De vrouw, de arbeidswetgeving en de sociaaldemokratie
(1903)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||
De vrouw, de arbeidswetgeving en de sociaaldemokratie.
| |||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||
en invloed betreft. Wat nu de besluiten der gemeenteraden van Urk, Idaarderadeel en Vrijenban ten opzichte der getrouwde onderwijzeressen betreft - waarschijnlijk zal het deze eerbiedwaardige lichamen zelve lichtelijk verwonderen hun daden als ‘teekenen des tijds’ aan den ‘socialen hemel’ schitterend terug te vinden - zoo moet ik opmerken, dat het doel hier niet was het weren der vrouw in 't algemeen om den man de konkurrentie te verlichten (dit n.l. neemt mevrouw R. aan als het geheime of uitgesproken doel van alle beperkende of verbods-bepalingen) maar om de konkurrentie tusschen vrouwen onderling door buitensluiting der getrouwden minder scherp te maken. Noch komt het mij waarschijnlijk voor dat de strekking van het voorstel, in den Utrechtschen Gemeenteraad gedaan, om de gehuwde onderwijzeressen uit de bewaarscholen te weren, deze is, hunne plaatsen door mannen te doen bezetten. De meeste der teekenen des tijds, door mevr. R. met vrees aangestaard als onheilbrengende kometen, kan ik niet anders beschouwen dan als zeepbellen, die 't avond of morgen in ijdel lucht zullen uiteenbarsten. Natuurlijk geldt dit niet voor de pogingen bijzondere bescherming te krijgen voor de vrouwen in de steenfabrikage werkzaam, een bedrijf waar ergerlijke misstanden ingrijpen van regeerings-wege noodig maken. Hier is, wat mevrouw R. een onheilspellend schijnsel vindt, voor ons een flauwe gloor van dageraad. Maar van de waarde dezer teekenen des tijds afgezien, aktueel is mevr. R's brochure om een andere reden, die maakt dat haar standpunt onderzocht en haar argumenten behoorlijk weerlegd dienen te worden. Die reden is de weldra te verwachten nieuwe arbeidswet.Ga naar voetnoot1) Mevrouw Rutgers valt de bizondere bescherming van vrouwen-arbeid aan in een tijd dat de regeering in deze richting een stap vooruit wil doen. Mevr. R. tracht de arbeidsters van het ondoeltreffende dier bescherming te overtuigen, juist nu er eenige kans bestaat, althans zoo de bepalingen Van het voorontwerp de smeltkroes van omwerking, Tweede en Eerste Kamer doorkomen, op eindelijke invoering van den tienurendag voor vrouwelijke arbeiders. Een maatregel die, voor de Twentsche textielarbeiders-bevolking zeker, en waarschijnlijk ook voor een deel der Brabantsche en Limburgsche industrie-arbeiders, even zegenrijke gevolgen zou hebben als de Engelsche tienurenwet dit heeft gehad voor het Engelsche proletariaat. Wordt ditmaal niet alles wat de geschiedenis der binnenlandsche en buitenlandsche arbeidswetgeving leert, gelogenstraft, dan zal de voorgestelde verkorting van den arbeidsdag van 11 op 10 uur heftigen tegen- | |||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||
stand vinden. Opnieuw zullen de werkgevers de oude, afgeleefde, doorzichtige argumenten van stal halen om met deze magere beestjes de voornemens der regeering en den wil der volksvertegenwoordiging omver trachten te rijden. De winst van den ondernemer geheel afhankelijk van het ‘laatste uur’ arbeid; de dreigende ‘konkurrenz-unfähigkeit’ op de wereldmarkt; de stellige ondergang der Nederlandsche industrie; het ‘ware belang’ der arbeiders; de onvermijdelijke loonsverlaging en sluiting van fabrieken - variaties kunnen misschien gemaakt worden, maar dit zijn de grondtonen, die groot- en kleinindustrieëlen weldra in koor gaan aanheffen. En bij deze mannelijke bassen zullen de feministische sopranen de zoete, betooverende melodie zingen van de ‘gelijkheid der geslachten’ en de ‘vrijheid’ der vrouw. De ondervinding met de ongevallenwet, de speetwet, en het uitstel van het koninklijk besluit in zake den arbeid in de steenbakkerijen leert, dat de regeering maar àl te bereidwillig naar stemmen van die zijde luistert. Een eventueele agitatie van de vereeniging van Ned. Werkgevers of van feministische vrouwenvereenigingen tegen de tien-urenwet zal waarschijnlijk niet als ‘misdadig’ worden beschouwd, noch met militaire maatregelen beantwoord. Juist omdat de vijanden vele zullen