Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede
(1973)–B.V.A. Röling– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |||||||
18 Methoden van onderzoekHet oorlogsprobleem heeft al reeds lang de geesten beziggehouden. In het begin waren het vooral de theologen, de moralisten en de juristen. Zij vroegen zich vooral af wanneer men ten oorlog mocht gaan; zij ontwikkelden de leer van de rechtvaardige oorlog, die ontstond als pleidooi en vooral betekenis kreeg als protest. In onze tijd zijn het vooral de historici, de economen, de sociologen, de psychologen en de politicologen. Naar de overheersende opvatting is de oorlog niet meer te beschouwen als een gesel Gods, niet meer als het werk van een klein groepje schuldigen, maar het gevolg van een algemeen menselijk tekort, het gevolg van normaalmenselijke eigenschappen, consequentie van de huis-, tuin- en keukenopvattingen van Jan, Piet en Klaas. Het onderzoek concentreert zich op de elementaire factoren, de mens, de staat (de politieke groep waarin de mens leeft) en de statenwereld (de statenanarchie) en de ‘actors’ daartussen. Sommigen leggen de nadruk op deze statenanarchie. Maar dan moeten ze toch niet vergeten, dat zij de creatie van de staten is, en dat in die staten het mensen zijn die de politieke beslissingen nemen. De traditionele aanpak bij de studie van de internationale betrekkingen nam zijn uitgangspunt in de historisch-sociologische benadering. De geschiedenis kan ‘leren’. Volgens Raymond Aron is de historicus de aangewezen ‘adviseur van de vorst’. Men bestudeert dan vroegere conflicten en de factoren die daarbij een rol speelden, b.v. de Peloponesische oorlogen, en trekt daaruit de conclusies, die ook voor onze tijd betekenis kunnen hebben, omdat analogische toepassing mogelijk is, en hier en daar zelfs generalisatie van de aard van gevonden verhoudingen. | |||||||
[pagina 212]
| |||||||
De vraag blijft daarbij: welke factoren komen in aanmerking om analogisch te worden toegepast? Wanneer kan men een uitkomst algemene gelding toekennen? Nodig bij deze methode is de zuivere intuïtie: het betoog kan dan overtuigen door zijn innerlijke evidentie. Het is een methode die zéér vruchtbaar is in handen van geniale beoefenaars met een fijn invoelingsvermogen in ingewikkelde processen. Als voorbeeld uit vroeger tijd zou men kunnen noemen Alexis de Tocqueville, nog steeds een bron van inzicht over de Franse revolutie en over de democratie(waarover hij in algemene termen speculeerde naar aanleiding van een studiereis in Amerika). In onze tijd zou genoemd kunnen worden Raymond Aron, die in zijn ‘Paix et Guerre entre les Nations’ (Parijs 1962) indringende uitspraken deed over de statenverhoudingen naar aanleiding van historische gebeurtenissen of sociologische waarnemingen. Deze traditionele wijze van benadering - tegenwoordig wel beschreven als ‘soft research’ - zal steeds onmisbaar blijvenGa naar voetnoot1, al is zij gevaarlijk, en weinig overtuigend bij minder begaafde beoefenaars, die in de geschiedenis gemakkelijk waarnemen wat ze gaarne zien, en geneigd zijn te generaliseren naar eigen voorkeur. Maar er is ook andere werkwijze mogelijk, die ik aan de hand van een voorbeeld zou willen duidelijk maken. Alexis de Tocqueville, een van de groten op het gebied van de politieke wetenschap, publiceerde in de eerste helft van de vorige eeuw zijn ‘La démocratie en Amérique’: een studie over de betekenis van de gelijkheidsgedachte. Hij behandelt daar ook de verhouding van de democratie tot de buitenlandse politiek, die hij de zwakste kant van de democratie noemdeGa naar voetnoot2. Als reden noemde hij het gebrek aan belangstelling | |||||||
[pagina 213]
| |||||||
voor buitenlandse zaken, de onkunde van de grote massa, het conservatisme van de grote massa, de starheid van de publieke opinie die door sentimenten wordt beheerst, de neiging om elke nieuwigheid als een revolutie te zien, de pressie op de enkeling om zich aan te passen, de bereidheid van de enkeling zich te conformeren. Deze argumenten worden verspreid gegeven, maar in strikte zin bewezen wordt er niets. Men raakt overtuigd door de scherpe analyse, de indringende betoogtrant, die de ogen opent voor nieuw inzicht. In latere literatuur wordt dan de schamelheid van het bewijs verdoezeld en volstaan met het fraaie, indrukwekkende en vaak overtuigende citaat. De moderne aanpak is anders. Ook hier werkt men met hypothesen over bepaalde relaties. Maar men vraagt bevestiging daarvan door feitelijke gegevens, statistieken van sociaal