Sonnetten en verzen in terzinen geschreven(1983)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrechtelijk beschermd Inhoudsopgave De volgende verzen zeggen de Vreugd mijner Ontwakende Ziel over gevondene verwantheden en 't ontstaan in haar eener Begeerte naar iets onwankelbaarder dan van menschen komt Over het ontwaken mijner ziel. Over de grenzen van mijn wezen. Over het draagvermogen mijner ziel. Over onderlinge vervreemding en verlatenheid. Over de vreugde van mijn eigenlijk wezen, om hare verwantschap aan gelijken en grooteren. Over het verhevene van het onafgebroken liefdevolle. Over het lijden dat ongewisheid is. Over de vreugd om het eerstgevondene gelijke. Over de vreugd om de openbaring van het verborgene. Over het zich verkondigen van de ziel in de oogen. Over vastheid zonder twijfelingen. Over de zekerheid van ongestoorde vreugde. Over onzichtbaar voortschrijdenden groei. Het dagen van de begeerte naar vrijheid der ziel. Over: hoe zwaar het is voor den mensch om waarlijk te kennen. Over den aard van mijn nu-komend spreken. In de volgende verzen heb ik uitgesproken zulke Gedachten, als geruimen tijd de Geleiders waren van mijn geestelijk leven en van mijn hart. Waarvan de volgende verzen zullen spreken. Over de onzekerheid van deze tijden. Over de eeuwige verandering der dingen. Over rustigende vastheid die ik vond. Over het bewust-worden van intuïtieve kennis. Over het ongestadige van het innerlijk licht. Over de vreugde der aandachtigheid. Over schijnbaar en werkelijk weten. Hoe 't bewustzijn der eenheid de ziel verheft. Over de kracht der kontemplatie tot het verkrijgen van erkenning. Over het vermogen van het affiermatieve. Over de zwakheid van het verenkelde. Over de smart die uit het verenkeld-voelen volgt. Hoe de ziel haar geluk diepst voelt bij beschouwing van wat haar lot kon wezen. Over de bekoring van nieuw-verkregene vreugde. Over de grootere voortreffelijkheid van beproefder geluk. Over den strijd des harten in de dagen der jeugd. Over de zachte hulp der liefde. Over de vreugde van het volledig bekennen. Over het leven van de sereenen. Over het geluk van volkomene onzelfzuchtigheid. Over het aandoenlijke in het leven van de ouden van dagen. Over wie de abstraktie liefhebben boven den mensch. Over de zachtheid des gemoeds van hen die den mensch liefhebben boven de abstraktie. Over het samenstemmen van zachtheid met de geboden van den geest. In de volgende verzen heb ik naar waarheid uitgesproken een Kentering van mijne Ziel. Over de wijzigingen in ons geestelijk leven. Over een staat van mijne ziel en hoe ik dien verliet. Over het moeitevolle van onzen zielegroei. Over het eigenlijke in ons en hoe dat te onderscheiden. Over de gevolgen van onze zwakheden. Over de vreugde van het goede handelen. Over de toename van onze kracht bij zelfbeperking. Over de vastheid der krachten, die uit liefde voortgekomen zijn. In de volgende verzen zal ik spreken over het wezen van de menschelijke ziel, hoe zij geneigd is tot Deugd, hoe door liefde tot Wijsheid haar geluk bestendigd wordt, de Wijze, gelukzalig, en anderen een Zegen leeft. Over de volkomenheid, die de mensch kan bereiken. Waarin gezegd wordt welke gronden mij leidden tot het maken van dit gedicht. Hoe wij erkennen of ons weten waarheid is. Dat het bezit van dit weten het grootste geluk is voor de ziel. Hoe de gesteldheid der ziel moet zijn om dit weten te verkrijgen. Dat de rede die goede gesteldheid bevruchten moet. Dat de vrijheid van ziel bestaat in deugdzaamheid. Waarin de volkomenheid haar wezen openbaart. Waarin de liefde haar wezen openbaart. Wat te lieven gelukkigst maakt en lieven meest verdient. Hoe de mensch een deel is van de overige natuur. Waaruit de menschelijke kracht ontstaat. Over welke levensgang tot geluk zal leiden. Hoe allen die de deugd begeeren eendrachtig en elkander steunend, leven. Hoe de begeerte tot alle andere dingen noodzakelijk tweedracht en twist verwekt. Waarin ik wijsheid aanroep onze kracht te verhoogen. Over de wijsheid, die de weg tot volkomenheid is. Over wat mij vastheid in denken geeft. Over de heldere gedachte. Over de vage en verwarde gedachte. Over geestelijke kennis. Dat de liefde tot het door den geest verkregene de innigste is. De te samenvatting van het bereikte. Over het ongeloof der menschen aan de liefde die geestelijk is. Over de onwilligheid des harten de voorwerpen der liefde te toetsen aan het verstand. Over de onstandvastigheid der emotie die uit vage liefde ontspringt. Over de verhevenheid en standvastigheid der liefde van den geest. Over den invloed van den door geestelijke liefde bewogen dichter. Hoe de goede wil ons heenvoert door de gevaren des levens. Dat de goede wil ons maakt welgezind tegen de menschen en teeder van ziel. Waarom de kennis van onze ziel onze daden noodzakelijker wijze adelt. Hoe oneindig de werkingen zijn van deze kracht. Over het gelukzalig leven van den vrome. Waarin ik mij voorbereid, den wijze te volgen in zijn leven. De wijze beschouwt de dingen als werkingen van noodzakelijke krachten. De wijze gevoelt zich aan alle dingen verwant. Hij voelt zich zeer verbonden aan zijn medemenschen en wijst ze op 't vermogen hunner ziel. Door zijn opwekking gevoelen de menschen verheugd hunne natuur. De bewuste waarheid in de woorden van den wijze, geeft hun onweerstaanbaar gezag. Zijn deugdzame daden zijn de overtuigende blijken van de gesteldheid zijner ziel. Door stem en wezen verwekt hij eendrachtige liefde tot deugd onder de menschen. Zijn rust is geen gemis maar beheersching van ontroering. Hij is waarlijk vrij want zijn ziel hangt gansch niet af van uiterlijke dingen. Daarom denkt hij aan het toekomstige zonder vrees. Hij aanvaardt ook den dood met blijden moed. Waarin ik spreek van hem die liefde tot wijsheid plantte in mijn hart. Waarin ik getuig dat ik haar slechts zag door de hulp van zijne oogen. Hoe door het Inzicht der onvolkomenheid van ons zintuiglijk weten, de Geest geleid wordt tot de Beginselen der goede Mystiek. Over de onmacht onzer zinnen om eenig ding naar waarheid te kennen. Over de eenzaamheid, waarin onze zinnen noodzakelijk leven. Hoe de schijnbare veranderingen der menschen, een gevolg zijn van ons onvolkomen gezicht. Hoe de menschen samengaan in de dagen der jeugd, en waardoor zij scheiden. Hoe ons wezen zich moet vervormen, als de jeugd afvalt en de mannelijke leeftijd volgt. Hoe het oordeelen naar den schijn der dingen ons hart telkens teleurstelt en bedriegt. Hoe de geest alle geestelijke dingen doorziet, omdat hun beeld altijd in hem bestaan heeft. Hoe we dus de dingen naar waarheid te kennen vermogen, die geestelijk zijn. Hoe de vergeestelijking der dingen die mystiek genaamd wordt, ons vrede geeft en vertroost. Bibliografische aantekening