| |
| |
| |
[De strijd om de jeugd]
Wij weten allen, dat er een strijd gestreden wordt in de jeugd, in de verschillende groepen der jeugdbeweging en door deze groepen onderling. Echter niet daarover wil ik heden spreken, maar over den strijd, die met groote felheid gestreden wordt om de jeugd. Voorstanders van zeer verschillende levensopvattingen, belichamers van uiteenloopende ideeën en idealen pogen de jeugd voor zich te winnen.
Van den uitslag van dien strijd zal veel afhangen, ja, waarschijnlijk zal het lot van deze menschheid, van deze kultuurcyklus er van afhangen, welke keuze de jeugd doet, welk antwoord zij geeft op de vragen, waarvoor het leven haar stelt.
Wij hebben de overtuiging, dat een wending der tijden is aangebroken, dat wij ons midden in een algemeene krisis bevinden. En zoo wij in de vorige jaren, toen de beweging den maatschappij haar vaart scheen te vertragen, soms zelfs een sleependen gang scheen aan te nemen, wel eens geneigd waren dit te vergeten, thans wordt het besef ervan ons weer opgedrongen met ontzettende kracht. Wij staan temidden van een ontzaggelijke krisis, een krisis, die zoowel het geestelijke als het stoffelijke omvat, die broodeloosheid, ellende, honger over millioenen brengt, die hun lichamen uitput en hun gedachten verwart. En wij bevinden ons ook in een krisis die alle verhoudingen in het maatschappelijk leven op losse schroeven zet; een krisis in het gezinsleven, in de verhouding der geslachten, in de levensvormen in het algemeen. Het leven is zoo ondoorzichtig, zoo ingewikkeld, zoo verward en voor velen daarenboven zoo onmenschelijk zwaar geworden, dat men het aan de jeugd niet kwalijk kan nemen, wanneer slechts een klein deel van haar zich omhoog werkt tot het peil, waarop een keuze tusschen verschillende levensinzichten en richtingen mogelijk wordt. Immers, het is niet zoo, als zou onder de jeugd in haar geheel thans een felle strijd gestreden worden over de idealen van fascisme, kommunisme en socialisme. Dit zou in elk geval beteekenen, dat de jeugd in haar geheel | |
| |
was bevlogen door den drang, om het leven te vernieuwen. In werkelijkheid is het slechts een kleine minderheid, die naar vernieuwing des levens hunkert en zich om andere dingen bekommert dan om eigen persoonlijke genietingen, eigen zorgen en nooden. De maatschappij is ondoorzichtiger en verwarder dan ooit, moeilijker dan ooit om te begrijpen. Dit verklaart, dat in deze benauwde tijden zooveel jonge menschen zelfs geen poging doen, om tot een heldere overtuiging te komen en hun leven in te richten naar algemeene ideeën.
Zij drijven met de sterke stroomingen aan de oppervlakte mee, zij grijpen elke stroohalm vast, om niet ten onder te gaan. Wanneer zij ontwaken tot het besef der beteekenis van de maatschappij voor hun eigen persoonlijk leven, dan stuiten zij overal op de ontzettende krisis, op de werkloosheid in alle vakken, het onbevredigende leegloopen, zoodra de leertijd ten einde is, de zorgen thuis, de verzwakking der sociale banden, de ontwrichting van het sociale leven. Hun ouders staan misschien radeloos voor de vraag: wat moet mijn kind worden.
Niet enkel onder de industrie-arbeiders heerscht de krisis. Alle intellektueele beroepen zijn eveneens overvol. Nergens een open verschiet, nergens een normale weg tot levens-vervulling door arbeid. De gezinsbanden verzwakt, de sexueele verhoudingen een chaos. Alle vastheden aangevreten, alle normen ondermijnd. En tevens vinden de jongeren een wereld van ontzaglijke, steeds scherper wordende tegenstellingen. Immers, dit is een wezenlijk kenmerk van een algemeene krisis in het maatschappelijk en geestelijk leven, dat de tegenstellingen daarin het punt toestreven, waarop een breuk en een koers-verandering in een of andere richting zich opdringt.
Zullen de oude tendenties de overwinning behalen, de tendenties, die uitloopen hetzij op een wereldramp, hetzij op den ondergang der verstarde, gemechaniseerde industrieel-kapitalistische beschaving? Zal het oude maatschappelijk stelsel zegepralen, dat geen functie meer heeft, dat door zijn eigen ontwikkeling moet vastloopen en zich nog enkel handhaaft door roof aan de menschheid, door massale suggestie, door de ontzenuwing der massa's en ten slotte door dwang en geweld?
En dat alles gaat gepaard met een hoogtegraad van het technisch vermogen, zooals geen tijd ze gekend heeft, een | |
| |
techniek, die schier onbegrensde mogelijkheden opent en, door ook voor de massa's allerlei levensgenot bereikbaar te maken, dat vroegere geslachten niet kenden, de begeerlijkheid tot het uiterste prikkelt. In een dergelijke maatschappij wordt de jeugd nu losgelaten.
Zij kan geen stap doen zonder bekoord te worden door wat zich opdringt en verleid tot, vaak minderwaardig, genot. Het is voor haar uiterst moeilijk, om het bevrijdende, het verlossende element te vinden dat haar tegen bekoring en verleiding sterk doet staan. Velen hebben zelfs niet den moed en de kracht, dat te zoeken. Zij probeeren het niet eens. Het is te moeilijk: de vraagstukken zijn te ingewikkeld: de verwarring is te erg en de verleidingen zijn te talrijk.
Het moderne leven met zijn ademloos tempo, zijn jachterig bestaan en vooral met zijn bijna volledige veruitelijking leidt er toe, dat de mensch gemakkelijk, zoo lang hij leeft, zijn eigen kern kan ontvluchten. Het wordt hem gemakkelijk gemaakt om nooit tot zich zelf in te keeren, nooit tot zijn centrum in te gaan. Sterker nog: om niet voortdurend voor zichzelf weg te loopen, is veel karakter en zedelijke ernst noodig. Nooit stormden uit de buitenwereld zoo vele prikkels op ons toe als heden: nooit kwam uit haar zulk een rumoer, dat de stem van onze eigen diepten zoo licht overschreeuwt. De mensch van dezen tijd leeft van uitwendige prikkels. In het geroezemoes van de steden, in den dans, de film, de sport, kan hij ondergaan en zich verliezen, zoo volkomen, dat hij nooit meer tot zich zelf komt. Er zijn menschen, ook jonge menschen, genoeg, die onmiddellijk, als zij thuis komen, de radio aanzetten. Niet om naar de muziek te luisteren, immers zij hebben het luisteren verleerd; maar de muziek, of liever het geluid, werd een prikkel die zij evenmin kunnen missen als hun sigaret, hun koffie, hun alkohol. Zij bedwelmen er zich aan. Nog dieper en wilder tevens is de bedwelming, die de snelheidsroes over den modernen mensch brengt. Voor haar is de jeugd bij uitstek gevoelig.
De snelheidsrazernij, door middel van de fiets, de motorfiets, de auto en het vliegtuig, zij is voor de huidige jeugd het middel bij uitnemendheid geworden tot een lichamelijke extase, die haar althans tijdelijk volkomen bevredigt en elke behoefte aan geestelijke bezinning vermoordt.
De sport in haar gezonde vormen werkt zeker verlos- | |
| |
send, evenals de geheele lichaamskultuur, waar zij een onderdeel van is. Zij staalt het lichaam, maakt het behendig en leert het beheerschen door den wil. Zij brengt jonge menschen als kameraden in een speelgemeenschap te samen en leert hun, persoonlijke genotzucht, eerzucht en heerschzuchtte breidelen ter wille van 't bereiken van een kollektief resultaat. De sport werkt in vele opzichten ook als een versterking van democratische gevoelens en sociale zeden.
Daarom willen wij haar roemen en loven. Maar de sport is ook aangevreten door al de bedenkelijke verschijnselen van onzen tijd, door de jacht naar sensatie, door het verlangen naar hevige lichamelijke belevingen zonder gemoed, zonder geest of gedachten. Bij de groote voetbalwedstrijden worden alle gezonde en sympathieke trekken van de sport verduisterd door de hunkering der duizenden naar het beleven van de sterkst mogelijke kollektieve sensatie. Dàn wordt zij een nieuwen vorm van dronkenschap. In sommige vormen van sport, zooals de bokswedstrijden, sluit de zucht naar sensatie een onheilig verbond met de zucht naar winst, door het wedden, dat er bij behoort. En somtijds worden, ten slotte, door de sport, ook troebele nationalistische driften aangewakkerd en gevaarlijke stemmingen van nationale opwinding aangekweekt.
En dan is er de sfeer van het sexueele leven. Voor velen ligt in die sfeer de genotvolle bedwelming, waarin zij vluchten voor de grauwe ellende van het bestaan. Zij zoeken in de geslachtelijke verhouding geen edele kameraadschap, waar de gesublimeerde erotiek een poëtische bekoring aan verleent: zij zoeken lijfsgenot, zinnenroes zonder meer. En worden van dien roes de slaven.