gebeuren, of resultaten van experimenten. Het empirisch onderzoek kan de hypothese bevestigen of falsificeren. Wetenschappelijk onderzoek van deze aard wordt wel ‘hard research’ genoemd. Velen van de stellingen van de Tocqueville kunnen inderdaad statistisch worden bewezen, de onverschilligheid, de onkunde, het conservatisme. Men gebruikt daarvoor het sociologisch onderzoek van opinies en gedragswijzen. De neiging van de enkeling om zich te conformeren aan zijn omgeving kan experimenteel worden aangetoond. In Hoofdstuk XII werd reeds even genoemd het onderzoek van prof. MilgramGa naar voetnoot3 van Yale University naar de mate waarin personen bereid waren een ander pijn toe te brengen als hun dat werd opgedragen. Vrijwilligers werden opgeroepen om tegen kleine vergoeding mee te doen aan een experiment, dat zou dienen om de invloed te achterhalen van de pijn op het leerproces. Na onderricht zouden vragen gesteld worden, en bij foute antwoorden zouden elektrische schokken worden toegediend, van 15 tot 450 volt. Bij die laatste gaf het schakelbord aan ‘danger, severe shock’. De vrijwilligers die zich aandienden werden door gefingeerde loting verdeeld in degenen die in de ‘elektrische stoel’ moesten plaats nemen, en degenen die de schokken zouden toedienen. | |||||||
[pagina 214]
| |||||||
Het ging om een zeer ingenieus opgezet experiment, dat terecht de prijs heeft gekregen voor het beste experimenteel onderzoek van het jaar. In werkelijkheid werden geen schokken gegeven, maar alles was zó gearrangeerd dat de proefpersonen dachten dat het wel zo was. Er ontstond bij de proefpersonen duidelijk een groot innerlijk conflict, als hun werd gevraagd kwaadaardige schokken toe te dienen. Herhaaldelijk werd geprotesteerd en gevraagd om ermede te mogen ophouden. Maar de professor herhaalde dan eentonig: ‘het experiment moet doorgaan’. Ongeveer 65% van de proefpersonen bleek bereid om in die omstandigheden de zwaarste schok toe te dienenGa naar voetnoot4. De grote meerderheid was niet in staat zich te stellen tegenover ‘de omgeving’ van het wetenschappelijk experiment, dat vertrouwen verdiende, dat wel in orde zou zijn, waarbij eigen opvatting geen rol mocht spelen. Het gevangen zijn in de groepsovertuiging is van zéér bijzondere aard en achteraf nauwelijks aan anderen duidelijk te maken. Als rechter in de naoorlogse processen heb ik regelmatig ervaren hoe daders die hadden gehandeld op bevel, b.v. hadden deelgenomen aan een executiepeleton, zelf soms niet meer konden begrijpen hoe ze zó hadden kunnen handelen, maar ook zichtbaar zich niet in staat voelden hun rechters duidelijk te maken hoe machteloos een mens kan zijn in een groep. De moderne methode, van statistiek en experiment, werkt met getallen. Ze gaat terug op Quetelet die in zijn ‘Sociale Physica’, in het begin van de 19de eeuw, gebruikelijk massaal gedrag door cijfers en statistieken demonstreerde. Het is dan ook al een betrekkelijk oude tegenstelling tussen | |||||||
[pagina 215]
| |||||||
degenen die alleen in cijfers geloven en degenen die dat niet doen. In Frederik van Eedens ‘Kleine Johannes’ komt dr. Cijfer voor, die de dingen pas begrijpt als hij ze in cijfers kan vangen: ‘hij zeide dat het hem licht werd als de cijfers kwamen, doch voor Johannes was dat duisternis’. In academische kring spreekt men van de ‘alpha’- en ‘bêta’-mentaliteit. Zeker is, dat in onze tijd de ‘bêta’-benadering een grote rol is gaan spelen in de sociale wetenschappen, de economie voorop, daarna ook in de sociologie en de politicologie. We kunnen die methode niet meer missen. Haar grote voordeel is dat cijfers hard bewijs leveren, en een internationale taal zijn die overtuigend is. Wat vroeger traditioneel werd benaderd, wordt nu in de moderne vorm behandeld. Er zijn destijds talloze theorieën ontwikkeld over de verhouding van de grote en de kleine staten. In onze tijd vindt meting plaats van de contacten en de relaties, de culturele, de commerciële, het postverkeer en het luchtverkeer, zoals in de studies van Karl Deutsch en Johan Galtung. De moderne benadering maakt ook gebruik van modellen waarin de gevonden feitelijke relaties worden uitgedrukt en hypotheses worden uitgebeeld. Ik herinner aan het model van de feodale structuur van de statenwereld dat reeds besproken werd. De exacte methode van het feitenonderzoek, die de resultaten in verifieerbare cijfers uitdrukt, werkt in het algemeen meer overtuigend, heeft meer bewijskracht, wordt soms wel eens de enige werkelijk wetenschappelijke methode genoemd.