zijn, moet de sociaaldemokratie hun geen aasje leven laten. Mevr. R. heeft met haar brochure aan de partijen van het kapitalisme een wapen in de hand gegeven tegen de arbeidersklasse en haar woordvoerders in 't parlement. Het is noodig hun dit wapen uit de hand en in splinters te slaan. Groote en algemeene arbeidersbelangen zijn bij de bijzondere bescherming van vrouwen-arbeid betrokken, en de feministische argumenten daartegen moeten worden uiteengerafeld zoodat al hun voosheid en holheid aan den dag komt. Mevrouw R's brochure is een eerlijke poging deze argumenten op zakelijke wijze uiteen te zetten en de voorstanders van bijzondere bescherming voor de vrouw tot andere gedachten te brengen. In dit opzicht steekt haar geschriftje gunstig af bij de overdrijving, onwaarheid en onverholen vijandschap tegen de moderne arbeidersbeweging, die de feministische schrifturen op dit gebied in den regel onleesbaar maken. Maar haar poging is niet geslaagd. De aangevoerde argumenten, cijfers en feiten vermogen wie maar eenigzins op de hoogte is niet te overtuigen. En daarbij komt dat de onhoudbaarheid van haar standpunt de schrijfster herhaaldelijk verleidt tot kinderachtige argumentatie en misleidende voorstelling. Ik zal hiervan verderop de bewijzen leveren. * * * Om de resultaten der arbeidswetgeving, ook van het deel van haar, dat den arbeidstijd der vrouw onderwerpt aan beperkende bepalingen, juist te beoordeelen, is het noodig haar oorsprong te | |||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||
kennen, en te weten wat haar doel is. Mevrouw R. neemt aan dat de wettelijke bescherming der vrouw tot historischen oorsprong heeft de konkurrentie tusschen haar en den man, tot doel het terugdrijven der vrouw in het huisgezin; tot resultaat de bestendiging van de overmacht van het mannelijk geslacht. ‘Door die afzonderlijke wettelijke bescherming’, lezen wij op blz. 16, ‘wil men trachten den maatschappelijken (bedoeld wordt industrieëlen H.R.H.) arbeid van de vrouw, van de gehuwde arbeidster vooral, zooveel mogelijk te beperken, om haar daardoor meer tijd te geven haar huishoudelijken arbeid naar behooren te verrichten’. En op blz. 43 ‘Ik zie in de afzonderlijke bescherming alleen een bevoorrechting van den man ten koste van de vrouw.... een streven het ouderwetsch gezin te behouden en de maritale macht te bestendigen’. Er is maar geringe kennis van de geschiedenis der arbeiderswetgeving noodig om in te zien hoe scheef deze voorstelling en hoe onhoudbaar dit standpunt is. Aan de Engelsche, Duitsche, Nederlandsche en Oostenrijksche en andere bourgeois die den arbeid der vrouw aan beperkende bepalingen onderwierpen, was het vrij wel onverschillig, of de vrouw der arbeidersklasse haar huishoudelijken arbeid ‘naar behooren’ verrichtte, mits zij voor den winstvormenden arbeid in de fabriek beschikbaar bleef. Evenmin braken ze zich het hoofd over het behoud van het ouderwetsche gezin van den arbeider, dat integendeel door hun klasse, de behoeften hunner industrie uit elkaar gerukt werd. De bescherming van vrouwen - is als die van kinderarbeid een noodzakelijk gevolg van het moderne kapitalisme. Haar oorsprong is de dreigende ontaarding van het geslacht onder de zegeningen der kapitalistische ‘vrijheid van arbeid’. De staat moest, hoe tegenwillig en onvoldoende dan ook, wel ingrijpen zoodra het zonneklaar was, dat de volkskracht in het merg werd aangetast, en de onmisbare levende arbeidswerktuigen waarop de macht en rijkdom der heerschende klassen in den burgelijken staat berusten, in hun arbeidsvermogen schade leden. ‘De fabriekswetten’, begint Mej. B.L. Hutchins haar studie over hun historische ontwikkeling, danken hun eerste ontkieming aan de toename van den geest van wetenschappelijk onderzoek in vragen van volksgezondheid’Ga naar voetnoot1). De heerschende klassen van Engeland die in 1833 den arbeid van kinderen aan beperkende bepalingen onderwierpen, in '47 den tien-urendag voor vrouwen invoerden (dat is lang eer één Engelsch arbeider het kiesrecht bezat) hadden evenals aan de bestendiging van het gezin, aan de ‘stijging der loonen van volwassen arbeiders’ die volgens mevr. R. een der bedoelingen van de bijzondere bescherming van vrouwenarbeid is, gerechte maling. Het waren bij de kinderen de verkrommingen van ruggegraat en dijbeenderen; | |||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||
