De vrouw, de arbeidswetgeving en de sociaaldemokratie
(1903)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–III. Sociaal-democratie en Vrouwen-arbeid.Het einddoel der feministische beweging is de maatschappelijke gelijkstelling der geslachten; de politieke rechten zijn evenals voor de arbeidersklasse, voor het vrouwelijk geslacht slechts een middel hiertoe. Maar om deze te bereiken is noodig: a, opheffing van het gezin als ekonomische eenheid; b, omvorming van den privaten, buiten-maatschappelijken arbeid der vrouw in maatschappelijken beroeps-arbeid. De punten a en b zijn, natuurlijk, slechts verschillende aspecten van dezelfde gebeurtenis; zijn deze, als 't ware van binnen en van buiten gezien. Het is onwaarschijnlijk dat deze omkeer zal gebeuren onder de kapitalistische wijze van voortbrenging, d.i. in een maatschappij van privaatbezit van produktiemiddelen en privaat-bedrijf. Wel zijn de technische voorwaarden tot opheffing van het privaat-bedrijf in de huishouding en vervanging van het op zichzelf staand hand-werk door gecentraliseerde en machinale grootproduktie ook in deze sfeer aanwezig, maar het feit, dat de moderne techniek in het bedrijf der huishouding niet kan worden toegepast zonder haar privaat karakter te vernietigen, houdt de aanwending tegen. Want de inrichting der huishouding is, behalve van de ontwikkeling der techniek, ook afhankelijk van het karakter der produktie-wijze en de schokken die deze laatste ondergaat, worden eerst later op het gebied der huishouding overgebracht. De sfeer van het gezin is de wijkplaats van het konservatisme; toestanden, verhoudingen en gevoelens, sinds lang als | |
[pagina 26]
| |
dor loof in een hoek geveegd op de wijde, voor alle winden opene maatschappelijke velden, groeien nog en bloeien in zijn omheinde, luchtstille atmosfeer. In de burgerlijke maatschappij, geteisterd door het woeden der konkurrentie, is de wereld vol strijd en vijandschap voor het individu, het huisgezin een vredige oase. Het is de laatste sfeer der vrijheid, de speelruimte van duizend individualistische neigingen, opgewekt en aangekweekt door eeuwen van privaat-bezit en bedrijf, maar door het kapitalisme op het gebied van den arbeid onbarmhartig neergehouden. Ten tijde van de produktie voor eigen gebruik en van het handwerk in en door den arbeid bevredigd, vluchten deze neigingen onder de nivelleerende organisatie van het kapitalisme, die alle fantaizie, alle willekeur, alle individueele eigenaardigheid bij den arbeid de pas afsnijdt, en die toch in een niet-kommunistische maatschappij niet kunnen sterven, in de sfeer van het gezin, zoeken daar bevrediging en bescherming tegen de hun vijandelijke machten. Alleen in ons socialisten, die in deze maatschappij onze liefde de kiem der volgende toewenden, en voor wien de toekomst het ideaal is waarnaar wij opzien, worden die individualistische gevoelens overstemd. Onze beginselen en onze strijd maken het gemeenschaps-gevoel in ons krachtig, ons leven is één stuk arbeid een maatschappij-vorm te maken, waarin veel van het individualisme, dat samenhangt met het privaat-bezit en bedrijf zal vergaan. Door ons bewust, solidarisch klasse-gevoel in de praktijk van het leven, door den wijden gezichtseinder van ons denken, in wier verte de kommunistische samenleving blinkt, kunnen wij de antipathie van burgerlijk instinkt en bewustzijn tegen de opheffing van de afgeslotenheid van het gezin overwinnen. Wij zien dit in de toekomst als een deel van de kommunistische maatschappij, in het geheel passend en harmonieus gevoegd; wij begrijpen dat met de opneming van de gezins-feer in de kommunistische eenheid haar schoonheid en bekoorlijkheid wel gewijzigd zal worden, iets wat ons nu lief is verloren gaan, maar alleen om