Maar er zijn ook wel enkele bezwaren tegen in te brengen:
| |||||||
[pagina 216]
| |||||||
| |||||||
[pagina 217]
| |||||||
Er zijn alleen cijfers mogelijk als het over meetbare dingen gaat. De vraag is of het geestelijk klimaat meetbaar is, vijandigheid, wantrouwen, agressiviteit. Allereerst dient hier de inhoudsanalyse, ‘content analysis’, genoemd te worden, waarbij men de geladen woorden in staatsstukken, redevoeringen, hoofdartikelen, telt. Als de graad van b.v. vijandigheid in de aard van de geladen woorden tot uiting komt, dan kan die graad door het aantal van die woorden worden aangetoond. In het vorige hoofdstuk werd het onderzoek vermeld dat Karl Deutsch instelde naar de Europese situatie. Hij gebruikte daarbij een combinatie van methoden: interviews met Europese leiders, analyse van regeringsvoorstellen, inhoudsanalyse van hoofdartikelen in kranten, statistieken van onderlinge contacten. Uit deze gegevens die allemaal kwantificeerbaar zijn, kon een beeld worden opgebouwd van bestaande verwachtingen, bestaande bereidheden en bestaande mogelijkhedenGa naar voetnoot8. | |||||||
[pagina 218]
| |||||||
Belangrijk hulpmiddel van onderzoek is het experiment in het sociaal laboratorium. Ik noem er enkele. | |||||||
1. Het onderzoek naar de eigenschappen en kenmerken van conflictenDe conflictologieGa naar voetnoot9 is de theorie van het conflict in het algemeen, die er van uitgaat dat conflicten bepaalde aspecten gemeen hebben. Vandaar de hypothese, dat men uit het ene soort conflicten kan leren omtrent anderssoortige conflicten, - b.v. uit arbeidersconflict, rasconflict, burenruzie - voor het statenconflict. Als die hypothese juist is dan zou men kunnen leren uit groepsconflicten die men kan ensceneren, zoals Muzafer SherifGa naar voetnoot10 deed in een experiment dat ‘waging experimental war’ is genoemd. Twee groepen, de Arenden en de Slangen, van jongens van dezelfde soort werden in kampen ondergebracht. Kunstmatig werd het ontstaan van een hechte groepsgeest bevorderd, vervolgens onderlinge wedijver en vijandigheid tussen de groepen (zó, dat de groepen elkaar voor communisten uitmaakten). Vervolgens werd nagegaan wat nodig was om weer toenadering tussen de groepen te bewerken. Waren ze bereid om samen naar een fijne film te gaan, die te duur was voor ieder kamp afzonderlijk? (Neen). Waren ze bereid om samen een vrachtauto uit de sloot te trekken, die voor de voedselvoorziening van beide kampen nodig was? Zelfs een overstroming werd georganiseerd waarbij ze, zij aan zij, zakken zand moesten aanbrengen. Gemeenschappelijk werk in gemeenschappelijk gevaar bleek verbroederend te kunnen werken. | |||||||
2. Experimenten naar bereidheid tot coöperatie bij risicoa. Het verkeersexperiment, waar A en B in tegenovergestelde | |||||||
[pagina 219]
| |||||||
richting een veld moeten doorkruisen en beloond worden naar de snelheid waarmede ze dat doen, en gestraft worden voor tijdverlies. Er is een rechte weg, maar als ze elkaar daarop tegenkomen kunnen ze elkaar niet passeren. Er zijn ook omwegen, die langer tijd vragen. Beide spelers aan verschillende kanten van het veld besturen hun auto door middel van een schakelbord. Het verkeersexperiment kent verschillende modaliteiten: er kan niet worden gesproken, er kan wel worden gesproken, er zijn sancties tegen elkaar mogelijk (hek sluiten, electrische schokken). Men laat talrijke malen (een van te voren bekend aantal malen, of een onbekend aantal malen) het veld doorkruisen. Welke omstandigheden geven de beste resultaten? Men leze daarover het verslag van het experiment.Ga naar voetnoot11 Het bleek dat de opbrengsten kleiner werd naarmate de dwangmiddelen groter waren. De dwangmiddelen bevorderden blijkbaar de onverzettelijkheid. Onderlinge communicatie bleek ook niet altijd gunstig: het praten dat tot optimaal gedrag (om de beurt over de kortste weg) kon leiden, kon ook in schelden ontaarden en de competitie verhevigen.