de talrijke ziekten en vergroeiïngen van het beenderenstelsel, gevolg van buitensporigen arbeid, de snel afnemende levenskracht; bij de vrouwen de vergroeiïngen van het bekken, de stoornissen in de sexueele functies, de bleekzucht, de vele miskramen en verschrikkelijke kindersterfte, die hen dwongen tot ingrijpen. Het is zeer gemakkelijk voor mevr. R. zich van dit alles met een glimlachend schouderophalen over de zwakheid der vrouw en een kinderachtige vergelijking van ‘een vrouw van 30 jaar, die steenen gekruid heeft in de open lucht’ met ‘een man die voortdurend op de kantoorkruk gezeten heeft’, af te maken. Niet onmogelijk is het dat ook deze ten voorbeeld gestelde vrouw, wanneer zij meermalen gedurende haar zwangerschap eenige maanden lang dag in dag uit 12 à 14 kilo's steenen tegen den buik versjouwd heeft, er op veertigjarigen leeftijd nog minder florissant en meer verouderd uit zal zien dan genoemde kantoorklerk en lijden aan lastige en pijnlijke onderbuikskwalen die hem bespaard blijven. Maar dit is de vraag niet. Dat een sterke vrouw sterker kan zijn dan een zwakke man, ontkent niemand; dat de gemiddelde vrouw in onze dagen zwakker is dan de gemiddelde man ontkennen alleen de feministen. Hoe het in dit opzicht bij de Amazonen gesteld was en bij Midden-Afrikaansche wilden nog gesteld is, is ons volmaakt onverschillig. Dat door rationeele opvoeding, voeding en kleeding volgende vrouwelijke geslachten sterker kunnen zijn dan het tegenwoordige, weten wij ook. Wij hebben te maken met den man van nu, de vrouw van nu, en de productiewijze van nu en te rekenen met de volgende faktoren: ten eerste dat de gemiddelde vrouw minder spierkracht bezit dan de gemiddelde manGa naar voetnoot1); ten tweede (en dat is de belangrijkste faktor, omdat spierkracht bij de moderne industrie een ondergeschikte rol speelt) dat het vrouwelijk organisme aan verschillende beroepsziekten meer onderhevig is en voor verschillende vergiften gevoeliger. Dit geldt o.a. voor kwikzilver en loodwit. In de spiegelfabrieken van Fürth waren bij een ongeveer gelijk aantal mannelijke en vrouwelijke arbeiders 85 pCt. der lijders aan kwikzilververgiftiging vrouwenGa naar voetnoot2). En niet alleen dat de vrouwen gevoeliger zijn, zij zijn het ook op vroeger leeftijd. Meisjes van 18 tot 23 jaar zijn op den meest gevoeligen leeftijd, terwijl bij mannen de gevaren het grootst zijn tusschen 41 en 48 | |||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||
jarenGa naar voetnoot1). Maar afgezien van den invloed van vergiften, staat het vast dat de fabrieksarbeid op zichzelf, nl. het aanhoudend of staan of zitten dat deze eischt, ziekten en kwalen tengevolge kan hebben voor het vrouwelijk organisme, die den man bespaard blijven. Gevolgen van den fabrieksarbeid noemt o.a. de Duitsche fabrieksinspektie in Midden-Franken ‘vaak voorkomende gevallen van ernstige gynekologische bloedingen; opvallend vele verkeerde liggingen van het kind en moeilijke geboorten; vele ziekten der onderbuiks-organen; vele gevallen van longen-tuberkulose en gewricht-rhumatiek, eindelijk ader-ontstekingen als gevolg van het staan bij den arbeid in het laatste tijdperk der zwangerschapGa naar voetnoot2). Het onafgebroken staan bij het bedienen van weefstoelen en spinmachines voert bij de arbeidsters tot niet zeldzame kronische ziekten der beenen en voeten. Een arts heeft, verhaalt de inspekteur voor Frankfort a.d. O., opgemerkt, dat in vele bedrijven het vooral bij textiel-industrie noodzakelijke aanhoudende staan bij den arbeid schadelijk werkt op de onderbuiksorganen bij vrouwen en meisjes en in verband met het intrekken der armen naar boven vele ziekten van den onderbuik (breuken, verzakkingen, wandelende nier) tengevolge heeft’Ga naar voetnoot3). In de sigaren-industrie is, behalve nog andere schadelijke inwerkingen, het aanhoudend zitten, oorzaak van ziekten der onderbuiks organenGa naar voetnoot4). In de bekleedings-industrie is de voortdurend regelmatig herhaalde beweging der voeten en beenen de oorzaak van