Wij weten, hoe dit alles in verband staat met de ontreddering van het maatschappelijk leven en de grauwheid van den arbeid voor ontelbare werkers. Wij denken aan den transportband, aan de tot het uiterste doorgevoerde arbeidsverdeeling op de kantoren, aan de mechanisatie, die in tallooze gevallen arbeidsvreugde vermindert of vernietigt. In vroeger tijden was de arbeid voor zeer velen een levensvervulling. Daarom leed de arbeider niet zoo ondragelijk onder zijn lange arbeidsuren. Heden is de werkdag korter, het werk is vaak beter geregeld, het is minder zwaar en wordt verricht in hygiënische werkplaatsen, maar tegenover deze winsten staat een groot verlies van vormende waarde, staat het feit, dat de arbeid vaak de | |
| |
zenuwen uitput en den geest verstompt, zonder voldoening te geven. Millioenen missen heden de mogelijkheid, om iets van hun persoonlijkheid in hun arbeid te leggen. Dit gemis aan opvoedende kracht in veel van den huidigen arbeid is een ramp voor de jeugd. Hierdoor niet minder dan door het gebrek aan algemeen geldende normen valt zij ten prooi aan grove vormen van verleiding. Voor de grauwheid der werkuren stelt zij zich schadeloos, niet uit overschuimende joligheid, maar uit innerlijke leegte, door onder te duiken in hevige sensaties van zuiver lichamelijken aard.
Het is in het minst niet verwonderlijk, dat het grootste deel van de jeugd aan den strijd voor een ideaal niet toekomt, maar meedrijft met den sterken stroom van het hedendaagsche leven en naar het genot grijpt, overal, waar zij denkt dat het te vinden is.
De machten, die de wereld beheerschen, het kapitalisme, opgevat niet enkel als een ekonomisch stelsel, maar als een algemeene vorm-van-beschaving, hebben er een sport van gemaakt, de begeerten der massa's tot het uiterste te prikkelen en goedkoope surrogaten voort te brengen, ten einde die begeerten te bevredigen. Van de tegenstellingen, die wij heden beleven, is misschien geen enkele zoo wrang, zoo schrijnend als deze, dat, terwijl millioenen geen werk hebben, geen behoorlijk voedsel, geen behoorlijke kleeding en huisraad, - zij leven niet, maar vegeteeren -, in diezelfde millioenen de begeerten kunstmatig opgejaagd worden door alles, wat zij om zich heen zien: door de modepaleizen en de warenhuizen, de advertenties in de krant en de lichtreklame in de straten, door de prikkelende aanplakbiljetten van de sensatiefilm en de opzweepende jazzmuziek van de dancing. Zij moeten dat alles begeeren en najagen, zij worden er toe genoodzaakt, tenzij... een ander willen en streven dan dat, geboren uit de vervalverschijnselen der kapitalistische beschaving, in hen ontwaakt.
Van het deel der jeugd, dat aldus ten prooi valt aan de wereld van schijngenot en schijnvreugde, moeten wij zeggen, wat Virgilius tot Dante zeide, sprekend over de zielen, die niet gezondigd hadden, maar ook niet gestreefd naar het goede: ‘Zie ze niet aan en ga voorbij!’ Dit deel der jeugd, - men omschrijft het wel door het woord ‘meerderheidsjongen en meerderheidsmeisje’ -, staat buiten | |
| |
den strijd, die verschillende richtingen, levensopvattingen en idealen om de jeugd voeren. Zij gaat op in de ‘menigte’, die stuurloos en zielloos is, heftig maar slap.
De menschheid kan slechts gered worden, zoo een kern van de jeugd de kracht vindt, om tegen de verleiding stand te houden en een verlossend levensideaal tot richtsnoer te nemen. Zij kan slechts gered worden, zoo de jeugd haar zaak stelt op makkerschap in den schoonsten en rijksten zin van het woord.
Maar behalve het toegeven aan de verleiding en het najagen van oppervlakkig genot zijn er nog andere wijzen, om de moeilijkheden van het leven te ontwijken en de problemen van den strijd te ontgaan. Een dier wijzen is het zich opsluiten in een waarheid; het opgaan in een enkel aspekt-der-waarheid, het zich begraven in een dogma en in de konkrete belichaming daarvan, dat is in een vereeniging, een partij, een kerkgenootschap, met uitsluiting van al het andere. De jongeren, die zoo handelen, stellen àl te vroeg het sein van hun leven op veilig: ze weten niet, dat ze daarmee op een dood spoor raken. Zeker, er lijkt iets heel moois in, om, jong nog, tweestrijd en twijfel achter zich te hebben gelaten en te wanen, dat men gevonden heeft. Ook liggen in de oude dogmatische godsdiensten: het joodsche geloof, het katholicisme, het kalvinisme, ontzaglijke positieve levenswaarden. Ook van die waarden uit leiden wegen naar het socialisme. Maar de mensch, die, om zich beveiligd te voelen, wegschuilt in een ‘waarheid’, of in wat hij daarvoor houdt, wordt in den regel de gevangene daarvan en kan niet verder groeien. Hij sluit zich af voor de nieuwe vormen der waarheid, die het leven zelf telkens weer voortbrengt, hij weigert daarvan kennis te nemen, of wel, hij kan ze niet meer begrijpen, doordat zijn vensters en deuren gesloten blijven. Sommigen voelen zich ‘vrij’ in onze dagen, omdat zij met elk kerkgenootschap en elk godsdienstig geloof hebben gebroken. Maar in elke vereeniging, hoe onkerks ook, vindt men onvrije, dogmatisch-ingestelde geesten.
Men vindt ze in de theosofie, men vindt ze in de socialistische partijen en bij de vrijdenkers en atheïsten. Er zijn niet enkel fanatieke voorstanders van het geweld, maar ook benepen aanhangers van de anti-gewelddadigheid. Het ligt nu eenmaal in de menschelijke natuur, om elk stukje waarheid, dat men te pakken heeft gekregen, te maken tot | |
| |
een dogma, het te vergoddelijken, dat wil zeggen het te zien als iets absoluuts en zich daarin op te sluiten. Vooral in tijden, waarin de oude normen ontkracht werden en de nieuwe te nauwernood geboren zijn, is het vluchten in een of ander dogma zeer verleidelijk. Door zulk een verenging van het bewustzijn is men meteen van alles af: van innerlijken strijd en twijfel, van pijnlijke keuze. In het dogmatisme en het sektarisme voelt de mensch zich behagelijk.
Een waarschuwing hiertegen is overal noodig, speciaal echter in Nederland. Sektarisme is een gevaarlijke neiging, een gevaarlijke eigenschap van ons volk in al zijn lagen en gelederen. Sektarisme werkt altijd verkeerd, maar dubbel verkeerd in de jeugd. Het is droevig, wanneer jonge menschen, die van het leven nog niets weten en niets ervaren hebben, zich afsluiten voor het leven en voor elkaar. Dat zij het voor elkaar doen is het ergste. Alle jeugdgroepeeringen hebben zooveel gemeen. Zij zijn ontstaan uit dezelfde nooden en aspiraties, ze zoeken intuïtief in dezelfde richting naar vernieuwing. En zij, die zich afsluiten voor elkaar, die alleen dat stukje waarheid, wat ze zelf grepen, zien en alle waarheden van anderen dwaling achten, zij zullen zoo goed als zeker verloren gaan voor de groote worsteling om vernieuwing van levenswaarden en van het leven zelf...
Echter, ook zij, die zonder juist dogmatisch te zijn, hun aandacht koncentreeren op hun eigen ik, op individueele reinheid en individueele verlossing, gaan voor dien strijd verloren. Er zijn vormen van godsdienstig geloof en ook van filosofisch idealisme, die naar den socialen kant zeer onvoldoende ontwikkeld zijn. Zij kweeken in hun aanhangers de opvatting, dat het voldoende is, geen verkeerde dingen te doen, matig te zijn, of ook wel ascetisch; zijn plichten na te komen in zijn beroep en jegens zijn gezin, om overtuigd te kunnen zijn, dat men zuiver en sterk leeft en een goed mensch is. Wie dit pad kiest in zijn jeugd, zal het niet erg moeilijk hebben: hij zal niet worden verontrust in zijn geweten en zal gelden voor een braaf burger, een fatsoenlijk man. Maar wat blijft van dit enge levensideaal over, wanneer de gloed der jeugd verkilt? Hoe kan men zuiver en sterk leven in een maatschappij, verscheurd door nationale-, rassen- en klassetegenstellingen? Wat beteekent zuiver te leven voor een bevoorrechte minderheid van de | |
| |
jeugd, terwijl millioenen niet aan leven zonder meer toekomen? Het is vooral de jeugd van den middenstand, die ten deele nog heil verwacht van dit individualistische ideaal, dat zelf niets anders is, dan een laatste uitlooper van het liberalisme.
Van hen, die jong zijnde heil zoeken in individueele of liever individualistische braafheid en zuiverheid, valt te vreezen, dat zij, ouder geworden, zich geheel zullen opsluiten in hun eigen kleine levenssfeer. Het worden misschien heel brave, absoluut onschadelijke menschen. Maar ook van hen moeten wij zeggen, dat zij in het minst niet bijdragen tot verlossing der menschheid. Zij dragen het leven niet omhoog. Zij maken hun Ik of hun gezin tot het middelpunt van de wereld. Zij zijn goed in hun nauwe kringetje, maar zij worden niet aangeraakt door de brandende nooden van dezen tijd en wanneer zij ouder worden, dan verzanden zij. Zulke menschen worden partijleden of vakvereenigingsmenschen, die vast roesten in een bestuursfunctie, ofwel kleine ambtenaren, die tevreden zijn in hun gezin. Zij worden zelfgenoegzame deftigheidjes. En dan bouwen zij een eigen huisje en zetten erop - ‘Nooit gedacht’ of ‘Wel tevreden’. Men vindt ze vaak terug als beoefenaars van een of ander vrij beroep, of in het onderwijs of in zaken, maar altijd als menschen, die hun beetje jeugdig vuur verloren hebben en in de sleur van het beroepsleven zijn ondergegaan. Feitelijk zijn ze allang dood, wanneer zij hun oogen sluiten. Elk zoo'n mensch is als een klein torretje, dat een klein grassprietje heeft beklommen en denkt dat het van die top af de heele wereld aanschouwt. Maar de alpenhoogten en afgronden der wereld heeft zoo'n mensch nooit vermoed, - neen, en ook niet de wijdheid der kameraadschap.
