelijk groeiende feitelijke verbondenheid het nationalisme onmogelijk zou maken, en het transnationalisme zou bevorderen. Ook de militaire integratie kan ertoe bijdragen het denken in nationale termen te doorbreken. NAVO-eenheden kunnen dit neveneffect hebben. Van grote betekenis is het feit van het ontstaan van nationale militaire eenheden, die van meet af aan bestemd zijn op te treden als VN-eenheden, tot vredesdienstGa naar voetnoot6. NAVO-eenheden kunnen leiden tot de doorbre- | |
[pagina 240]
| |
king van het nationale denken, en het vormen van nieuwe, grotere eenheden. Maar een NAVO-legermacht stabiliseert de tegenstelling Oost-West. Ook ten aanzien van die ideologische tegenstelling zijn blinde krachten werkzaam om die tegenstelling te verzachten. Het gaat, ruw gezegd, om de tegenstelling tussen kapitalisme (in al zijn vormen van liberaal en sociaal kapitalisme) en communisme (waaronder zich ook reeds heel wat differentiatie aftekent). Beide stelsels hebben te maken met de weerbarstige materie van de massale produktie en distributie, en worden gedrongen naar soortgelijke oplossingen. Volgens de convergentietheorie van TinbergenGa naar voetnoot7 gaan de systemen uit innerlijke wetmatigheid steeds meer op elkaar lijken, zij wijzigen zich in elkaars richting. Wij hebben de planning overgenomen uit het Oosten, zij hebben het winstbeginsel overgenomen uit het Westen. Het zijn min of meer blinde krachten, die leiden tot vervaging van de tegenstellingen. Dit is Tinbergen's theorie van de vermindering van de economische verschillen. Daarnaast bestaat de theorie van Adam SchaffGa naar voetnoot8, de Poolse filosoof, over de vermindering van de politieke verschillen ten gevolge van de blinde krachten van de concurrentie, met name de competitie om de bijval en instemming van de jonge landen. Beide blokken werven om aanhang in de Derde Wereld. Zij gebruiken, zo zegt Schaff, daarbij veel mooie woorden om de eigen levenswijze aan te prijzen. De Derde Wereld moet komen tot een nieuw levenspatroon. Maar zij is wantrouwend, zal niet afgaan op mooie woorden, maar gaan kijken waar de aantrekkelijkste levenswijze, de beste levensmogelijkheid te vinden is. Bij die gelegenheid zullen beide blokken er naar streven zo goed mogelijk voor den dag te komen. Om de wervingskracht van hun eigen stelsel zo groot mogelijk te maken, zullen ze aantrekkelijke veranderingen aanbrengen. Vandaar in het Westen gro- | |
[pagina 241]
| |
ter aandacht voor de sociale gerechtigheid, en in het Oosten méér aandacht voor de democratie.
Dit zij genoemd als voorbeeld van blinde krachten die ten goede zouden kunnen werken. Daarnaast zijn er krachten in de samenleving, die welbewust ten goede zouden kunnen worden aangewend. Van de georganiseerde groepen wil ik noemen de kerken, de politieke partijen en de vakverenigingen. Vroeger heeft de kerk, en hier en daar doet zij dat nog, zich vooral gedragen als dienstmaagd van de staat en de gevestigde orde. Er was vaak een samengaan van de religie en het nationalisme, toen de kerk nog dacht in termen van nationaliteit en niet van humaniteit. Ook met het militarisme bestonden sterke banden. In Duitsland had men daarvoor de term ‘Militärfrommigkeit’. In de oorlog waanden beide partijen God aan hun zijde. De wapens werden gezegend. Voordat de ‘Enola Gay’ opsteeg om de atoombom op Hiroshima te werpen, ging daaraan een kerkdienst vooraf. Wellicht was er een tijd dat het bevorderen van de nationale saamhorigheid door de kerk een goede zaak was. Maar als het denken in termen van de wereld en de mensheid nodig wordt, is het blijven denken in nationale termen een kwaad. De laatste tijdGa naar voetnoot9 is de houding van de kerken ten aanzien van nationalisme en oorlog gewijzigd. De pauselijke Encyclieken ‘Pacem in Terris’ en ‘Populorum Progressio’ dienen hier genoemd - zij betekenden fundamentele omkeer - en de activiteit, zoals van Pax Christi en Sjaloom, om daarin vervatte meningen tot gemeengoed te maken. Wat de protestantse kerken betreft wil ik wijzen op de activiteiten en publicaties van de Generale Synode van de Hervormde Kerk, op het boek ‘Christendom en oorlog. Gereformeerde stemmen over het oorlogsvraagstuk’ (Kampen 1967). Binnen het verband van de Wereldraad van Kerken werden in 1966 op een conferentie te Genève resoluties aangenomen die tonen, dat de christelijke wereld zich weer be- | |
[pagina 242]
| |