ziekten of verergert ze. Van de getrouwde fabrieksarbeidsters te Hamburg zijn er in de jutespinnerij en weverij 30 pCt. ziek; in de sigaren-industrie 37.5 pCt. en in de cigaren-huisindustrie 63.66 pCt.Ga naar voetnoot5) Vele arbeidsters der textiel-industrie geven zelve het onafgebroken staan en den langen arbeidsduur als ziekte-oorzaak op.Ga naar voetnoot6) Voorbeelden genoeg die bewijzen dat men de lichamelijke gesteldheid der geslachten niet over een kam kan scheren zonder in de praktijk van de vrouw te vergen wat voor haar organisme schadelijk is. En de meeste van deze inlichtingen betreffen de ongunstige gevolgen van den fabrieksarbeid bij een elfurigen arbeidsdag. Daaruit kan men opmaken wat de gevolgen zijn, wanneer zooals dat in den aanvang der moderne industrie in den regel voorkomt, vrouwen b.v. in de textielindustrie 13 à 14 uur of nog langer moeten arbeiden. | |||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||
Nog meer dan de slechte werkingen op het vrouwelijk organisme zelf, heeft de verderfelijke invloed op het volgende geslacht geleid tot de wettelijke bescherming van vrouwenarbeid. De talrijke miskramen en doodgeboren kinderen, en de verschrikkelijke kindersterfte: deze treurige verschijnselen zijn het, die de Staat zoekt te bestrijden door den arbeidstijd der vrouwen in 't algemeen te beperken, enkele beroepen voor haar te sluiten, en fabrieksarbeid gedurende een bepaalden tijd voor en na de bevalling te verbieden. Mevr. R. ontkent den samenhang van fabrieksarbeid en abnormaal hooge kindersterfte. Zij brengt deze in verband met onwetendheid en armoede; faktoren wier belang niemand loochent. Maar in vele gevallen is de fabrieksarbeid de voornaamste faktor gelijk een overweldigend materiaal bewijst. Vooreerst bij de vrouwen, wier industrieele arbeid miskramen en vroegtijdige geboorten ten gevolge heeft. Dit is het geval bij de verwerking van alle giftige stoffenGa naar voetnoot1). Ook andere werkzaamheden schijnen nadeelig op de vrucht te werken; zoo gelooft men bij de vrouwen, werkzaam aan een fabriek van maïsstijfsel veel ontijdige geboorten te hebben opgemerktGa naar voetnoot2) In het jaar 1890 hadden van de 78 kraamvrouwen, die in de zetterijen van het regeeringsdistrict Wiesbaden werkzaam geweest waren, slechts 37 normale geboortenGa naar voetnoot3). In de textielindustrie kan het voortdurend getril der machine eveneens miskramen veroorzaken. Nu over de groote sterfte van zuigelingen. Hoofdoorzaak daarvan is de kunstmatige voeding. Op zichzelf behoeft deze geen oorzaak van hooge kindersterfte te zijn, mits de beste grondstoffen gebruikt en de uiterste reinheid in acht genomen worde. Maar bij fabrieksarbeiders is geen van beiden 't geval. Dus toch onwetendheid en armoe zegt mevr. Rutgers. Maar ik antwoord: neen - alléén onwetendheid en armoe in verband met langdurigen gedwongen arbeid buitenshuis - moeder natuur zorgt wel, dat ook de kinderen van ‘arme en onwetende’ wilden niet te gronde behoeven te gaan. Armoe, onwetendheid, ongezonde arbeid: alles even rijkelijk aanwezig bij de thuiswerkster in de sigarenfabrikage als bij de fabrieks-arbeidster. Waarschijnlijk zelfs arbeidt de eerste onder nog slechter hygiënische omstandigheden. En toch: bij 300 levende kinderen van fabriek-arbeidsters in de sigarenindustrie 6.5 levende op 1 dood kind; bij 538 in de sigaren-huisarbeid op 11.2 levende 1 dood kind’Ga naar voetnoot4). Het verband tusschen fabrieksarbeid, doodgeboren kinderen en zuigelingen-sterfte is niet te loochenen. In Zwitserland bedroeg voor 1883 het aantal doodgeboren kinderen 3.9 pCt.Ga naar voetnoot5); in de indus- | |||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||