b. Het z.g. Prisoner's dilemma. Het ons bekende spelpatroon (blz. 158) kan ook voor een spelexperiment gebruikt worden. A mag horizontaal kiezen (de blokken boven of onder), B verticaal (de blokken links of rechts). Het betekent dat A vóór coöperatie kan kiezen (links boven) maar dan het risico loopt dat B niet meedoet en de voor B voordelige oplossing (rechtsboven) verkiest; en dat B voor coöperatie kan kiezen, waarop A de voor A voordelige oplossing (linksonder) kan prefereren. Het spel wordt ook vele malen gespeeld, zonder communicatie. Hoe gedraagt men zich, als men betaald wordt naar de verkregen uitkomst?Ga naar voetnoot12 Er blijkt een vrij constante curve te kunnen worden getrokken. Drastische verhoging van beloning en bestraffing bevordert de neiging tot coöperatie. Vrouwen zijn ongeveer de helft minder bereid om het risico van coöperatie te nemen. | |||||||
[pagina 220]
| |||||||
Men kan vele van dit soort experimenten doenGa naar voetnoot13. De uitkomsten kunnen leiden tot bepaalde hypothesen van gedrag, die dan weer elders, op andere wijze, kunnen worden getoetst op hun juistheid. | |||||||
3. Experimenten door simulatieMen kan een internationale situatie simuleren b.v. die, waarin twee supermachten zijn, die ieder satellieten hebben, terwijl er ook enkele neutrale landen zijn. Ieder land is vertegenwoordigd door een aantal personen: de regering, de oppositie, de vakvereniging, het leger, de ‘avant-garde’. In verschillende ronden kunnen activiteiten plaats hebben. Nationaal kan men investeren in industrie, of het aanwezige geld voor bewapening of consumptie gebruiken. Deze nationale stappen kunnen leiden tot regeringswisseling. Internationaal kunnen er allianties worden aangegaan, handelsverdragen worden gesloten, gelden voor de ontwikkelingshulp worden overgedragen. Vraag is welke activiteit de beste resultaten afwerpt, gemeten naar interne welstand en externe veiligheidGa naar voetnoot14. Simulaties hebben allereerst opvoedende waarde: de partijen leren waar het om gaat. Ook kan de simulatie bestaande hypotheses testen en leiden tot hypotheses omtrent internationale verhoudingen, die dan later op andere wijze kunnen worden getoetst. Men heeft b.v. gevonden dat het verkrijgen van onkwetsbare wapens gemeenlijk, via een overmatig gevoel van kracht, leidde tot groter agressiviteit en bereidheid tot grotere oorlogsrisico's. Uit simulaties bleek ook het voordeel, in bepaalde omstandigheden, van het ‘Evian-model’, geheime onderhandelingen, niet gehinderd en verstoord door openbare discussie. Men kan ook bestaande situaties simuleren. In een Amerikaanse simulatie betreffende de Berlijnse kwestie werd (jaren | |||||||
[pagina 221]
| |||||||
vóór de werkelijke bouw) ‘ontdekt’, dat een muur het leeglopen van Oost-Duitsland kon voorkomen en zo het Berlijnse probleem zijn gevaarlijkste kant kon ontnemen. Een dergelijke methode van onderzoek kan de onvermijdelijke subjectiviteit, die vooral in de sociale wetenschap een grote rol speelt, terugdringen, zij het niet uitschakelen. Die subjectiviteit van de onderzoeker - zijn afkeer van geweld, zijn affectie voor een bepaald economisch stelsel - speelt allereerst een rol bij de keuze van het object van onderzoek. De een zal willen onderzoeken hoe oorlogsgeweld kan worden voorkomen, de ander hoe revoluties kunnen slagen. Die subjectiviteit beïnvloedt ook de waarneming en het logisch vermogen. Zij heeft vooral betekenis voor de evaluering van bewijsmateriaal, en voor de mate waarin men de analogische redenering toelaatbaar acht. Het is noodzakelijk, dat de onderzoeker zich zoveel mogelijk van zijn subjectiviteit bewust maakt en daardoor zich wapent tegen de eigen voorkeuren en vooroordelen. Daarnaast is confrontatie van de uitkomsten van verschillende onderzoekers noodzakelijk: ‘multi-subjectivity’ als remedieGa naar voetnoot15. Vele onderzoeksmethoden zijn mogelijk. De traditionele benadering en de moderne aanpak zijn beide nodig en kunnen elkaar aanvullen. Beide methoden zouden voor zich kunnen opeisen de methode van de ‘case study’, de analyse van een bepaalde situatie (een conflict, een conferentie, een beslissing). Zo'n analyse kan leiden tot het vinden van bepaalde relaties (b.v. van de invloed van de tijd op een conflict). Als men in vele ‘case studies’ tot soortgelijke resultaten komt, kan de methode leiden tot het opstellen van wetmatigheden. |
|