Wij hebben tot dusver nog enkel het voorterrein verkend van de eigenlijke kampplaats, waarop de voornaamste levensidealen en levensopvattingen, die in onzen tijd opkwamen, onderling worstelen om het bezit der jeugd.
Maar eer ik over die worsteling begin te spreken, zou ik nog iets willen opmerken over de neiging der jeugd, om in elke richting tot het uiterste te gaan, elke opvatting naar den steilsten kant op te drijven.
Daarin zit iets heel moois, omdat 't samenhangt met de onvoorwaardelijkheid die aan de jeugd eigen is. En zonder | |
| |
onvoorwaardelijke overgave aan een ideaal, onvoorwaardelijk vertrouwen in een idee, kan men niets groots bereiken. Maar er zit ook een gevaarlijke kant aan. De neiging tot onvoorwaardelijkheid maakt, dat de jeugd licht een prooi wordt van het extremisme, dat zich in elke richting openbaren kan. En 't extremisme is de dood van iedere vruchtbare aktiviteit, ieder aanpakken van een stuk werkelijkheid, om het te verbeteren en te vervormen. Het leidt tot fantastische voorstellingen over de mogelijkheid van plotselinge, groote veranderingen, groote stijgingen in het leven der menschheid. Het leidt tot het verschuiven van onze verantwoordelijkheid voor den groei der gemeenschap van heden naar morgen en overmorgen, naar een onbekende toekomst. Het maakt hyper-kritisch ten opzichte van alles wat anderen doen, en wat het ergste is: het maakt blind voor het verschil tusschen woorden en daden: het leert de jeugd zich bedrinken aan rethoriek, aan hoogdravende frasen, en zich daardoor bevredigd voelen.
Hoe komt het, dat in deze tijden het extremisme zooveel vat heeft op de jeugd? We weten allemaal, dat de oorzaak daarvan ligt in de ellendige ekonomische, sociale en geestelijke omstandigheden, in de algemeene krisis, die reeds voor den wereldoorlog het leven bedreigde, maar het daarna volslagen ontredderd heeft.
Het bestaan der meeste jonge menschen is leeg en armelijk: zij hunkeren naar volheid; het is armoedig: zij hunkeren naar rijke pracht; het is eentoonig: zij hunkeren naar afwisseling en avontuur.
Het lot der jeugd van dezen tijd is in veel opzichten tragisch.
Zij lijdt het ergst onder het te loor gaan van de gemeenschap-tusschen-menschen en de gemeenschap-met-het-oneindige. Zij lijdt ook het ergst onder de maatschappelijke ontwrichting. Vreeselijk is het feit, dat honderdduizenden jongeren (in Oostenrijk alleen 65.000) tot het groote leger der werkloozen behooren. Velen daarvan zijn werkloos sedert het oogenblik, dat hun leertijd ten einde ging. Misschien zijn hun bestaanszorgen minder groot dan die der oudere, gehuwde, werkloozen, maar hun moreele lijden is zeker niet minder. In de jaren, dat men vol durf en energie is, alles wil aanpakken, het gevoel heeft alles te kunnen, in die jaren worden zij veroordeeld tot niets-doen, tot einde- | |
| |
loozen lediggang. Hun dagen gaan voorbij met doelloos slenteren en de toekomst opent voor hen geen verschiet.
Het zijn niet de minst daadkrachtigen, die verbitterd worden: integendeel. En vooral die verbittering is de voedingsbodem, waarop het filosofische en politieke extremisme tiert.
Er is extremisme van links en extremisme van rechts. Onder dat van rechts verstaan we het fascisme en nationale socialisme in zijn verschillende schakeeringen.
We weten, dat nationaal socialisme en fascisme maatschappelijk zoowel als sociaal vrij ingewikkelde verschijnselen zijn. Zij rekruteeren hun volgelingen niet uit één enkele klasse, al zal het wel waar zijn, dat de meerderheid daarvan uit den half of geheel geproletariseerden middenstand komt. Ook de ideologie, waarop zij steunen, bevat zeer uiteenloopende bestanddeelen. Maar dit is wel zeker, dat in de fascistische ideologie elementen van een verouderde romantiek vermengd zijn met het moderne streven naar koele, praktische zakelijkheid. Haar bedenkelijkste kanten zijn: 't zonder voorbehoud aanvaarden van geweldadigheid en dwang, het ongeloof in ware makkerschap, de nationale hoogmoed, de verachting voor de democratie, het ongeloof aan de krachten van rede en liefde.
Waarom dergelijke stroomingen zoo'n bekoring hebben voor de jeugd, voor vele daadkrachtige en niet al te oppervlakkige naturen onder haar, voor degenen, die niet bezwijken voor de verleiding van iedere sensatiefilm en niet reeds tevreden zijn, wanneer zij het rookwolkje uit de sigaret voor zich uitdrijven?
Als wij pogen het antwoord te vinden op deze vraag, stuiten wij altijd weer op den wereldoorlog. Wij stuiten op de geweldige schuld, die de oudere generatie in alle landen tegenover de jongeren op zich heeft geladen.
Wij zijn genoodzaakt te erkennen, dat zoowel de religieuze als de socialistische idealen hebben gefaald.
In ‘De Stem’ van Maart 1931 vindt men den aanvang van een rede, die Dirk Coster hield op de reunie van de lezers van het tijdschrift, bijeengeroepen om het tienjarig bestaan daarvan te herdenken. Een groot deel van dit eerste fragment is gewijd aan een beschouwing van de hedendaagsche jeugd in verband met de geschiedenis van ‘De Stem’. Coster ziet als het meest karakteristieke van de jeugd, dat innerlijke radeloosheid in haar samengaat met | |
| |
uiterlijke, technische zekerheid. En in dit verband spreekt Coster over het verraad van de jeugd, - dat is het verraad, dat zij pleegde aan zijn en haar eigen humanistische idealen. Ik kan dit verwijt niet anders dan onbillijk achten. De na-oorlogsche jeugd heeft niet zoozeer verraden als dat zij verraden werd. Zij werd verraden door de ouderen. Zij kwam te staan in een wereld, die verward, ontredderd en onredelijk was. In die wereld was ook het geloof in het socialisme ondermijnd en verzwakt.
Toen de revolutie faalde, kwam de kapitalistische wederopbouw, zonder nieuwe levenswaarden, maar met razende rationalisatie. Wat kan de jeugd verwachten van een maatschappij met dertig millioen werkloozen?
De jeugd kwam te staan in een onredelijke wereld en voor problemen, die zij niet oplossen kon. Immers, daarvoor was noodig niet alleen jeugd, niet alleen moed, niet alleen idealisme en wil tot kameraadschap. Dit alles leefde in de jeugd gedurende de eerste jaren na den oorlog. Maar daarvoor was ook noodig kennis, wetenschap, ervaring van menschen en dingen. Dat miste de jeugd en dat moest zij missen, anders ware zij geen jeugd geweest. Toch heeft een voorhoede van de jeugd de taak, die voor haar schouders te zwaar was, met geestdriftig zefvertrouwen aangepakt en met prachtigen moed gestreefd, ze te vervullen. Denk aan de Jungsocialisten in Duitschland en aan onze eigen jeugdbeweging. En zij volbracht wel degelijk iets. Zij heeft zichzelf verder gebracht, haar zelfbewustzijn verhelderd, nieuwe waarden in 't leven ingevoerd. Waarden, die positiever zijn, dan enkel afkeer van mechanisatie en burgelijk-stedelijke beschaving. Drang naar oprechtheid en wil tot eenvoud wil ik ze noemen; het dappere streven, om naar haar waarheid ook te leven, door kleeding, kampeeren, gemeenschapshuizen, koorzang en koordans iets daarvan te verwezenlijken, dat streven werkt heden nog door.