trieële streken 5 à 6.4 pCt., en bij de fabriekarbeidsters 8.2 pCt. In Mainz leerde een enquete over de fabrieksarbeid van vrouwen voor en na hun huwelijk, dat de zuigelingensterfte bij deze laatsten 17 pCt. grooter was dan bij de eerste. Onder de 28 groote Engelsche steden waar de zuigelingensterfte in doorsnee 16.2 bedraagt, stonden de voornaamste plaatsen der textielindustrie boven aanGa naar voetnoot1). Hetzelfde verschijnsel geldt voor de Saksische fabriekssteden. Op blz. 218-19 van ‘die Frau und der Socialismus’ schrijft Bebel: Volgens de statistiek der bevolking van het koninkrijk Saksen is in de steden die zich in de laatste 25 à 30 jaar tot werkelijke fabriekssteden ontwikkelden, de sterfte zeer toegenomen. In het tijdperk 1880-85 stierven in de Saksische steden van iedere 100 levend-geborenen in doorsnee 28.5 in het eerste levensjaar. In het tijdperk '86-90 stierven van iedere 100 levend-geborenen in de steden Ernstthal 45.0, Stollberg 44.5, Zschopau 40.4, Lichtenstein 38.9, Thun 38.3, Meerane 38.2, Crimmitschau 37.7, Burgstadt 37.2, Werdau 37.1, Chemnitz 35.8, Frankenberg 35.5, Buchholz 35.2, Sneeberg 35.1, Lunzenau 34.7, Hartha 34.6, Geithain 34.5 enz. ‘In Ierland is het percentage der zuigelingensterfte geringer dan in Engeland; is in Ierland de bevolking soms minder ‘arm en onwetend?’ Ook in de Engelsche landbouwdistricten is de zuigelingensterfte geringer; b.v. Dorset 9.8 pCt., Nord Riding (Yorkshire) 13.6 pCt.; daarentegen Lincashire 16.9; Leicestershire 16.6 enz. Steden als Blackburn, Burley, Preston, Stockport, Rockdale en Bury, waar het aantal getrouwde fabriekarbeidsters bijzonder hoog is en waar bijna alle meisjes onder de 20 jaar en de helft van alle vrouwelijke personen tusschen 20 en 45 jaar door den fabrieksarbeid in beslag genomen worden, hebben een bijzonder hooge zuigelingen-sterfte.Ga naar voetnoot2) In Preston weigeren de verzekeringsmaatschappijen kinderen onder één jaar in de verzekering op te nemen, zóó groot is de sterfte. Nog in de laatste jaren hebben de openbaar gemaakte cijfers van de kindersterfte bij de Gentsche vlasbewerksters de publieke opinie in beweging gebracht. Het doorsnee-sterftecijfer van kinderen onder de 5 jaar voor alle vlasspinnerijen bedroeg 55 pCt., maar op sommige fabrieken steeg het tot 82 pCt. De Belgische regeering, die de cijfers der vakvereeniging wantrouwde, gelastte daarna een onderzoek van regeeringswege. Volgens dat officieele onderzoek bedraagt het sterftecijfer 62 pCt.Ga naar voetnoot3). De kindersterfte in Plauen is, terwijl de algemeene sterfte belangrijk afnam, met de toename der fabrieken gestegen. Van 1800-1824 kwamen in doorsnee onder 100 sterfgevallen voor: | |||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||
33.8 zuigelingen; 1825-'39: 32.4 zuigelingen; 1850-'99: 39.8 zuigelingen, en 1875-'99: 43.6 zuigelingenGa naar voetnoot1). Alles een gevolg van toenemende ‘armoede en onwetendheid?’ In Hessen stierven van 1422 kinderen van fabriekarbeidsters 424 = bijna 30 pCt. Het doorsnee-cijfer is voor het land 13.5 pCt. Van 1147 kinderen van arbeidsters in de sigarenfabrikage stierven er 345; van de arbeidsters eener groote sigarenfabriek in Oppeln stierven van de 447 kinderen 220 = 49 pCt. Tot slot nog een voorbeeld van zuigelingen-sterfte in eenige gemeenten in Posen: Langenbielau 54, Reichenbach 44 pCt. ‘Het betrekkelijk groote verschil van deze beide plaatsen, gelegen in hetzelfde district, voert ons tot een opmerking zonder welke het deze droge getallen aan innerlijken samenhang en ware bewijskracht ontbreekt. Van Reichenbach heet het, dat groep IX, de textielindustrie, die aan de arbeidsters het verlaten van den arbeid gedurende de werkuren onmogelijk maakt, een veel grootere kindersterfte heeft dan groep IV (industrie der steenen en aarde) waarin de natuur van het bedrijf grootere pauzen met zich brengt, gedurende welke de moeder zich om de kinderen kan bekommeren. Hier vinden wij opnieuw de oude waarneming bewaarheid, door Marx gedurende de crisis der Engelsche textielindustrie in de zestiger jaren gedaan en die Schepper Arndt bevestigt met de woorden: In den Taunus staat men voor een zuigelingen-sterfte die vergelijkenderwijze verrassend gunstig is. Slecht gevoede moeders, allertreurigste woningtoestanden - maar daar tegenover: goede huiselijke zeden en, het voornaamste, bijna alle vrouwen bij en met hun kinderen’Ga naar voetnoot2). De door mevr. R. geloochende invloed van den fabrieksarbeid der vrouw op de kindersterfte, was, zestig jaar geleden, in 't oog vallend in de Engelsche fabrieksdistricten. In Manchester b.v. stierven in de veertiger jaren 57 pCt. der kinderen van de arbeidersklasse onder de 5 jaren, bij de hoogere klassen en in de landbouwdistrikten waren de cijfers resp. 20 en 32 pCt.Ga naar voetnoot3). Naast de noodzakelijkheid, de ontaarding van het geslacht tegen te gaan, was het schrikbarend hooge sterftecijfer in de fabrieksdistrikten een van de redenen die de Engelsche heerschende klassen deden besluiten wettelijk in te grijpen. Mevr. R. ziet in de bijzondere bescherming van vrouwenarbeid | |||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||