voor rijker schoonheid en dieper bekoorlijkheid plaats te maken dan wij kennen. Zoo is op geen punt de kloof tusschen burgerlijke en proletarisch-socialistische levensbeschouwing dieper, dan met betrekking tot het gezin. Tusschen het burgerlijk en het socialistisch ideaal is geen verzoening mogelijk: zij sluiten elkaar uit. Tegenover de burgerlijke opvatting van het gezin, een op-zichzelf staande naar buiten streng-begrensde eenheid, met den man als hoofd en kostwinner, de vrouw als hoedster van den huiselijken haard, aan den man ondergeschikt, waar hij leidt, volgend; de kinderen afhankelijk van en toebehoorende aan de ouders - tegenover dit afgesloten en hiërarchische gezin, wiens ekonomische eenheid door het erfrecht wordt bevestigd, stelt het socialisme haar ideaal van het gezin, open naar de samenleving en met andere levens-kringen | |
[pagina 27]
| |
ineen-vloeiend, man en vrouw beide maatschappelijke producenten, de kinderen meer dan van hun ouders van de gemeenschap afhankelijk, door haar zorgen, naar haar inzichten, tot haar dienst opgevoed: een gezin samengehouden, waar alle stoffelijke banden wegvielen, louter door vrije genegenheid en zedelijke verplichting. Het einddoel van het feminisme is dus in het socialisme begrepen. Reeds de oude, utopische socialisten hebben, in de kommunistische samenleving hunner fantaisie, de vrouw voorgesteld als maatschappelijke producente en hierin haar bevrij ding gezocht. En de geschriften van sociaal-demokraten zijn het tuighuis, waar de feministen zich van wapens voorzien, om den strijd voor de maatschappelijke gelijkstelling der geslachten te voeren. Want alleen de sociaal-demokraten durven konsekwent denken, schrikken niet terug voor de oplossing van het gezin als ekonomische eenheid, de vervorming der huishouding van privaat in openbaar bedrijf, die onafscheidelijk is van den doorgevoerden beroepsarbeid der vrouw. Wanneer Bebel in zijn beroemd werk in het hoofdstuk over ‘de vrouw der toekomst’ van deze schrijft: ‘zooeven nog practisch werkzaam in een of andere industrie is zij gedurende een ander deel van den dag opvoedster, leerares, verpleegster, beoefent in een derde deel een of andere kunst of wetenschap, en vervult in een vierde een administratie funktieGa naar voetnoot1)’; zoo uit hij zich op bl. 414 ook als volgt over het afsterven van het huiselijk gezins-leven: ‘het maatschappelijk leven zal in de toekomst hoe langer hoe meer een openbaar leven worden. Waar het heengaat, dat zien wij het best aan de totaal veranderde positie der vrouw, bij vroegere tijden vergeleken. Het huiselijk leven zal zich tot het noodzakelijkste beperken, daarentegen zal de behoefte aan gezelligen omgang in de ruimste mate worden bevredigd.’ En op bl. 422-24 betoogt hij hoe de privaat-keuken afgeschaft, het koken groot-bedrijf op wetenschappelijke basis zal worden, en in alle deelen der huishouding een omkeer in dezelfde richting plaatsvinden, die haar als privaat-bedrijf zal doen verdwijnen. Ook Lily BraunGa naar voetnoot2) somt een reeks hervormingen op bij toenemenden beroepsarbeid van de vrouw noodzakelijk, die alle uitloopen op de opheffing der huishouding als privaat-bedrijf, voor burgerlijke opvatting analoog met opheffing van het gezin, en die daarom van burgerlijke zijde afgekeurd en bestreden moeten worden. Het feminisme is dus aan het socialisme gekluisterd. Wie konsekwent feminist is, wie de volle maatschappelijke gelijkstelling der geslachten verlangt, verpandt zich met lijf en ziel aan het kommunisme, en is in theorie gebonden, de soc.-demokratie, wier | |
[pagina 28]
| |