zint op de diepste waarden, en weigert domweg gevestigde machten met haar gezag te steunen. Destijds werd de kerk en het Christendom gebruikt om de bestaande verhoudingen een soort religieuze wijding te geven, hoe ‘onchristelijk’ ze vaak ook waren (slavernij, sociale onrechtvaardigheid, nationalisme). De kracht van de religieuze overtuiging kan niet gemist worden om menige waan van onze tijd te doorbreken. De kerken kunnen een grote rol spelen bij het herijken der waarden. Dat zij dit zijn begonnen te doen in zake het oorlogsvraagstuk, is teken van een levend en bewogen christendom. Ook de politieke partijen hebben hier een taak, maar zij bevinden zich in een moeilijke positie. Feitelijk is de buitenlandse politiek tegenwoordig belangrijker dan de binnenlandse. Maar de meeste kiezers denken daar anders over. Voor hen geldt het primaat van de binnenlandse politiek. Geleidelijk gaat ook het buitenlandse beleid in de partijprogramma's een rol spelen. Partijbesturen en partijleden - de elite van het kiezersvolk - hebben wel, mede door de bestaande onverschilligheid in buitenlandse zaken, een zekere mate van vrijheid. Om een constructieve vredespolitiek - die belangrijke offers vergt - te kunnen voeren, zal echter intense voorlichting en opvoeding van de grote massa nodig zijn. De partijen moeten in deze ook leiding geven en vóórgaan. Als derde groep noem ik de vakverenigingen, als voorbeeld van georganiseerde groepen, die niet gevormd zijn om een taak te vervullen op het gebied van het buitenlands beleid, maar die noodzakelijk er mede geconfronteerd worden, en die er een beslissende invloed op kunnen uitoefenen. Men denke aan de ontwapening, de ontwikkelingshulp, het leefmilieu, centrale problemen op het gebied van oorlog en vrede, en direct betrokken bij vragen van volledige werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden. Ontwapening heeft immers economische consequenties, en moet duchtig worden voorbereid om niet verstorend te werkenGa naar voetnoot10. En ergens zullen er altijd klappen bij vallen, die zo eerlijk mogelijk moeten worden | |
[pagina 243]
| |
verdeeld. Door de ontwikkelingshulp - als zij een redelijke omvang krijgen - zal wellicht de nationale economische groei tijdelijk worden verminderd en zullen de gevolgen van de welbewust bevorderde industrialisatie gevoeld worden in bepaalde bedrijfstakken. Ook hier is voorlichting nodig om verzet te voorkomen. Hetzelfde geldt voor de ingrijpende maatregelen, die zullen nodig zijn in verband met het milieuprobleem. De houding van de vakverenigingen kan beslissend zijn voor de vraag of een regering het zal aandurven bepaalde noodzakelijke beslissingen te nemen. Ik noemde enkele georganiseerde groepen. Er zijn talloze meer te noemen. Het is opmerkelijk dat sommige groepen zich zo afzijdig houden van het oorlogsprobleem, terwijl zij daarop grote invloed zouden kunnen uitoefenen, zoals b.v. de vele vrouwenverenigingen. Er zijn destijds immers vrouwen geweest, die hun stem lieten horen. Bertha von Suttner pleitte, driekwart eeuw vóór het in Kennedy's tijd officiële vrij-algemene politieke doelstelling werd, voor algemene ontwapening. Tegenwoordig gaat er van vrouwengroepen nauwelijks enige impuls uit op het gebied van oorlog en vredeGa naar voetnoot11. Als krachten in de samenleving die ten goede en ten kwade kunnen leiden moeten worden genoemd de kunstenaars, de vormgevers en richtinggevers van de cultuur. Ook de kunst is dienstmaagd van de staat geweest, heeft in dienst gestaan van de nationale glorie; begrijpelijk toen het nationale, het gaan denken in termen van de grotere groep, nodig was en elan gaf aan het leven. Shakespeare deed méér voor de Engelse nationale saamhorigheid dan enig staatsman. De positie van de kunstenaar t.a.v. de oorlog is van grote betekenis. Er zijn schilders geweest, die de oorlog in hun werk hebben verheerlijkt, b.v. Gros. Maar men zegt wel dat dit nooit de heel grote schilders geweest zijn. Velen schilderden oorlog en krijgsbedrijf, de militaire wereld, om het bonte en kleurrijke (Velasquez, Breitner). Er is ook de aanklacht tegen de oorlog (Goya, Picasso). Soortgelijke verschillen vindt men in de literatuur. Ook de poëzie kan men splitsen in plei- | |
[pagina 244]
| |
