De sterren(1946)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 1] [p. 1] De sterren De sterren - al die blauwe en witte kelken Stralende aan het hemelveld omhooge: Het kind, de dichter, met verrukte oogen Zien z'opbloeien in d'avond en verwelken Wanneer de morgen daagt. De denker speurt De wetten na, die hun wentling regeeren; Ziet ze opvlammen in de verste sfere' en Langzaam vergaan, allengs al meer ontkleurd. God lacht om d'eenen zoowel als om d'andren; Van zijn troon ziet hij al die lichten aan, Soms wil Hij iets in het Heelal verandren: Dan schept Hij een paar sterren in zijn hand En laat die vallen: een wereld verbrandt; D'anderen wentlen voort langs d'oude baan. Henriëtte Roland Holst-van der Schalk Vorige