einddoel de kommunistische inrichting der produktie is, in haar strijd te steunen. Maar het feminisme in schijn der beweging tot bevrijding van het vrouwelijk geslacht, is inderdaad een beweging van, en ten behoeve der vrouwen uit de burgerlijke klasse. Dit in tegenstelling tot de sociaal-demokratie, die van vorm een klassen-partij, in haar wezen opkomt voor de belangen der maatschappij als een geheel. Het feminisme bedoelt niet een beweging ten bate van de vrouwen der burgelijke klasse te zijn. Integendeel: het bedoelt strijd te voeren voor het recht en de belangen van alle vrouwen als leden van een onderdrukt geslacht. Maar een historische beweging kan niet zijn, wat zij bedoelt te wezen: zij is, wat de sociale omstandigheden haar maken. De feministische beweging is ontstaan door nieuwe politieke en sociale behoeften van vrouwen der burgerlijke klasse, en bestaat grootendeels uit vrouwen van de groote en kleine bourgeoisie. Daarom meet zij met den maatstaf hunner behoeften die van de vrouwen van andere klassen. De vrouwen der groote en kleine bourgeoisie hadden beide eenzelfde behoefte n.l. die aan werk, aan maatschappelijken beroepsarbeid. De eersten om de verveling te bannen, die na opzuiging van bijna allen produktieven huisarbeid door de groot-industrie en de toenemende arbeids-verdeeling, hun dagen besloop en de leegte hunner uren te vullen, waaruit de hoofdinhoud des levens, de arbeid was weggeëbd. De tweeden om hun eigen brood te verdienen, ekonomisch onafhankelijk in het leven te staan: voor de vrouwen der kleine burgerij een harde, maar zich aldoor meer op den voorgrond dringende noodzakelijkheid als gevolg van den maatschappelijken achteruitgang der klasse waartoe zij behoorden, gevoegd bij het op later leeftijd dan vroeger gesloten worden van de huwelijken en het sterk overschot der vrouwelijke boven de mannelijke bevolking in Europa. Al deze vrouwen hadden één ding noodig om hun doel te bereiken: vrijheid. Vrijheid van opleiding, openstelling van scholen, gymnasia, universiteiten enz. op denzelfden voet als voor jongens en mannen; vrijheid voor de wet en de zeden beroepen te vervullen, ambten en betrekkingen te bekleeden, tot nu toe monopolie van het mannelijk geslacht. Vrijheid aan den konkurrentie-strijd op elk gebied deel te nemen, gelijkheid van voorwaarden daarbij: dit is het, wat de burgerlijke vrouwen van de maatschappij verlangen. De oude, verflenste leuzen, voor de bourgeoisie in haar jeugd het inbegrip van alle goeds en voortreffelijks, klinken weer helder op uit de monden van een teruggesteld deel van haar eigen klasse, dat op zijn beurt aan hun klank een bepaalden inhoud verbindt en zich bij dit woord bepaalde voorstellingen vormt. Vrijheid, dat is voor die vrouwen het einde van het smartelijk en vernederend gevoel van ekonomische overtolligheid en maatschappelijke minderwaardigheid; het is de eindelijke | |
[pagina 29]
| |
gelegenheid, ongebruikte krachten en vermogens in 't vuur te brengen, hun gezichts- en belangenkring uit te breiden, het gehunker naar een inhoud-des-levens te vervullen. * * * Jane Brownlow, Engelsche ultra-feminïste, noemt het feit, dat de werkgever niet allen loon-arbeid aan vrouwen heeft verboden, bijv. ook aan tooneelspeelsters en verpleegsters, of niet in alle beroepen een korteren arbeidstijd voor de vrouw vastgesteld, bijv. bij het onderwijs, een bewijs ‘dat de arbeidswet niet dient om vrouwen te beschermen’, en een voorwendsel is, goedkoope arbeidskrachten beschikbaar te houden. Mevrouw Rutgers haalt deze onzinnige redeneering met instemming aan als ‘volkomen waar en logisch’. In zooverre zeker logisch dat hierin de ‘feministische begrips-verdorvenheid’ ad absurdum wordt gevoerd. Eigenlijk valt met iemand, die het voor de vrouw zoo bij uitstek geschikte beroep van verpleegster (wij zijn zoo bekrompen en ouwerwetsch aan een bijzondere geschiktheid der vrouw voor bepaalde beroepen als