het grootste deel der arbeiders het kiesrecht niet hebben omdat ze arm zijn. En àlle heeren en burgers wél mogen stemmen omdat ze geld hebben.
Is dat eerlijk? Is dat rechtvaardig? Kan een arbeider het helpen dat hij arm is? Is hij het soms voor zijn pleizier? Moeten we dan niet opkomen tegen dat onrechtvaardige kiesrecht en zien het veranderd te krijgen?
‘Ja, maar’. . . .
Ik begrijp al wat ge zeggen wilt. 't Kan u niet zoo heel veel schelen nietwaar? Ge vindt dat 't er niet zoo veel toe doet of de arbeiders wèl of niet mogen stemmen: van uit stemmen gaan kan men niet eten! Laat ik u nu nog eens even uitleggen waarom 't er wèl toe doet.
De menschen die het kiesrecht hebben, kiezen in elk van de 100 distrikten waarin ons land verdeeld is, één afgevaardigde, zooals men dat noemt.
Die honderd afgevaardigden vormen te zamen de Tweede Kamer. In de Tweede Kamer worden
de wetten gemaakt waaraan wij moeten gehoorzamen allemaal, rijk of arm, of we ze goedvinden of niet, of we er iets over te zeggen hebben gehad toen ze gemaakt werden, of niet.
Zoolang nu het grootste deel der arbeiders géén kiesrecht heeft en dus niet de menschen die zij willen naar de Tweede Kamer kunnen zenden, zoolang hebben ze ook heel weinig te zeggen over de wetten die gemaakt of veranderd worden. En de heeren die er wèl zeggen over hebben, maken die wetten natuurlijk
in hun eigen voordeel en belang.
Zoolang komt een arm mensch, die uit honger een brood steelt, een strooper die een haas schiet; een werkstaker die 'n onderkruiper een opstopper geeft, zij komen allemaal
in de gevangenis.
Want zulke menschen vinden de heeren erge boosdoeners en ze zetten strenge straffen op deze dingen in hun wet
Maar een patroon, die zijn arbeiders ziek en ellendig maakt, doordat hij loodwit gebruikt bij het vervaardigen van aardewerk, zoo'n patroon wordt heelendal niet gestraft, dáárover hebben de heeren
niets in de wet gezet!
en een patroon die meisjes en vrouwen noodzaakt te werken laat in den nacht, zooals het zoo dikwijls gebeurt, tot groote schade van hun gezondheid, al weet hij dat het bij de wet verboden is. - zoo'n man die iets veel kostbaarders steelt dan een brood of welk ander ding ook, n.l.
de gezondheid en levenskracht zijner mede-menschen.