De jeugd heeft in elk geval iets gedaan wat wij ouderen niet konden: haar waarheid pogen te vormen haar uitdrukken in de stof. Maar voor de groote wereldtaak was haar kracht te gering. En toen de stormachtige aanloopen ophielden, toen kwam ontmoediging over haar en uit de ontmoediging kwam weer het verlangen naar leiding. In de jeugd is altijd een geweldige spanning aanwezig tusschen deze tegendeelen: drang naar absolute onafhankelijkheid, haat tegen elke tucht, die van buitenaf wordt opgelegd, | |
| |
en - het niet kunnen verdragen van de vrijheid, het verlangen te worden geleid. Het verlangen, je over te geven aan menschen en je veilig geborgen te voelen in onvoorwaardelijk geloof aan hen en aan de ideeën, die zij belichamen. Het is eerst in Italië en daarna in Duitschland gebleken, hoe ook de jeugd van dezen tijd niets liever wil dan vertrouwend aanvaarden en geestdriftig volgen. In beide landen wordt het fascisme voor een groot deel door de jeugd gedragen. Natuurlijk zijn er allerlei factoren, die den opgang van Hitler's beweging in Duitschland verklaren. Die opgang echter werd slechts mogelijk, doordat een deel der jeugd innerlijk afviel van het socialisme als levensideaal. Het socialisme had tweemaal gefaald, aan het begin en aan het eind van den oorlog. En het bleef falen in dezen na-oorlogschen tijd, dien wij onmogelijk den vrede kunnen noemen. Zoo kwam een leegte, een luchtledig, dat gevuld moest worden: er kwam plaats in de zielen voor andere idealen, of voor surrogaten daarvan. Toen kwam het fascisme op, gedragen door figuren, die zeker in de verste verte niet konden wedijveren met de grootste leiders, hetzij van de socialisten vóór den oorlog of van de bolsjewiki in de revolutie.
Mussolini noch Hitler hadden zoo sterk kunnen werken op de jeugd, wanneer dat luchtledig er niet geweest was, en tevens die ontmoediging, die twijfel aan eigen kunnen, de behoefte, om je over te geven, je te voelen opgenomen in een verband. En daardoor vond het fascisme en het nationaal-socialisme met zijn valsche en verderfelijke idealen een open oor bij de jeugd.
In Italië is de geweldige teleurstelling van groote groepen arme intellektueelen een faktor van belang geweest voor den groei van het fascisme. In Duitschland brengt de verbittering over de verpauperiseering van het duitsche volk een deel der jeugd tot het nationaal-socialisme. Dit alles is, hoe betreurenswaardig ook, volstrekt niet raadselachtig. Wij kunnen de sociale en geestelijke elementen zeer goed analyseeren, waaruit de opkomst van het facisme te verklaren valt. Maar nooit hadden wij gedacht, dat een ondemokratische en onsocialistische, een in haar wezen hiërarchische beweging ook een deel van de proletarische jeugd zou meesleepen. Laat dit voor allen, die nog in marxistische dogma's verstard zijn, een les zijn, waaruit zij leeren, dat wij de opkomst van nieuwe maatschappe- | |
| |
lijke vormen en stroomingen niet kunnen vooruitzien, al kunnen wij ze achterna wel begrijpen.
Misschien denken er onder U: het fascisme is een gevaar in Italië, Duitschland, Oostenrijk, Polen, maar niet hier. Nietwaar, denk eens aan Oostenrijk: 60.000 jonge werkloozen. Verwildering en wanhoop. Men kan zich voorstellen, dat die zoeken naar een uitweg, om het even op welke manier. Maar in ons eigen land is er, ondanks de krisis, toch nog niet die mate van ontwrichting. Hier blijft het nationaal-socialisme een karikatuur, waar wij ons vroolijk over maken, een litterair gedrochtje. Hier kan het geen wortel schieten, Gelooft gij dit, waarde vrienden? Ik ben het daar niet mee eens. En ik weet, dat er ook onder de leiders van onze jeugd zijn, die heel anders denken over het groote gevaar van het fascisme voor de jongeren. Ook hier is sociale ontreddering, diepe desillusie, ontmoediging, geestelijke verwarring. Ook wij zien elementen in ons maatschappelijk en geestelijk leven opkomen, die een uitbreiding van het nationaal-socialisme waarschijnlijk maken. Als wij maar het ongeluk hebben, dat er hier een paar leiders komen, die demagogischen aanleg hebben, zouden wij dan geen opgang van het fascisme beleven? Vergeet niet, dat de idealen van het nationaal-socialisme en fascisme zich richten tot verschillende elementen in den mensch. Hun woordvoerders doen een beroep op de lagere gevoelens, maar lang niet daarop alleen. Zij zijn oppervlakkig, demagogisch en misleidend, maar zij weten heel goed wat de zwakke plekken zijn in de geestelijke wapenrusting van het socialisme. En door die zwakke plekken dringen zij heen. Ook zijn er onder de jonge fascisten en nationaal-socialisten velen, die uit waarachtig idealisme tot de beweging kwamen.
Wie daarvan overtuigd wil worden, die leze het artikeltje van Ds. Banning in de ‘Blijde Wereld’ van 28 Februari '31, getiteld S.A. en S.S.
Banning drukt daarin een lange ontboezeming af van een lid der ‘stormtroepen’ van Hitler's organisatie, waarin deze jonge idealist verhaalt, hoe hij door en in het nationaal-socialisme een waarachtige geestelijke wedergeboorte heeft beleefd.
Het nationaal-socialisme wendt zich niet enkel tot de lagere eigenschappen in den mensch. Het is, meen ik, wel degelijk ook als een tegenstrooming te beschouwen tegen | |
| |
het aanranden van bepaalde primaire waarden door een oppervlakkig, mechanistisch en rationalistisch ingesteld radikalisme. - Voor Duitschland ligt het verband tusschen de vergoding van eigen volk en eigen kultuur met de vernedering, die dit volk ondergaan heeft en nog steeds ondergaat, en den bitteren nood, dien het doormaakt, voor de hand.
Immers, er zijn er in het nationaal-socialisme zeker ook kollektiviteitsgevoelens in het spel. De lotsgemeenschap der leden van een zelfde natie is een feit, zooals de klassetegenstellingen een feit zijn. Maar het overmatig beklemtoonen van het feit der lotsgemeenschap leidt tot een in vele opzichten valsch gevoel van eenheid. De grondslag van dit gevoel in de werkelijkheid is te zwak en dit moet door rethoriek en opwinding bedekt worden.
Daarom kweekt het fascisme valsche, verleugenende idealen.
Laat ons toch niet gelooven, dat het nationaal-socialisme alleen in Midden-Europa een kans heeft, door de algemeene ontreddering von het maatschappelijk leven en de ontwrichting. Het krijgt in alle landen een kans, ten deele omdat het op demagogische wijze de kollektieve ijdelheid vleit en ten deele omdat de gloed van het socialisme overal matter is dan vroeger.
Het Nationaal Jongeren Verbond is in Nederland drie jaar geleden opgericht en heeft het in zijn driejarig bestaan van 50 tot 1500 leden gebracht, waarvan alleen 300 in Den Haag. De drie maanden geleden opgerichte afdeeling Rotterdam telt nu reeds 150 leden. Dat zijn sprekende cijfers, die een dringende waarschuwing mogen zijn voor allen, die lichtvaardig denken over het fascistisch gevaar in Nederland.
In ons land is het imperialisme de groote faktor, die het gevaar van een fascistische beweging allerminst denkbeeldig maakt. En wanneer het socialisme zijn plicht doet, zal het die beweging juist oproepen. Zij zal spekuleeren zoowel op het platte belang als op kollektieve roemzucht en groepsijdelheid. De Nederlandsche heerschende klasse kan haar koloniën niet missen. Niet alleen om de ontzaggelijke sommen, die haar uit het koloniaal bezit jaar in, jaar uit, toevloeien, maar ook omdat haar ekonomische macht en haar internationale positie ten nauwste met dat bezit samenhangen.
| |
| |
Maar niet enkel de groote bourgeoisie heeft belang bij het behoud der koloniën. Wanneer men het woord ‘belang’ in de gewone beteekenis van voordeel gebruikt, dan is het koloniaal bezit een belang ook voor andere klassen dan de bourgeoisie. Zeker is het dit in hooge mate voor den ‘nieuwen middenstand’, waar heden ten dage zooveel intellektueelen uit voortkomen. Waar zouden deze een goed heenkomen moeten zoeken, zoo in Indië geen voortdurende vraag naar ingenieurs, chemici, technici, ambtenaren, beambten, employé's op kantoren en banken, enz., bestond?
Ik weet wel, dat het, voor elke kategorie afzonderlijk, niet gaat om groote getallen, maar alles bij elkaar is het cijfer jongeren dat jaarlijks naar Indonesië gaat om dáár hun loopbaan te beginnen, vrij aanzienlijk.
Het jonge intellekt, dat hier te lande weinig of geen toekomst voor zich ziet, omdat er van alle kategoriën intellektueelen te veel zijn, vindt in Indië nog altijd wel een plaats in 's lands dienst, op de plantages of in den handel. En het is niet meer dan natuurlijk, dat die jongeren probeeren, het feit, dat hun bestaan op uitbuiting en onderdrukking der inheemschen gegrondvest is, voor zichzelf te verdoezelen en dat bestaan in een valsch licht te stellen. Het oprakelen der heldendaden van Jan Pieterz. Coen en andere avonturiers, de verheerlijking van Van Heutz en dergelijke sabelsleepers, het verspreiden van de suggestie, ‘dat wij in Indië een roeping hebben te vervullen’ en dat het ‘onverantwoordelijk’ zou zijn, millioenen daarginds eenvoudig ‘in den steek te laten’ of ‘in handen te laten vallen van andere, heel wat minder verlichte en humane mogendheden dan wij’, - al deze halve en heele leugens hooren weliswaar nog tot de gewone imperialistische ideologie, maar van deze ideologie naar de nationaal-socialistische en fascistische is de weg niet ver. En die weg ligt open.