gevolg van haar bij zonderen aard vast te houden) op één lijn stelt met het sjouwen van steenen, het verwerken van giftige stoffen, het half-naakt werken in de gloeiende mijngang enz., niet te praten. Maar toch is het curieus op het argument van Jane Brownlow nader in te gaan, omdat de onzinnigheid der feministische ideologie er zoo ‘logisch’ uit spreekt. J. Brownlow heeft hier het oog op de meer intellektueelen beroepen, in tegenstelling tot de proletarische, door vrouwen uit de middelklasse vervuld. Waarom zijn er van deze niet verboden, en is de arbeidstijd in hen niet gereguleerd? Omdat de mannen en werkgevers er geen belang bij hadden, roept J. Brownlow triomfantelijk uit en mevr. R. zegt het haar na. Inderdaad? Is er bij het onderwijs, in het apothekersvak, bij den handel, voor administratieve betrekkingen, tusschen mannen en vrouwen geen konkurrentie? Hebben in al deze vakken de werkgevers er geen belang bij, probeeren zij niet (het lukt hun dikwijls maar al te goed) door middel van den slecht betaalden vrouwenarbeid het peil van het loon te drukken? Roepen in de vrije beroepen, onder doktoren, advokaten, enz. de mannelijke belanghebbenden hun vrouwelijke mededingers vriendelijk toe, te komen om in den overvloed van goede en voordeelige betrekkingen, die opgeschept liggen, te deelen? Waarde dames! de werkelijkheid vertoont een ander beeld. Juist in al de hier aangehaalde beroepenGa naar voetnoot1), bij den midden- | |
[pagina 30]
| |
stand en de intellektueelen, is de konkurrentie tusschen de geslachten fel, veel feller dan voor een groot deel van den proletarischen loon-arbeid. En wel om de eenvoudige reden, dat bij deze laatsten de differentieëring van werkzaamheden zich in den regel spoedig en gemakkelijk voltrok, in dien zin dat de arbeid die meer lichaamskracht en meer vakbekwaamheidGa naar voetnoot1) eischte doorgaans aan den man bleef of werd opgedragen.Ga naar voetnoot2) Bij burgerlijke beroepen daarentegen is de spierkracht meestal van weinig of geen beteekenis en hebben man en vrouw dezelfde opleiding ontvangen. Juist op dit arbeidsveld bestaat dan ook de toestand - door de feministen ten onrechte als de oorzaak der wettelijke inmenging op het proletarische geproklameerd - dat de mannen der heerschende klasse pogen, hun vrouwelijke klassegenooten zoo lang mogelijk te weren. De hulp der wet versmaden zij hierbij niet altijd. Chikaneuze tekst-uitleggingen van een of ander wetsartikel om de vrouw den toegang bijv. tot de balie te weigeren, zijn o.a. in Frankrijk voorgekomen. En minister Kuyper heeft zooeven, beducht voor de ‘vrije liefde’ en dergelijke onchristelijke dingen meer, met behulp eener reaktionaire wetsuitlegging de vrouwen van het burgemeesters- en secretaris-ambtuitgesloten. Eenvoudiger nog is het haar de opleiding onmogelijk te maken of den rang te weigeren, noodig om een bepaald beroep uit te oefenen. Duitschland dat meisjes uitsluit van de gymnasia, en vrouwen weliswaar toelaat tot de universiteiten, maar haar den dokterstitel weigert is hiervan een voorbeeld. Waar de wet onmachtig is, helpt de publieke opinie, door een of ander beroep ‘voor de vrouw ongeschikt’ of ‘onvrouwelijk’ te verklaren - alleen omdat het tot dusver door vrouwen niet werd uitgeoefend. Is de konservatieve geest machtig, en het konkurrentie-gevaar ernstig genoeg, dan gaat de ‘publieke opinie’ tegenover de burgerlijke pioniersters hardhandig genoeg te werk; zoo de jongelingsschap eener Engelsche universiteit, die door relletjes en tumult aan eenige vrouwelijke studenten beduidde dat daar haar plaats niet wasGa naar voetnoot3). De konklusie is deze: mocht een strooming ontstaan onder de mannen der burgerlijke klasse om den arbeidstijd der vrouw in de vrije beroepen, van de leerares, de doktores, de journaliste, | |