dooi en protest (Kipling-Owen)Ga naar voetnoot12. Misschien bestond het protest reeds van oudsher. Vlak na de oorlog is bij ons in een dissertatie de stelling verdedigd dat de Ilias een vredesgedicht zou zijnGa naar voetnoot13. De oorlogsroman zou een boeiend onderwerp van studie kunnen zijn, waarbij het inzicht van de kunstenaar én de invloed op de gemeenschap van belang zouden zijn. Er is duidelijk verschil tussen de oorlogsroman na de Eerste en na de Tweede WereldoorlogGa naar voetnoot14. Er is ook duidelijk verschil tussen de literatuur uit West en Oost. Hier is onderzoek nodig. Ook over de vraag waarom zovele begaafde kunstenaars het laten afweten in onze tijd, en liever zich intens verdiepen in eigen ongemak dan in algemeen menselijke tragedie. Misschien is die tragedie te groot voor onze parochiale gevoelens. Ook de muziek speelt hier een rol. Ik denk dan niet zozeer aan de ‘Grote Kunst’, als Brittens ‘War Requiem’, die zo weinig mensen bereikt. Maar aan de liederen, de ‘songs’ die nu eenmaal gemoederen ontvlammen kunnen, die gemoederen samensmeden kunnen in diep beleefde gemeenschappelijkheid. Van oudsher heeft het lied een rol gespeeld. In onze geschiedenis de ‘geuzenliederen’, de ‘war-song’, de ‘protest-song’. De emotie van een volk uit zich in het lied. Liederen ontstaan in een gemeenschappelijke strijd voor een goede zaak, en hebben dan grote betekenis, als werving, als mededeling van bestaande gevoelens en opvattingen (communicatiemiddel). Dat het lied politieke betekenis heeft, gevaarlijk kan zijn, wisten reeds de Staten van Holland in de 16de eeuw, toen de 80-jarige oorlog in zijn aspect van sociale revolutie zich aankondigde. Een resolutie van 1565 maakte gewag van ‘murmuratie, sprekende genough openbaerlick woerden, tenderende tot commotie, ende singende oick liedekens mede daartoe dienendeGa naar voetnoot15. | |
[pagina 245]
| |
De protest-songs van onze tijd zijn uitvoerige studie waard. Ze verschillen van land tot land en hebben een duidelijk nationaal karakter - in Nederland zijn ze principieel, in Noord-Amerika bruut en cynisch, vitaal in opstandigheid, in Frankrijk met een grondtoon van machteloosheid, in Duitsland in ganzenpas marcherend naar de vrede, in Italië treurig om de eeuwig scheiding die de oorlog tussen gelieven brengt - maar alle zijn ze uitdrukking van diepondergane gemeenschappelijkheid en saamhorigheid in afkeer van wat als onmenselijk wordt ervaren. Het is vanzelfsprekend dat de massacommunicatiemiddelen - pers, film, radio, televisie - behoren tot de mogelijke krachten tot verandering. Zij kunnen gemakkelijk krachten zijn tot behoud. Als kranten geleid worden door strikt commerciële motieven, en dus streven naar een zo groot mogelijke lezerskring, dan zullen ze schrijven wat graag gehoord wordt door de grote massa van het lezend publiek. Dan zullen ze het nieuws schiften naar aantrekkelijkheid en het commentaar afstemmen op het traditionele. Er is nog niet zoveel bekend over de invloed van de krantGa naar voetnoot16. Ook op dit punt zijn studies nodig, zoals op het gebied van alle massamedia: hoe werken ze, hoe ver gaat hun invloedGa naar voetnoot17. De laatste tijd is er vooral belangstelling voor de vraag: wat is de invloed van het geweld, dat in film en TV wordt vertoond, en in de literatuur wordt beschreven. De oorlogsfilm met nationale heroïek, waarin de deugd beloond wordt na heel wat moedig geweld, trekt volle zalen. De ‘Western’ behoort tot dit genre. De oorlogsfilm kan gemakkelijk gebruikt worden als propa- | |
[pagina 246]
| |
ganda voor de oorlog. De film kan ook aanklacht zijn en protest. Er is ook de oorlogsfilm als mededeling, zoals de ‘War Game’, waarin getracht wordt uit te beelden wat een nucleaire oorlog zou betekenen. Het is goed dat men daarvan op de hoogte is, dat men weet waarom het gaat, dat men beseft wat er op het spel staat, al geeft een film als de ‘War Game’ nog niet een tiende van de werkelijkheid. Er is tegen deze film het bezwaar gemaakt dat ze tot ‘pacifisme’ zou brengen, pacifisme in de zin van emotionele weigering om iets met het militaire te maken te hebben. De film zou de ‘defensiebereidheid’ aantasten. Ik kan dat bezwaar niet delenGa naar voetnoot18. Zo'n film leidt terecht tot het oordeel ‘dat nooit’. Maar zo'n oordeel betekent niet meer het emotionele vredesstreven van het gebroken geweertje. Het vredesstreven is in onze tijd meer verstandelijk geworden, rationeel gefundeerd: de ontwikkeling van de wapens heeft gemaakt dat de mensheid en haar cultuur aan de oorlog kan ten onder gaan. Die oorlog moet vermeden worden, en het streven naar ‘vrede door macht’ is daartoe ontoereikend. Inzicht is ontstaan in het bijzonder ingewikkelde oorlogsprobleem. De-oorlog-vermijden vraagt ingrijpende offers, vraagt niet alleen een nietdoen, maar ook een wel-doen. De kracht van de overtuiging ‘dat nooit’ kan leiden tot méér aandacht voor wapenprobleem, armoedeprobleem, soevereiniteitsprobleem, kan leiden tot de bereidheid van méér offers nu, om oorlog later te voorkomen. En die bereidheid is, zoals we telkens moesten constateren, in onvoldoende mate aanwezig. |
|