Wat nu de fascistische praktijk in Indonesië aangaat: de oprichting en instandhouding van burgerwachten met hulp van den staat, de bewapening der Europeesche intellektueelen tegenover dreigende of niet dreigende volksopstanden - het is alles fascisme van het zuiverste (of onzuiverste) water. Dat in ons eigen land de burgerwachten gemakkelijk de kern van een anti-socialitisch gerichte militie zouden kunnen worden, behoeft geen betoog. Zij | |
| |
werden immers opgericht uit vrees, om een dreigende volksbeweging te keeren.
In alle kapitalistische landen neemt het aantal jonge menschen toe, die verbitterd zijn en soms vertwijfelen, omdat zij in de toekomst geen licht zien. Zij zijn onervaren en onwetend, ze kunnen de prooi worden van elken handigen demagoog en elke leuze, hoe irrationeel en reaktionair ook, omhelzen.
Al naar de omstandigheden kan men hun toorn richten tegen de joden of de kapitalisten of de arbeiders, tegen de een of andere vreemde natie, of tegen de eigen medeburgers, die men beschuldigt den omkeer van het bestaande na te jagen. Het fascisme echter is niet enkel negatief-ingezet, het vermengt zijn negativistische demagogie met positieve leuzen van opbouw door tucht, versterking van de nationale saamhoorigheid, expansie der volksgemeenschap. Het belooft leiding aan de velen, die het moe zijn, op eigen risiko geestelijk rond te dolen en die behoefte hebben aan aktiviteit en aan meer-dan-persoonlijke bindingen, hoe grof en voos ook. Daarom is het een reëel gevaar, ook voor onze eigen jeugd.
Te nauwernood als een reeël gevaar in Nederland op dit oogenblik beschouw ik daarentegen het extremisme van links. Het vindt geen voedingsbodem daar waar de demokratie stevig geworteld is, waar alle stroomingen in de natie hun denkbeelden vrij kunnen verkondigen, alle verbitterden hun grieven vrij kunnen uiten en alle vertwijfelden den heerschenden machten hun wanhoop toe kunnen schreeuwen. En ook vindt het geen voedingsbodem zoolang de mogelijkheid tot vruchtbaar werk aan het bestaande, tot zijn vervorming en verbetering nog niet geheel en al afgesneden is.
Men verwarre extremisme vooral niet met radikalisme. De radikale inzetting tegenover maatschappelijke vraagstukken, - dat is de wil, om de maatschappij van den wortel uit te vernieuwen, èn de wil tot onvoorwaardelijke overgave aan een idee - zij behooren bij de jeugd, zij zijn haar kracht en haar voorrecht en dat zij hun bezwaren en gevaren hebben doet hier niets aan af. Wie in zijn jeugd reeds tot de gematigden behoort, voorzichtig alle konsekwenties zijner daden overweegt en voor niets zoo bang is als voor overdrijving, - die zal nog voor hij den middelbaren leeftijd bereikt heeft, zich in de meeste gevallen vol- | |
| |
komen aan het bestaande hebben aangepast. Radikalisme sluit geen zin-voor-werkelijkheid noch arbeid aan de werkelijkheid uit. Radikalisme kan integendeel prikkelen tot krachtige, onvermoeide, rustelooze aktiviteit. Het sterke radikalisme der jeugd is een der drijfveeren van haar energie en haar idealisme.
Extremisme daarentegen is een negatieve houding tegenover de werkelijkheid, die het ‘en bloc’ verwerpt. Zij kan voortkomen uit overspannen idealisme, uit hoogmoedige laatdunkendheid en ook uit gemakzucht. Immers, extremisme heeft om te oordeelen en te veroordeelen geen kennis van de werkelijkheid noodig, wat zeer gemakkelijk is. Extremisme is hyperkritisch, het breek alles af wat anderen pogen, het kent geen waardeering, het is onkameraadschappelijk; koud, zonder werkelijke warmte, leeg, zonder werkelijke inhoud. Het verstart in onvruchtbaar negativisme, het beschouwt alles wat anderen doen om de wereld beter, mooier en gelukkiger te maken, als doelloos gepruts en ziet uit de hoogte van zijn toren op hun vruchtelooze pogingen neer. Het snijdt iedere echte gemeenschap af, die immers enkel in het heden beleefd kan worden; het leeft enkel in de toekomst, in de abstraktie, het ontwijkt iedere verantwoordelijkheid. Wee den jongere, die aan de lokstem van het extremisme gehoor geeft! Zijn hart zal vroeg verbrand worden als door een zengende adem en verdorren als een woestijn.
Het extremisme als levenshouding is verleidelijk voor sommige jongeren, omdat het hun een volmacht verleent te oordeelen over menschen, dingen, toestanden, verhoudingen, zonder die te kennen. Hoevelen van hen, die zich rekenen tot de ‘intellektueelen’, d.i. de geestelijk-gevormden, spannen zich in om hun tijd te begrijpen? Velen zijn nog te onverschillig, om de tijdgeschiedenis zoo goed mogelijk in bladen en tijdschriften van verschillende richting te volgen en zoo althans eenigszins tot oordeelen in staat te worden.
Wanneer wij in afkeurenden zin over het politiek extremisme van de jeugd spreken, dan wensch ik een uit zondering te maken voor Sowjet-Rusland.
Zeker, er zijn tegen de levenshouding der Russische jonge kommunisten vele bezwaren op te werpen: die houding is fanatiek-eenzijdig, soms ruw, altijd bekrompen: zij onderschat of verwerpt levenswaarden van het edelste | |
| |
gehalte, maar zij is niet negativistisch, noch door een ziekelijke lust tot kritiseeren bepaald. Integendeel: de Komsomols zijn één en al sociale aktiviteit, één en al stralend enthousiasme. Zij dragen een groot stuk van de ontzaggelijke lasten van het vijfjaarplan, heldhaftige kollektieve waagstuk van het Russische volk.
Zeker zullen er ook onder hen zijn, die dit grootsche pogen gedwongen, onder suggestie, zonder innerlijk begrijpen, meemaken, maar dat het beste deel der kommunistische jeugd in den Sowjetstaat bezield wordt door een religieus gevoel, dat zich richt op den bouw eener nieuwe samenleving en bereid is, alle offers te brengen om hierin te slagen, - daarvan getuigen tal van werken over het Russische probleem, die in de laatste jaren verschenen zijn en waarvan ik hier alleen Feilers belangrijke boek wil noemen.
| |
II
Al deze richtingen en stroomingen in het huidige leven zijn verleidelijk voor de jeugd. Zoo jonge menschen zich door hen laten bekoren, dan beteekent dat, hetzij dat zij het leven ingaan zonder ideaal, òf op pseudo-idealen hun vertrouwen stellen, òf dat een waarachtig ideaal in hen tot een dogma verstart.
De groote strijd, die heden om de jeugd wordt gestreden, gaat tusschen al deze stroomingen en richtingen aan den eenen kant, - terwijl aan den anderen kant een nieuw ideaal opduikt, een nieuw geloof zich vormt, de wil tot een nieuwe, broederlijke levenshouding opkomt, de wil om in het oogenblik de eeuwigheid te ontdekken en in elken mensch den goddelijken vonk te eerbiedigen. In dit geloof, in dit ideaal is datgene, wat men gemeenlijk wereld- en levensbeschouwingen noemt, namelijk een bepaald inzicht in den zin der dingen, ten nauwste verbonden met een bepaalde zedelijke overtuiging, een overtuiging, hoe-men-behoort-te-leven, een gezindheid, die zich in daden uit.
Aan het begin mijner beschouwing over deze overtuiging wil ik de gestalten oproepen van de mannen en vrouwen, die door hun leven, hun strijd en hun lijden dit nieuwe wereldbeeld als werkende kracht deden ontstaan. Mannen en vrouwen van alle landen en werelddeelen, geloovigen en | |
| |
ongeloovigen, denkers en doeners, revolutionnairen en hervormers, helden en martelaars, uitvinders en ontdekkers in de wetenschap. Hen allen gedenken wij in stille dankbaarheid: hun denken vormde de geestelijke dampkring, waar wij in ademen, hun daden maakten den grond, waarop wij staan.
Er is een levensideaal in wording. Het socialisme als ekonomisch-sociaal ideaal vormt daarvan een belangrijk onderdeel. Maar het socialisme, tenzij wij het woord in een veel wijder beteekenis dan de gangbare gebruiken, wat allicht beteekent zijn grenzen te forceeren, - het socialisme omvat dat wordende ideaal niet. Dit toch is niet enkel gegrondvest op maatschappelijke feiten en verschijnselen, maar gegroeid in de diepste diepten der persoonlijkheid. Het omvat het geheele bewustzijn en het geheele zijn, ook datgene in het zijn, wat is veranderd in metaphysische en religieuze gronden. En het voedt zich met het brood der wetenschap.
Vier uitgangspunten zou ik willen opnoemen van dit ideaal, vier verschillende stralen, die alle naar een brandpunt konvergeeren - of wil men het ander zeggen: vier zijner pijlers, die steunen op een gemeenschappelijk fundament.
Deze grondslagen zijn:
Ten eerste: een onvoorwaardelijk geloof in de kracht van den geest.
Dit geloof is de eerste voorwaarde, om het op te kunnen en te durven nemen met de oude machten in de wereld, die tevens sterke krachten in alle menschen zijn: de wil-tot zelfhandhaving tot elken prijs, de wil-tot-macht, de vechtlust en alle aggressieve driften. Deze hebben zich gekonsolideerd in de groote stelsels, die heden de wereld beheerschen - in kapitalisme, militarisme, imperialisme. Zij beheerschen de wereld en brengen den opgang der menschheid tot een hoogere levensfase in gevaar. Zij bedreigen de menschheid zoowel met verstarring door volledige mechanisatie als met de katastrofe van een tweeden wereldoorlog, die tot een chaotische wereld-revolutie zou voeren.