[pagina 31]
| |
de advocate enz. wettelijk te beperken, dan zouden zeer terecht, de feministen dit als een bewijs voor hunne opvatting van de sociale oorzaak der afzonderlijke bescherming van vrouwen-arbeid kunnen aanvoeren. Dat een dergelijke strooming, veel minder een dergelijke wet bestaat is juist een bewijs voor het door en door valsche dezer opvatting, en zoo gooit Jane Brownlow de glazen in van het gebouw, dat zij bedoelde te stutten. Bij de vakken, die den proletarischen arbeid meer naderen: lager onderwijs, posterijen, telegraaf en telefoon, verpleegsters, apothekeressen, enz. ligt de zaak weer anders. Voor de twee laatstgenoemden zou evengoed als bijv. voor de winkelbedienden, wettelijke beperking van den arbeidsduur een zegen zijn. Maar de slakkengang der sociale wetgeving onder den reaktionairen koers, hier en elders, der laatste jaren, en de weinige neiging der burgerlijke partijen, anders dan bij hooge noodzakelijkheid in de ‘vrijheid van arbeid’ in te grijpen is de oorzaak, dat wettelijke regeling in deze beroepen voorloopig wel uitblijven zal. Behalve voor vrijheid van beroep, strijdt de burgerlijke vrouwenbeweging voor gelijkheid in het beroep, dat is voor gelijk loon bij gelijken arbeid. Het nietbestaan van deze gelijkheid (b.v. bij het lager en middelbaar onderwijs) is een nieuw bewijs tegen de stelling van mevrouw R., dat de wet aan de ongelijkheid schuld is. Het zijn dezelfde oorzaken als bij den proletarischen vrouwenarbeid, die ook hier werken. Ook bij de onderwijzeres, leerares, apothekeres enz. wordt het loon nog in vele gevallen als toeslag beschouwd en is er hoogstens op ingericht de kosten voor levensonderhoud van een vrouw of meisje, in geen geval van een gezin te bestrijden. Waar, zooals doorgaans bij de intellektueele beroepen, de opleiding van vrouwen en mannen gelijk is, is deze toestand natuurlijk dubbel onrechtvaardig en verwerpelijk. Intusschen, bij beroepen die ook voor de vrouw een langdurige en kostbare opleiding, b.v. tot het behalen van een akademischen graad noodig maken, worden de gevallen talrijker, dat de vrouw haar werkkring als een beroep voor het leven opvat. De dilettante, de vrouw die haar maatschappelijken arbeid van den aanvang aan beschouwt als een modieuse tijdpasseering, een liefhebberij waar met het huwelijk een eind aankomt, komt het minste voor zoowel in de beroepen, die een kostbare en langdurige opleiding vragen, als in die, waarin de arbeid op een zekere mate van persoonlijken aanleg berust, dus een uiting, een bloeiwijs van de persoonlijkheid is, die zonder schade niet uit kan blijven. In beide gevallen is de regel, dat de vrouw ook na het huwelijk haar beroep voortzet (b.v. bij doktoressen, staathuishoudkundigen, letterkundigen, mucisi, schilderessen, enz.), en bestaat de dubbele loonstandaard voor mannen- en vrouwen-arbeid niet, of althans in veel minder mate. Naar gelang voor meer vrouwen het beroep levens- | |
[pagina 32]
| |
zaak wordt en zij, ook na hun huwelijk, hun maatschappelijken arbeid voortzetten, zal de dubbele loonstandaard in vakken, waar gelijke opleiding en gelijkwaardig produkt bestaat, verdwijnen. Nog een maatschappelijke omstandigheid, die verschil tusschen mannen- en vrouwenloon helpt bestendigen, en in verschillende vakken het vrouwenloon zeer beïnvloedt, is de prostitutie. Het feit, dat de vrouw, behalve haar fysieke of intellektueele kracht, nog iets anders verkoopen kan, haar lichaam, en van den prijs daarvan noodzakelijke of luxe-behoeften bestrijden, houdt het vrouwenloon in bepaalde beroepen in alle gevallen ver beneden het mannelijke, in sommige beneden het minimum, noodig tot levens-onderhoud. Dit geldt, natuurlijk, in hooge mate voor die beroepen, waarin