niets dan een streek, aan de vrouw gespeeld om haar uit het beschermde bedrijf te weren of te verjagen. Zij heeft haar eigen verklaring voor het feit dat niet in alle bedrijven de vrouw beschermd wordt. Waarom vallen de wasscherijen b.v., vraagt zij, niet onder de Engelsche fabriekswetgeving? Antwoord ‘omdat er geen mannen met ongeduld te wachten staan, aan het waschvat plaats te nemen’ (bl. 27). Ik zou mevr. R. een ander boekje open kunnen doen van de oorzaken van de onvoldoende bescherming der Engelsche arbeidsters in de kleine werkplaatsen en de huisindustrie, kunnen wijzen op de agitatie der feministen tegen de wet van 1873, die bedoelde den arbeid van vrouwen in werkplaatsen en in de huisindustrie te regelen, op het amendement van den feminist Fawcett, die er in slaagde het woord ‘vrouw’ te schrappen in de paragraaf aangaande de huisindustrie. Er is een algemeene reden die maakt dat vaak de bedrijven met de slechtste toestanden, buiten de arbeidswetgeving vallen. Niet enkel die, waar hetzij traditie of bijzondere geschiktheid van de vrouw, den man buitensluiten. De beslissing welke bedrijven wel, welke niet wettelijk beschermd zullen worden, is niet, gelijk mevr. R. meent, afhankelijk van de gezindheid van den mannelijken arbeider jegens zijn vrouwelijke konkurrente. Evenmin van overwegingen van abstrakte rechtvaardigheid. Hier beslist, althans bij den aanvang der inmenging van overheidswege, de aard van het bedrijf. ‘De fabrieks-industrie werd het eerst aan wettelijken regel onderworpen omdat zij het gemakkelijkst na te gaan was, het gemakkelijkst onderzocht kon worden, en omdat het feit, dat de arbeiders in grooten getale onder een dak waren saamgebracht, het mogelijk maakte regels op te stellen tot verbod van overmatigen arbeid en onhygiënische toestanden, met een redelijken kans, dat zij zouden worden opgevolgd.’Ga naar voetnoot1) * * * De algemeene norm die de arbeidswetgeving voor de betrokken arbeiders schept en waardoor de volksgezondheid verbeterd en de levenskracht verhoogd worden, kan natuurlijk voor bepaalde personen nadeelig zijn en in bizondere omstandigheden ongewenschte gevolgen hebben. De door mevr. R. op bl. 30 aangehaalde papiervouwsters en letterzetsters die door de arbeidswet buiten betrekking kwamen, zijn er een voorbeeld van onder velen. Er is, dunkt mij, wel geen enkele algemeene maatregel van dezen aard te bedenken, die niet in bijzondere gevallen hard, pijnlijk werken en in plaats van het leed dat hij bedoelt te verzachten nieuw lijden en ongerief scheppen zal. Verbod van kinderarbeid in fabrieken, landbouw en huisindustrie ontneemt aan de ouders | |||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||
een verdienste die velen hunner slecht kunnen missen. Leerplicht berooft ze van de hulp hunner kinderen in huis, en de wet die deze voorschrijft vraagt niet of in menig gezin waar de moeder b.v. overleden is, de oudere kinderen noodig zijn voor toezicht op de kleineren, enz. Beperking van arbeidstijd voert ook bij volwassen mannen - de wet Millerand bewees het weer - allicht waar de vakorganisatie niet zeer sterk is, tot wel is waar niet blijvende, maar toch tijdelijke loonsverlaging, tot ontslag van langzame, zwakke en oude arbeiders, enz. Ter wille van de nadeelen voor enkelen de gunstige gevolgen voor velen te loochenen; ter wille van het bijzondere kwaad het algemeene goed voorbij te zien, dit is gebrek aan onderscheidingsvermogen. Op bl. 9 van hare brochure vangt mevr. R. haar onderzoek aan met de vraag, door den verderen inhoud van haar geschriftje beantwoord, of het goed is den maatschappelijken arbeid der vrouw kunstmatig te beperken. Maar de meeste van de door haar aangevoerde argumenten tegen bescherming bewijzen, dat zij onder ‘goed’ verstaat ‘in