Men kan die stelsels niet overwinnen met hun eigen wapenen. Probeert men het, dan bestendigt men ze alleen in anderen vorm. Men kan ze enkel overwinnen door onwankelbaar vertrouwen in den geest, in de machten van rede en liefde, van goeden wil en broederlijkheid, en door rustelooze, | |
| |
in dat vertrouwen gegrondveste aktiviteit. Men kan ze enkel overwinnen door tegen hun ontzaglijk mechanisme op te trekken, zonder wapenen en ook innerlijk onbewapend, dat is zonder haat. Gandhi, en de door hem geleide beweging hebben ons getoond, hoe groot, haast grenzenloos groot, de kracht van leiders en massa's is, die onvoorwaardelijk in den geest gelooven en het wagen met den geest alleen, zonder achter- en bijgedachten, en met de liefde.
Wie dit besef uitzaait in de jeugd, wie haar opvoedt tot geloof in geestelijke weerbaarheid en aanvalskracht, die werkt voor de toekomst der menschheid. In het licht van het geloof aan de kracht van den geest krijgen alle vraagstukken een ander aspekt. Demokratie wordt losgemaakt van haar tijdelijke vormen. De angst, de beduchtheid voor de wapenen van den tegenstander, voor de ontzaglijke overmacht der gewelddadig-organisatorische middelen, met behulp waarvan hij zich handhaaft, verdwijnt. In deze sfeer leert de jeugd heldhaftigheid, niet enkel als lijden, maar ook als doen, kennen zonder dat anti-sociale driften worden opgeroepen.
De tweede pijler van het nieuwe levensidaal is: overtuiging zonder dogmatisme. Met hartstochtelijke ernst zijn levenswaarheid aanhangen, zonder zich op te sluiten in haar.
De huidige wetenschap beschouwt zichzelf als een streven naar waarheid. Zij gaat uit van werk-hypothesen, dat is van voorloopige waarheden die zij zèlf weer ondergraaft, geheel anders dan het dogmatisme, dat drie kwart eeuw geleden in de wetenschap schering en inslag was. En ook groeit er een religieuze overtuiging, die niet afsluit, maar insluit, die beseft, dat de kern in alle wereldgodsdiensten in een gemeenschappelijke vizie en een gemeenschappelijk beleven van de wezenlijke indentiteit van het zijnde bestaat.
Deze opvatting laat het begrip verdraagzaamheid achter zich en vervangt haar door dat van gelijkwaardigheid. Natuurlijk kan het aanvaarden van dit begrip samengaan met de overtuiging, dat onze Europeesche kultuur in diepste wezen berust op het christendom en dat wij daarom de diepste levenswaarden het beste kunnen beseffen in de gestalten van de grondleggers en vernieuwers van het christelijk leven door de eeuwen heen.
De derde pijler zou ik willen noemen: het aanvaarden van een allerinnigst verband tusschen denken en doen: de op- | |
| |
vatting, die de denkwijze niet op zichzelf als goede waar beschouwt, maar in onverbrekelijken samenhang met haar vruchten voor het leven. Het werkelijk leeren inleven van deze waarheid, deze overtuiging, dat godsdienst niet iets is van het hoofd, niet een leerstelling, een dogma, niet iets wat men in zekere omschrijvingen kan vatten en van buiten leeren, niet een stelsel over metaphysische dingen, over bovennatuurlijke levenswaarden, maar is het beleven van gemeenschap, het verbreken der grenzen van het eigen ik en het ingaan tot het niet-ik, het ons vereenzelvigen met anderen, met allen.
Het liefhebben van den vader in de broeders. Het diepste geloof van het Westen en de hoogste filosofie van het Oosten naderen elkaar hierin: godsdienst is beleving van de oneindige gemeenschap, die de menschen verbindt. Ik ben jij en jij bent ik: samen zijn wij één, omdat wij allen één zijn in het Hoogste Goed. Dit te beleven als levenswaarheid, daarnaar de levenspraktijk te bouwen, dat is wat alle oprechte geloovigen ons leeren.
Daarvan hangt het heil af, of dat wordt begrepen en gedaan, dat te doen is het heil, het opgaan tot een oneindig goed. En dit bereiken wij telkens, als de zelfzucht uit het hart wordt verbannen.
Dit verlangen, dit streven kan de jeugd begrijpen en iets ervan verwerkelijken, immers de jeugd dorst naar makkerschap. De jeugd kan niet begrijpen, dat die heele lange weg moet worden afgelegd, die uitloopt op de eenheid van alle leven. Maar makkerschap leeft in haar. Elk ideaal, dat de makkerschap als een licht voor zich uitdraagt, kan de jeugd bezielen.
Ten vierde: het breken met de opvatting, dat men moet leven van het plichtsbesef uit; het breken niet enkel met den van buiten af opgelegden dwang, de uitwendige sanktie als het sterkste motief van handelen, maar ook met de opvatting, dat wij een innerlijken dwang, die tegen onze verlangens ingaat, moeten gehoorzamen.
Niet meer dwingen, niet meer opleggen, niet meer met angst en dwangvoorstellingen werken. Vrijheid van binnen uit. Drang naar warmte en leven moet ons leiden. Uit overvloeiende warmte, uit overstroomenden rijkdom willen wij leeren handelen. Kameraad zijn, kameraadschap in praktijk brengen, onze kracht storten in de gemeenschap, uit liefde en uit vreugde, dat willen wij.
| |
| |
Dit is niet plicht, maar vreugde, natuurlijke menschelijke bestemming. Dit alles kan de jeugd door en door begrijpen, immers zij is rijk en warm.
En ten slotte: wij willen den gemeenschapsmensch in ons versterken zonder de persoonlijkheid op te geven. De persoonlijkheden willen wij eerbiedigen als de bouwsteenen, waaruit de gemeenschap wordt samengesteld.
In de persoonlijkheid liggen de diepste waarden: zij kunnen enkel in de gemeenschap tot uiting komen, door de eenlingen heen.
Dit is hetgeen wij in groote trekken voelen als het wordende levensideaal, als datgene, wat zich in de jeugd moet incarneeren. Dat ideaal, wij zien het begin ervan verwezenlijkt worden in dezen tijd.
Alles wat wij samenvatten als groeistrekkingen der huidige kultuur, - in tegenstelling tot de verval-tendenties der hedendaagsche beschaving - het is gegrondvest op de algemeene beginselen, die ik hiervoor heb genoemd.
Ik zeg: de groei-strekkingen der huidige kultuur. Naar gelang men voornamelijk deze, of de vervaltendenties in het oog vat, zal men de vreeselijke krisis, waarin wij ons bevinden, anders beoordeelen. Deze krisis is er een van groei, van nieuwe mogelijkheden, van mogelijken overgang tot een hoogere levensfaze. Maar zij is ook een krisis van verval, die deze Europeesche menschheid, dezen kultuurkring tot haar verderf kan voeren, een krisis van ondergang.
Zij, de die groei-symptonen zien en daardoor in de eerste plaats getroffen worden, zij, die de doorbraak van het nieuwe willen zoeken te bespoedigen, die zich daarop instellen, - zij kunnen de jeugd helpen haar aarzelingen te overwinnen en innerlijke zekerheid te verwerven. Zij zijn het, die naar voren moeten komen als opvoeders en leiders, als helpende, dienende, rijpere kameraden der jeugd.
Er is, naast regressie, in dezen tijd groei op elk levensgebied.
Er is groei in de wetenschap: het inzicht neemt toe van de eenheid-in-veelheid als het wezen des levens - en ook het inzicht, dat de cel, het organisme, de mensch, de maatschappij, de kosmos, - dat zij allen gemeen hebben het streven naar een doel. Er is groei in de religie: de groote godsdiensten verbreken hun kluisters van dogmatisme en vormendienst. In allen wordt het besef sterker, | |
| |
dat hun kern geen bepaalde voorstelling of uitbeelding der waarheid, geen leerstelling over het hoogste wezen is, maar het beleven van almenschelijken en kosmischen samenhang. Er is groei in de opvoedkunde: niet langer door opgelegde tucht, plicht uit dwang en vrees volbracht, zoekt zij het kind tot een sociaal wezen te maken, maar door ordening zijner innerlijke krachten en door het wekken van belangstelling, van warmte, van liefde voor natuur en maatschappij, door het versterken der vormgevende krachten in hem. Er is, ondanks alles, ook groei van het sociale geweten, toenemend besef van verantwoordelijkheid van allen voor allen, van aller saamhoorigheid, van een almenschelijke verbondenheid in ruimte en tijd.