prostitueering geen uitzondering, maar regel is, als bij danseressen, tooneelspeelsters, enz. Vandaar b.v. in de kontrakten der tooneelspeelsters de ergerlijke bepaling, dat zij verplicht zijn hun eigen costumes te betalen, terwijl de direetie aan de heeren-artiesten hun vakkleeding verschaftGa naar voetnoot1). * * * Afgezien van de hindernissen der wet en der zede, worstelen de burgerlijke vrouwen nog tegen een andere geduchte belemmering bij het streven naar hun ideaal: de algemeen-doorgevoerde beroepsarbeid van het vrouwelijk geslacht. Die belemmering van binnen, moeilijker te overwinnen dan de vijanden van buiten, is de private huishouding. Hier is het punt, waar de burgerlijke vrouwenbeweging geen ander uitzicht heeft dan de kommunistische maatschappij en in het heden voor de onvoldane of heen- en weergeslingerde leden van haar klasse geen raad en uitweg weet. De vrouw, die ter wille van den beroepsarbeid, het huwelijk en het moederschap opgeeft, doet de natuur geweld aan en verarmt den inhoud van haar leven; maar wie de maatschappelijke konsekwentie van huwelijk en moederschap willen vereenigen met de verplichtingen van het beroep, schaden vaak hun gezondheid, verslijten lichaams- en zenuwkrachten voor den tijd, zonder de plichten die de privaat-huishouding en het burgerlijk gezin opleggen naar behooren te kunnen vervullen, en evenmin te beschikken over de geestelijke energie, noodig om in den beroeps-arbeid het naar de mate van hun aanleg hoogste te volbrengen. Zoowel voor de individuen, die in de praktijk onder deze omstandigheid, en onder de konflikten van plichten hieruit voortkomend, lijden, als voor de groote schare van beroepslooze vrouwen, die het veld van den maatschappelijken arbeid van ver ziet blinken, maar niet kan betreden, verschijnt de privaat-huishouding als het | |
[pagina 33]
| |
onwenschelijke en slechte. Zij beschouwen het als de bron der ondeugden van hun geslacht, de kweekplaats van slaafsche gezindheid, de sta-in-den-weg van ‘hoogere’ aspiraties, de hoeksteen van ekonomische en maatschappelijke afhankelijkheid; de traliekooi, waar sommigen de vleugels tegen lamslaan waaruit anderen ontkomen, bloedend en gewond. En deze gevoelens en voorstellingen, uit hun bijzonderen toestand geboren, overdragen de burgerlijke feministen op de vrouwen der proletarische klasse. Van hun beperkte werkelijkheid leiden zij, echte ideologen, algemeene begrippen af, die zij dan als volstrekte waarheid uitbazuinen: zij abstraheeren van den verschillenden inhoud der werkelijkheid bij de vrouw der burgerlijke en der proletarische klasse, dus ook van de verschillende gevolgen, die de beroeps-arbeid voor de leden van beide klassen heeft. De feministen zien in hun dogmatisme niet, dat de proletarische vrouwen nòch bij gemis aan beroeps-arbeid onder dezelfde dingen lijden als de burgerlijke, nòch vooral door den beroepsarbeid in een vrijer, gelukkiger en omvattender sfeer van werkzaamheid worden getild. Wel is de machinale voortbrenging ook op het huishoudelijk bedrijf van de arbeidersvrouw niet zonder invloed gebleven en heeft ook haar arbeidsveld (bv. op 't gebied van de vervaardiging der kleeding) verkleind. Daarentegen zijn verschillende andere arbeidbesparende methoden en werktuigen o.a. bij verwarming en verlichting, koken, wasschen en strijken, voor haar in vele gevallen onbereikbaar. En de sterk toegenomen arbeidsdeeling in de huishouding, waardoor de vrouw der burgerlijke klasse een groot deel van het werk uit handen wordt genomen, bestaat voor haar zoo goed als niet. Van een onbevredigd, werkeloos en doelloos leven is bij de gehuwde vrouw uit de arbeidende klasse dan ook geen sprake en niet gebrek aan bezigheid drijft haar tot den beroeps-arbeid, maar huiselijke