geen enkel geval en voor geen der betrokkenen nadeelig’ - een maatstaf van voortreffelijkheid die men op deze onvolkomen aarde aan de arbeidswetgeving evenmin als aan iets anders ter wereld aanleggen mag. In de voorstelling die mevr. R. van het ontstaan en het doel der wettelijke bescherming van vrouwen-arbeid geeft, als een streek aan het vrouwelijk geslacht gespeeld door naar arbeid begeerige mannen, past het, de funktie der vrouw als draagster van het geslacht over het hoofd te zien en alle fysiologische verschilpunten tusschen haar en den mannelijken arbeider te ignoreeren. Met ingenomenheid vermeldt men dan staaltjes van de lichamelijke kracht der vrouw bij wilden of barbaren, haalt voorbeelden aan van den zwaren arbeid door haar in vroegere tijden, in de primitieve en de feodale maatschappij verricht - zonder te onderzoeken, in hoeverre deze gevallen bewijzen dat de vrouwen van onzen tijd overmatigen fabrieksarbeid zonder schade voor hen en hun kinderen kunnen volhouden. Hun levensomstandigheden zijn van die der legendarische Amazones en der vrouwen van Dahomey zoo verschillend en eveneens de aard van hun arbeid, dat een parallel trekken hier moeilijk gaat. Het voornaamste verschil: dat ook de maatschappelijk-produktieve arbeid der vrouw in vroegere tijden in huis werd uitgeoefend, terwijl deze thans buitenshuis, gescheiden van het gezin, plaats vindt, wordt kalmweg geïgnoreerd. Waar mevr. R. in haar historische uiteenzetting onzen tijd nadert, wordt haar voorstelling hinderlijk tendentieus. Niet de moderne productie-wijze mag de eer of schande krijgen die haar toekomt, de vrouw te hebben weggevoerd van den huiselijken haard en in de sfeer der maatschappelijke produktie geworpen. | |||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||
‘Neen! uitgaande van de feministische achterdocht die haar in den man voor alles den ‘konkurrent’ doet speuren, moet de buitensluiting der vrouw van de gilden aan het eind der middeleeuwen dienst doen, om het geheel nieuwe verschijnsel van den fabrieksarbeid der vrouw in de 19de eeuw te verklaren. Na die buitensluiting, een gevolg der scherpe konkurrentie die met het toenemen der warenproductie gepaard ging, te hebben beschreven, gaat mevr. R. voort: ‘De vrouwen, die, om niet van honger te sterven, genoodzaakt werden haar arbeidskracht tot elken prijs aan de bezittende klassen aan te bieden, werden steeds meer uitgebuit en drukten daardoor de maatschappij met ziekte en ondergang. Deze voorstelling nu is geheel en al in strijd met de werkelijkheid. Inplaats dat, bij de geboorte der machinale industrie in Engeland, ‘duizende uitgehongerde vrouwen en kinderen’ stonden te hunkeren om de fabrieken binnen te treden, was er integendeel in het texiel-bedrijf vóór de uitvinding der spinmachine, voortdurend gebrek aan vrouwelijke arbeidskrachten; om de eenvoudige reden, dat een wever drie spinsters noodig had om voldoende garen voor zijn gebruik te produceeren.Ga naar voetnoot1) Door de eerste spinmachine, de Jenny van Hargreave, kwam hierin verandering, en met de spinning-throstle van Arkwight werd de verhouding geheel omgekeerd en konden op hun beurt de wevers het gesponnnen garen niet verwerken, tot Cartwright in 1804 de mechanische weefstoel uitvond. Nu werd zooals het spinnen, ook het weven fabrieksarbeid en door de aanvankelijke kleinheid der later vergrootte machines, werden in den beginne bijna uitsluitend kinderen aan het werk gezet.Ga naar voetnoot2) Die kinderen stonden niet ‘bij duizenden te wachten’ - uit de armhuizen moesten zij worden aangevoerd en als ‘leerlingen’ verhuurd aan de fabrikanten om in de dikwijls afgelegen dalen waar de eerste fabrieken de werkkracht vonden die zij noodig hadden, dood te worden gewerkt. Eerst door en met het grooter worden der machines nam de vrouwenarbeid in sterke mate toe. Maar de groote uit- | |||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||