Er is een begin van verwerkelijking der eeuwenoude en toch als fonkelnieuw aandoende gedachten en gevoelens van broederlijke saamhoorigheid. In de poltiiek komen nieuwe kiemen op, al zijn zij nog te zwak om zich door te zetten. Staatslieden, ook burgerlijke staatslieden, streven naar ekonomische en politieke verzoening tusschen de volkeren van Europa, naar het sloopen der tariefmuren en naar ontwapening. Maar ze zijn zelf nog veel te sterk in den greep van het oude, vol argwaan en wantrouwen. Daarom slagen ze niet: veel sterker dan in de officieele kopstukken der politiek leven de groeistrekkingen in de volken. In de massa's hoort men 't nieuwe leven rumoeren. Wonderlijke wellingen en strevingen komen op; een kwart eeuw geleden waren zij onmogelijk geweest. ‘Geen oorlog meer - ontwapening: als broeders willen wij leven!’, roepen de volken. De strijd voor den vrede komt in het brandpunt der publieke belangstelling te staan. En het besef neemt toe, dat het niet voldoende is, om te strijden met de middelen der demokratische-parlementaire politiek, door demonstratie en petitie, door wetsontwerpen in de parlementen. Het besef ontwaakt, dat het eigenlijke moet geschieden door de eenlingen zèlf, door hun geesteskracht, hun wil zich te offeren en te lijden, opdat de menschheid naar omhoog kunne leven. Jonge mannen gaan liever in de gevangenis dan wapens te dragen; hand- en hersenarbeiders komen liever op straat dan munitie te fabriceeren of proeven te nemen met een nieuw gifgas. Er is reden te hopen, dat deze beweging zich zal uitbreiden. Men voelt de gemeenschappelijke verbondenheid; men voelt den oorlog als het kwaad-voor-allen, waartegen allen zich moeten keeren. | |
| |
Makkerschap verbreekt de grenzen. Alleen samen kunnen wij leven.
Oorlog is dood, ondergang. Wij hooren samen, wij zijn aan elkaar verbonden. In den wereldoorlog hebben allen geloofd, dat de overwinning hun volk voordeel en geluk zou brengen: thans breekt het besef door, dat alle volken leden zijn van één lichaam. De harde hand van den nood hamert allen dit besef in. Zwart, blank, geel, bruin, zij zijn allen één.
Het leven is ons aller gemeenschappelijke aangelegenheid. Allen reizen wij naar één doel, wij streven allen naar één waarheid. Wil tot vrijheid-en-éénheid ontwaakt en wordt een kracht in het leven. In de 19e eeuw is de vrijheidswil ontwaakt in het proletariaat. Uit de diepste diepten van onwetendheid en onmacht worstelde dit omhoog, werd het tot een belangrijke kultuurfaktor van de huidige maatschappij. Strevend naar zelfbepaling, bepaalde het haar vormen mede. Nu ontwaakt ook in andere rassen de wil tot zelfbepaling. Je zelf vinden, je wezen erkennen, om met anderen één te kunnen worden, te kunnen saamgroeien tot een algemeen wezen; dit is de beweging die door de wereld gaat.
Dit is ook de ontzaglijke schoonheid en kracht van wat Gandhi nastreeft.
Hij heeft zijn beweging weten te verbinden met het geloof aan de macht van den geest. Hij heeft een nieuw uitgangspunt geschapen voor alle strijders voor een hooger recht en een wijder vrijheid en dit uitgangspunt verwierf hij door het vereenigen van deze twee stroomingen: geloof in het recht van elk volk, elk ras, elken mensch op zelfbepaling en geloof in de machten van geest en liefde tegenover die van het geweld. Daardoor is hij een van de groote profeten van dezen tijd. Hij wist zijn aanhangers te vervullen met de overtuiging, dat daar waar de geest triumfeert de verandering in de sociale werkelijkheid moet volgen. Neergeslagen door ruwe mishandeling, gevangen en rechteloos, voelden zij zich vrij en voelden zich overwinnaars. Dat ideaal van de zegevierende kracht van geestelijke bewegingen moeten wij verkondigen aan de jeugd. Wij moeten haar aantoonen uit de geschiedenis, dat dit waarheid is en geen waan. Haar die leeren zien als een eeuwige strijd voor meer gerechtigheid, meer saamhoorigheid, een strijd, waarin de geest de baanbrekende kracht | |
| |
der ontwikkeling was, een kracht, zeker altijd aan de stoffelijke vormen gebonden, maar ook eene, die zich te allen tijde van hen bedient.
Maar laat ons terugkeeren tot het maatschappelijk leven. De strijd voor den vrede, als kameraadschap der volken, zal enkel de jeugd kunnen bezielen, wanneer hij tevens gevoerd wordt als strijd voor een nieuw produktiesysteem en voor vernieuwing van de sociale levensvormen. Wie kan zich opgewekt voelen om zijn kracht en zoo het moet zijn, zijn leven te geven, teneinde onze tegenwoordige ‘vrede’ te helpen handhaven - deze ‘vrede’, die beteekent ellende, waanzin, mishandeling van den mensch door den mensch? Deze vrede kan niemand warm maken, allerminst de jeugd. Wij moeten aan den vredeswil een inhoud geven van klare idealen, van makkerschap: opheffing van klasse-instellingen, sociale gerechtigheid. De produktiemiddelen aan de groote gemeenschap en aan de kleine gemeenschappen in haar schoot. Verwezenlijking van de socialistische idealen, die, wat hun ekonomische voorwaarden betreft, reeds sedert lang verwezenlijkt hadden kunnen worden.
De tegenstellingen in de maatschappij zijn zoo hemeltergend, de waanzin van het samengaan van razend snelle stijging der produktiviteit van den arbeid met toenemende verarming der massa's, werkloosheid en ellende, dringt zich zoo zeer op, de leidende krachten der heerschende klasse lijken zoo totaal machteloos, om een uitweg te vinden, - het gevaar van algemeen maatschappelijk verval, algemeenen ondergang, verschijnt zoo dreigend en het socialisme zoo duidelijk als de eenige weg ter verlossing, dat principieele en stoutmoedige propaganda voor de snelst-mogelijke verwerkelijking ervan instemming moet vinden niet enkel bij de massa's van het proletariaat, maar ook bij helder denkende en sociaal voelende leden van alle klassen. En zeker zal zij dit in de eerste plaats vinden onder de jeugd, die minder angstig voor verandering is, minder vastgeroest in klassevooroordeelen en minder tuk op het handhaven van klassevoorrechten dan vele ouderen dit helaas zijn.
Zoo alleen, door den strijd voor den vrede te verbinden met dien voor de vervorming der maatschappij in socialistischen zin, en, in dien strijd voor de hoogste menschelijke doeleinden zich enkel te bedienen van de hoogste | |
| |
menschelijke middelen, door geweld, spionnage en terreur te verwerpen, - zoo alleen voert men heden dien strijd op waarlijk doeltreffende wijze.
Men hoort thans de leuze rationalisatie van den klassestrijd aanheffen. Zoo strijden is echter de eenige waarlijk redelijke weg, de eenige die een beroep doet op alle hoogere krachten in den mensch, ze allen in verband met elkaar wil brengen. De socialistisch gezinde jeugd zoekt dien weg, zij heeft geen vertrouwen in de methoden-der-geleidelijkheid, in het samen-regeeren met burgerlijke elementen, in het steunen van burgerlijke partijen, die het ‘kleinere kwaad’ vertegenwoordigen. Zij heeft dat vertrouwen niet, ten deele omdat zij ziet, hoe deze methoden het socialisme als beweging ondermijnen en voeren tot zijn verval, ten deele omdat haar wezen is naar het groote te streven, onvoorwaardelijk en stoutmoedig. Maar zij wil ook niet den ‘Russischen weg’ gaan, zij wil niet de stelselmatige voorbereiding van revolutionnair geweld en partijdiktatuur, met uitsluiting van alle andere mogelijkheden. Zij bewondert en respekteert het Russische kommunisme om zijn grenzenlooze heldhaftigheid, zijn onvoorwaardelijke offervaardigheid, zijn stoutmoedigheid en doorzetting en titanisch herscheppingsvermogen. Zij is geestdriftig bereid, de grootheid der Russische kommunisten te erkennen en van hen te leeren, en met hen samen te werken, maar niet bereid hun weg te gaan. Zij beseft, dat die weg niet onze weg kan zijn, dat wij om hem te volgen te veel van het beste in ons zouden moeten opgeven, wat door de eeuwen in ons is gegroeid: eerbied voor de persoonlijkheid en haar rechten, geloof aan humaniteit en aan waarachtigheid.
Wanneer er een socialisme opkomt, dat deze idealen verkondigt aan de geheele jeugd, - en vooral, dat naar hen handelt -, dat den klassestrijd aanvaart, maar zich bevrijd heeft van het dogma van den klassestrijd, dat uit de eenzijdigheid der beide konkurreerende Internationales naar de alzijdigheid streeft, die enkel door de eenheid op nieuwe, federatieve basis valt te bereiken, - wanneer er zulk een socialisme opkomt - en in Engeland is veel van zulk een socialisme reeds belichaamd in de O.A.P. -, dan zal dit socialisme op het beste deel der jeugd een sterke aantrekkingskracht uitoefenen. De intellektueele jeugd zal het gedeeltelijk op andere motieven aanvaarden dan de arbeidersjeugd -, maar de kloof, die tusschen hen bestaat zal | |
| |
zeker verkleind en tot op zekere hoogte overbrugd kunnen worden door een socialisme, dat verder en hooger ziet dan de klassen, dat een beroep doet op het rechtvaardigheidsgevoel, op het besef van almenschelijke solidariteit en op de rede, dat verankerd is in geloof aan een oneindige verwerkelijking en dat nooit vergeet, dat niet enkel de onderdrukte massa's verlost moeten worden, maar evengoed de onderdrukkers.