nood. Ook de meisjes uit die klasse beginnen hun loopbaan op atelier of fabriek met geheel andere gevoelens en vrij wat minder enthousiasme dan de dochters der bourgeoisie hun beroeps-studiën in wetenschap of kunst. Voor het meisje en de vrouw der arbeidersklasse is de beroeps-arbeid een broodwinning zonder meer, geen bevrijder uit geestelijke armoede, geen gids tot een voller leven. Hij vermooit hun bestaan niet, maakt het niet rijker aan afwisseling, hij ontsteekt geen vonk van eerzucht in hun hart, leert hun geen nieuw genot van intellektueele inspanning en groei kennen. De proletarische beroeps-arbeid is voor de vrouw als voor den man, in den regel een zware last; onbelangrijk, vervelend, afmattend door doodelijke eentonigheid; in geen enkel opzicht de vrouw geestelijk verheffend boven den huiselijken arbeid dien hij vervangt. De omstandigheden waaronder hij plaats vindt maken hem vaak tot een kwelling. In haar huiselijken arbeid is ook de arbeidersvrouw tot op | |
[pagina 34]
| |
zekere hoogte een onafhankelijke producente; zij kan haar bezigheden naar goeddunken regelen, zich tusschen den arbeid een oogenblik verpoozen, met haar kinderen spelen, een praatje houden met de buurvrouw, enz. Haar arbeid geschiedt in het direkte belang van haar gezin; de resultaten komen man en kinderen ten goede. In de fabriek of werkplaats daarentegen is de vrijheid der zelfstandige producente verdwenen om plaats te maken voor dwang. De kapitalist, kooper der arbeidskracht, is heer en meester over het bedrijf; niet de gemeenschap der betrokken arbeiders, maar zijn wil stelt naar goedvinden vast, wat als wet en regel zal gelden. Spreken en zingen is verboden; iedere minuut te laat komen, de kleinste onregelmatigheid, de geringste fout of nalatigheid in de produktie, wordt met boete gestraft. De arbeidster werkt, evenals laar mannelijke lotgenoot, ten bate van den kapitalist: de resultaten van vlijt, handigheid, zorgvuldigen ijver komen hem ten goede. Zoo heeft de klank ‘beroeps-arbeid’ een anderen inhoud voor de proletarische vrouw, als voor de burgerlijke. Voor haar is die inhoud niet ekonomische onafhankelijkheid, zedelijke opwekking en geestelijke bevrijding, maar een nieuwe slavernij, onbarmhartiger dan de oude: de slavernij van den modernen loonarbeid. De huishoudelijke arbeid is op zichzelf vernederend noch onbelangrijk: hij wordt dit eerst wanneer de organisatie der samenleving een overgang der huishouding van privaat- tot maatschappelijk bedrijf mogelijk maakt. De ‘slavernij der huishouding’ waarvan de feministen op een toon van afkeerige verachting spreken, verschijnt slechts als slavernij aan vrouwen wien buiten deze sfeer een veld van rijker alzijdiger werkzaamheid wacht; voor de anderen blijft zij, wat ze eeuwen lang geweest is: het gebied waar de zacht bloeiende guirlanden der neiging de stugge banden der afhankelijkheid overdekken, waar iedere plicht, iedere opoffering, iedere daad van zelfverloochening zijn loon vindt in een glimlach van geliefde wezens, waar de dagelijksche zorg om stoffelijke kleinigheden wèl het leven van den geest verarmen maar het feit dat die zorgen de inslag zijn van een levensweefsel waarvan liefde de schering is, niet anders dan het gemoed verrijken kan. * * * De taak der burgerlijke vrouwenbeweging is de uitbreiding van den vrouwelijken beroepsarbeid door den strijd tegen de belemmeringen van wet en zede. De taak der sociaal-demokratie is de dubbele last, die de proletarische vrouw als loon-arbeidster te dragen krijgt, verlichten, de ongunstige werkingen die uit den beroepsarbeid voor haar en haar kinderen ontstaan, verminderen; het lijden dat de overgang schept, verzachten. De feministen, die de snelle uitbreiding van den beroepsarbeid der vrouw, ook uit de arbeidersklasse, een zoo gelukkig verschijnsel vinden dat zij | |