breiding vond vooral plaats nadat de wet van 1833 aan de uitbuiting van kinderen en jongelieden grenzen had gesteld.Ga naar voetnoot1) De fabrikanten gaven toen de voorkeur aan vrouwen, wier vingers haast even lenig, wier looneischen niet veel hooger waren, en wier ‘gebruik’ aan geen beperkende bepalingen onderworpen was. Het is dus niet de uitsluiting der vrouwen van de gilden op het einde der middeleeuwen, die tot den vrouwenarbeid op grooten schaal in de moderne industrie geleid heeft: het is de behoefte dier industrie aan handigheid en lenigheid meer dan aan kracht bij haar arbeiders en, als bijkomende oorzaak, de bescherming der kinderen door de wet. Met ingenomenheid haalt mevr. R. op bl. 27 de bewering van de Engelsche feministe Mrs. Brownlow aan, dat de Engelsche arbeidswet van 1850 die de arbeidsdag der vrouwen in de textiel-industrie definitief op 60 uren per week stelde een ‘patroonswet’ is, een klassenwet om goedkoope werkkrachten beschikbaar te houden. Slecht evenwel klopt hiermee de herhaaldelijk, o.a. op bl. 31 gegeven verzekering, dat juist in de textiel-industrie vrouwen vóór het tot standkomen der wet evenveel of even weinig verdienden als mannen. De ‘goedkoope werkkrachten’ waren er dus niet. De wet, trouwens, heeft daarin geen verandering gebracht en het beginsel: gelijk loon voor gelijken arbeid, is tot op den huidigen dag in de textielindustrie van Lancashire bewaard gebleven. Mevr. R. moge de uitwerkingen van de Eng. arbeidswetten van '47 en '50 ‘mager’ noemen, Marx roemt ze als de ‘lichamelijke en zedelijke wedergeboorte’ der fabriek-arbeiders. In wat vóór de reusachtige uitbreiding der metaalindustrie die de tweede helft der 19e eeuw karakteriseert, het voornaamste groot-industrieel bedrijf was, n.l. de textiel-industrie, had met de bescherming der vrouwen de bij de wet vastgestelde arbeidsdag, het beginsel van wettelijke bemoeiing ook voor volwassenen gezegevierd. Het is bekend dat de arbeiders der textiel-industrie de gelukkige resultaten der wet voorzagen; niet ter wille van de hersenschim, de vrouwen uit het bedrijf te stooten, maar ter wille van zichzelven, voor de verkorting hunner eigen werkuren, voerden zij een ijverige agitatie om de tien urenwet voor vrouwen en kinderen ingevoerd te krijgen. ‘Voor tijdgenooten was het duidelijk dat alle kracht dezer agitatie school in het streven der mannen hun eigen arbeidsdag wettelijk te verkorten.’Ga naar voetnoot2) En juist de textiel-industrie is het eenige bedrijf, waarin de mannen voor den verkorten arbeidsdag der vrouwen in 't vuur zijn gegaan. Zij verschuilden zich zooals hun eigen uitdrukking luidt ‘achter de rokken van vrouwen en kinderen.’ Toen op | |||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||
het einde der zestiger jaren de textiel-arbeiders opnieuw een agitatie voor een kortoren abeidsdag (ditmaal voor de 54-uren week) op touw zetten, herhaalde zich dezelfde geschiedenis. De vrouwen en kinderen werden tot voorwendsel genomen om de publieke opinie gunstig te stemmen en de hulp van filantropen te verkrijgen, maar verkorting van den eigen arbeidsdag was het doel. Eerst in '93 verklaarde het orgaan der textiel-arbeiders dat de sluier nu opgelicht en de agitatie onder haar ware vlag gevoerd moest worden. ‘Niet langer mogen vrouwen en kinderen tot voorwendsel worden genomen, om een verkorting van den arbeidsdag voor mannen te verkrijgen.’Ga naar voetnoot1) Het voorbeeld der Engelsche arbeidswetgeving leert, dat bescherming van vrouwen-arbeid in die bedrijven, waarin veel vrouwen werkzaam zijn, inderdaad het door de mannelijke arbeiders verwachtte en gewenschte resultaat heeft, n.l. den arbeidsdag voor alle arbeiders tot binnen de grenzen der wet terug te brengen. In de bedrijven daarentegen, waarin slechts weinig vrouwen werkzaam zijn, zal, tenzij bijzondere geschiktheid der vrouw dit gevolg voorkomt, de patroon eerder tot ontslag overgaan en zullen de ongunstige werkingen, door mevr. R. o.a. op bl. 26, 27 en 30 opgenoemd, kunnen volgen. De groote massa der vrouwen echter - en eveneens een aantal mannen in de bedrijven waarin de vrouwen sterk vertegenwoordigd zijn, welk feit, in den regel, tevens oorzaak is dat de vakvereeniging in dat bedrijf niet uit eigen kracht verkorting van arbeidstijd weet te veroveren - zal doorwerken onder gunstiger omstandigheden dan vóór de invoering der wet, die aldus zoo al niet geheel, dan toch in hooge mate aan haar doel beantwoordt en dit tevens in zeker opzicht overtreft. |
|