Het socialisme zal verder, wil het de jeugd aan zich binden, bij alle principieelheid toch praktisch, dat is op de vervorming van het leven ‘reeds nu’ gericht moeten zijn. Het zal met kracht groote sociale doeleinden zoeken te bereiken; - het zgn. ‘internationale program’ der O.A.P. geeft er een eerste schema van, dat allicht voor verbetering vatbaar is -, maar daarnaast even geestdriftig de vormgeving-des-levens in socialistischen zin nastreven.
Het zal beide taken beschouwen als in onverbrekelijk verband te staan, het zal uit hun vervulling een integraal socialisme opbouwen. De vorming van socialistisch-gerichte levensgemeenschappen is door de jeugd zelf met zooveel vuur en toewijding ter hand genomen, zij heeft daarin al zooveel bereikt, dat er geen twijfel mogelijk is of een socialisme, dat in het heden en met het materiaal van heden de toekomst bouwen wil, zal haar volledige sympathie hebben. Praktische kameraadschap als de sterkste vervormende kracht tot een ware gemeenschap - dat kan de jeugd meevoelen en van ganscher harte aanvaarden. In en door kameraadschap zal de bevoorrechte jeugd dienen leeren, - zal zij leeren begrijpen, dat kameraadschap niet verwezenlijkt kan worden zonder den wil tot het opgeven van voorrechten, 't opvatten van het beroep niet als middel om carrière te maken, rijk te worden of maatschappelijke onderscheiding te verwerven, maar als het dienen der menschheid en allereerst van alle uitgebuiten, verwaarloosden en onderdrukten. Dat een dergelijke opvatting verstrekkende konsekwenties heeft voor de keuze van een beroep en den geheelen opbouw van het persoonlijke leven, ligt voor de hand.
Een socialisme, dat de jeugd gaven wil brengen, zal op elk gebied zooal geen normen moeten stellen, dan toch een richting aanwijzen. Het zal dit met name moeten doen in de sfeer van het sexueele leven. Hier woedt de krisis niet minder erg dan op ekonomisch terrein: hier valt dezelfde | |
| |
verwarring, dezelfde chaos, dezelfde radeloosheid op te merken. De oude normen zijn ineengestort, die de sexueele verhoudingen regelden. Dat die normen in vele opzichten kleinzielig, onrechtvaardig en bekrompen waren, zal geen van ons loochenen, maar zij vervulden gedurende eeuwen en eeuwen de funktie, den mensch te beveiligen tegen zijn eigen bandeloosheid en de gezinsbanden te beschermen, die het maatschappelijk organisme samenhang gaven. Door den oorlog vooral, maar ook door de zgn. levensfilosofie en het freudisme zijn die normen ineengestort. Er kwam een doorbraak der vitale driften. De jeugd voelden hun ineenstorting eerst als een bevrijding, maar weldra wist zij met de vrijheid op sexueel gebied geen weg. Zonder het licht van oude, beproefde wijsheid en vroomheid, zonder hulp van ouderen begon zij te zoeken. En zij heeft ook wel degelijk wat bereikt. De kameraadschappelijke verhouding tusschen de geslachten, op gesublimeerde erotiek berustend, heeft zij in vele gevallen uit eigen kracht doorgezet. Op de plaats van de vroegere onwaarachtigheid op sexueel gebied, met al haar verderfelijke gevolgen voor geest en lichaam, zijn natuur en waarheid gekomen.
Maar deze winst ging vaak ten koste van andere waarden, waarden van den eersten rang. De theorie van het ‘zich uitleven’ als de weg tot kracht en geluk leidde veelvuldig tot het te loor gaan van veroveringen op het gebied der erotiek, waar de mensch eeuwenlang voor gestreden had -, tot terugval in primitieve verheerlijking der geslachtsdrift, tot de verlaging der liefde als een genotmiddel onder andere genotmiddelen, tot het weigeren van het aanvaarden der gebondenheid en het afschudden van de verantwoordelijkheid voor een gezin, d.w.z. tot het afschudden van zeer voorname opvoedende krachten in het leven van het individu. En toen bij dat alles de maatschappelijke ontreddering kwam, toen de nood de mogelijkheid van huwelijk en gezinsleven voor honderdduizenden jonge menschen eenvoudig blokkeerde, toen werd het vraagstuk des sexueele verhoudingen brandend akuut, toen bleek duidelijk voor elk, die zijn oogen niet moedwillig sluit, dat ook op dit terrein het gevaar dreigt van verval, van regressie, het verloren gaan van met oneindige moeite verworven kultuurwaarden.
En toch gaan ook op dit gebied oneindige mogelijkheden open.
| |
| |
Ook op dit gebied zijn zij, die in pijn en twijfel zoeken naar het nieuwe, dat tevens het hoogere is, de waarachtige strijders voor God. In de smeltkroes van het huidige leven worden de man en de vrouw vernieuwd; zijn oude heerschersdrift wordt hem uitgebrand, de slaafschheid haar. De vrouw begint mondig te worden, de mensch groeit op in het vrouwelijk wezen: als menschen komen jongeling en meisje tot elkaar; zoo kan het monogame huwelijk nu pas waarheid worden, nu pas verwerkelijkt worden in alle sferen. Maar hiertoe zijn noodig opvoeding en groote zelfbeheersching, omzetting van het enkel-vitale in leven van geest en gemoed.
Ik herhaal nadrukkelijk - deze tijd is een tijd van groei.
Op elk gebied gaan nieuwe verschieten open van hooger vreugden, edeler pijn, dieper beleven van samenhang. Maar op geen enkel gebied is zekerheid van overwinning. Het socialisme geeft evenmin zulk een zekerheid als de nieuwe, alomvattende religie of het nieuwe, echt-monogane huwelijk.
Overal duiken gevaren op, gapen afgronden, schieten belemmeringen omhoog.
Dit is even waar in de uiterlijke, de politiek-ekonomische-sociale sfeer, als in die van het innerlijk leven. Verruwing, verwildering, wreedheid, verachting voor den mensch waren nooit sterker dan ze heden zijn.
Men behoeft maar te denken aan de militaire diktatuur op den Balkan, aan de wandaden der koloniale politiek, aan de gruwelen van den Chineeschen burgeroorlog, om hiervan overtuigd te wezen. Wij leven in een tijdperk van algemeene krisis, en de uitkomst dier crisis kunnen wij niet voorzien. Die uitkomst hangt van elk onzer af. Elk van ons is voor haar mede-verantwoordelijk. Wij kunnen de jeugd in geen valsche zekerheid wiegen: wij mogen haar geen oppervlakkig optimisme opdringen. Maar zij heeft beide niet noodig, om te hopen, om te vertrouwen, om het te willen wagen met den strijd voor hoogere levenswaarden. Jongzijn en willen-wagen is een en hetzelfde; de jeugd heeft geen valsche zekerheid noodig, om dat zij vol is van binnen, omdat zij overvloeit van sap.
Maar èn voor de verwezenlijking van het socialisme als kameraadschap, als broederlijke gerechtigheid, èn voor de vormgeving van de samenleving en het persoonlijk leven in socialistischen zin, èn voor den opbouw van hoogere | |
| |
erotische verhoudingen is noodig de verworteling van onze socialistische gezindheid in het bovenmenschelijke, meerdan-natuurlijke zijn.
Gelooven in het socialisme met een onwankelbaar geloof, dat door geen teleurstelling ontmoedigd wordt, aan het socialisme niet slechts als betere, rechtvaardige ekonomische ordening, maar als een Rijk van broederlijke verbondenheid, - zoo te gelooven heeft tot voorwaarde het geloof in de uiteindelijke overwinning van de goede krachten in den mensch op de kwade - van rede en liefde op onverstand en haat - van het licht op de duisternis - van de harmonie op den chaos. En hoe kunnen wij dit alles gelooven voor wat den mensch en de menschelijke gemeenschap aangaat, zoo wij niet overtuigd zijn, dat de krachten van goedheid en rede, die in den mensch uitstroomen, in verbinding staan met nimmer verzandende bronnen, met voedende moederkrachten in het heelal, dat deze de drijfkrachten zijn van het leven? Uit den grond van dit geloof heeft de menschheid altijd haar grootste werken gewrocht - dit geloof was de drank, waar alle hoogste kunst en filosofie zich aan laafden. Soms kon zijn licht verduisterd worden, maar altijd weer brak dit door, en het straalt vandaag niet minder helder en sterk dan in de meest heroische tijden. En telkens openbaart het geloof aan het leven zich in nieuwe vormen, omdat het uit de diepste bronnen van het leven opstijgt, en het leven over een onuitputtelijken vormenrijkdom beschikt.
Heden openbaart dit geloof zich voornamelijk als heerlijke doorbraak van de intuïtie der almenschelijke eenheid en als de wil, die eenheid geestelijk te fundeeren en sociaal te verwezenlijken. Dat is het hoogste streven, zich doorzettend op alle gebied. Maar de eenheid-aller-menschen in het sociale leven moet gegrondvest zijn in den eenheid-in-het-essentieele, als de openbaring in hen van een absoluut geestelijk beginsel, als verbondenheid in een oneindige gemeenschap.
Wanneer wij de naar omhoogstrevende jeugd den weg kunnen wijzen, hoe deze gemeenschap te beleven, dan kunnen wij hopen, haar in den strijd, die zooveel andere krachten en stroomingen om haar voeren, voor ons hoogste streven te winnen.
|
|