[pagina 35]
| |
die liefst met alle kracht zouden bevorderen, weten wel, dat deze vrouwen onder den dubbelen last van huiselijken en beroepsarbeid bezwijken; zij willen ze helpen door hun huishoudelijken arbeid te verlichten en te beperken, en mevr. R. somt dan ook (bl. 49) een geheele serie maatregelen op die alle bedoelen de huishouding van privaat tot openbaar bedrijf te maken. Maar wij zien hoe uiterst langzaam de ontwikkeling in die richting gaat, we weten de oorzaak daarvan, en de arbeidsters kunnen niet wachten tot de kiem van verandering, die wij om ons waarnemen is uitgegroeid, en de private huishouding opgezogen in maatschappelijk bedrijf. De sociaal-democratie erkent dat de ontwikkeling der maatschappij tot beroepsarbeid van vrouwen op steeds grooter schaal leidt en dat dit verschijnsel tot een nieuwe verhouding der geslachten moet voeren en een eind maken aan de onderdrukking, waaronder het vrouwelijk geslacht sedert de opkomst van het privaatbezit heeft geleden. Daarom begroet zij trots alle lijden, alle onzekerheid en afwijkingen die er tijdelijk uit voortkomen, deze ontwikkeling met vreugde. In het bijzonder ziet zij in den proletarischen vrouwen-arbeid een middel, de maatschappij te revolutioneeren, omdat deze het gezin: man, vrouw, en kind, tegen de heerschende productiewijze mobiel maakt, wat nog in geen tijdperk der geschiedenis een element van den klassenstrijd is geweestGa naar voetnoot1) De sociaal-demokratie erkent dat de toename van den proletarischen vrouwen-arbeid het zekerste middel is, de opvattingen en gedachten der vrouwen uit de arbeidersklasse te revolutioneeren, ze te maken tot een drijvende kracht in den klassenstrijd en alle proletariërs in den strijd te vereenigen, zoowel zonder onderscheid van geslacht als van beroep en natie.Ga naar voetnoot2) Maar, ofschoon zij reaktionaire pogingen, het maatschappelijk arbeidsveld der vrouw te beperken, met hand en tand bestrijdt - men zie bijv. de redevoeringen van Rebel en Clara Zetkin op het kongres voor arbeidswetgeving te Zürich - toch is het niet haar taak den proletarischen beroepsarbeid der vrouwen door dik en dun te bevorderen, ten koste van de gezondheid der betrokken arbeidsters en de levenskansen van een volgend geslacht. Wij hebben met overvloed van materiaal bewezen, dat de proletarische vrouwenarbeid snel toeneemt, ondanks de bijzondere bescherming. Maar gesteld, dat deze het tempo der toename zou verlangzamen, dan nog zou dat geen reden zijn, de arbeidsters aan alle schade, die voor haar aan den loonarbeid verbonden is, weerloos bloot te stellen. Want ook dan zouden in het konflict tusschen de algemeene belangen der arbeidersklasse en die van een deel van haar, tusschen toekomst en oogenblik, | |
[pagina 36]
| |
het bijzondere en kortstondige belang moeten wijken voor het algemeene en gedurige. De krachten der maatschappelijke ontwikkeling, in deze de kapitalistische produktie en hare behoeften, zijn het die de veranderingen in het sociaal organisme volbrengen. Deze hebben de tendens, den beroepsarbeid der vrouw op steeds meer bedrijven uit te breiden. Aan de sociaal demokratie is het, de vruchten van deze maatschappelijke ontwikkeling te plukken door propaganda en organisatie, door bewustmaking der geesten en vereeniging der krachten. En daarnaast heeft zij de schoone taak, de zwakken en weerloozen, zoover het mogelijk is, tegen de gewelddadigheden van het kapitalisme te beschermen, en òòk door het middel der wetgevingGa naar voetnoot1) de helpende hand te reiken die ze uit onmacht en apathie opheft tot het punt, waar zij in staat zijn hun klassebelang te zien, hun klasseplicht te erkennen en zich zelven te helpen. |
|