Meiliederen en propaganda-verzen(1915)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 3] [p. 3] I. Meiliederen. [pagina 5] [p. 5] Op den eersten Mei. In de hutten en de sloppen der stegen lagen wij neer en zwegen en wachtten niets meer op aard; wij hadden verleerd te hopen want eeuwen waren verloopen, sedert wij vreugde hadden ontwaard. Wij wisten, vandaag bracht als morgen armoê, getob en zorgen en zwoegen zonder end tot den dag, dat wij waren versleten, dan kwam nood, bitter vrage’ om een bete - en dan eindelijk het end. De rijken spraken van boven: God wil dit: gij moet hem loven, 't kan op aarde niet anders zijn; en als zij zoo spraken, dachten wij, of misschien duivelsche machten haar schiepen tot onze pijn. Maar een stem is opgekomen en gezwollen in zoo machtige stroomen, dat haar 't dofste hart kon verstaan: ‘O gij allen, bedrukte' en beroofden, wat zij spraken tot gij het geloofde, is een logen die zal vergaan.’ ‘Wekt op uwe makkers, die slapen; gaat op met uw recht als een wapen, vereenigt u, eischt waar gij vraagt: laat niet af, hoe men u ontmoedig' - ik zeg u dat spoedig, spoedig de dag der bevrijding daagt.’ Toen is een hoop boven mate opgestaan in wie lang vergaten te hopen, en heeft gebaard moed en wil als nooit werd gevonden - ziet ons aan: zoo beraden stonden als wij, nooit mannen op aard. [pagina 6] [p. 6] 't Is nu 't getij, dat de weiden zich in hun jong gras verblijden en de bosschen in nieuw geblaart; jong vee springt van louter vreugd-voelen en vogels al kweelen, als koele dagschemer nog hangt over d' aard. Wij willen niet ellendiger wezen dan de beesten van 't veld en elk wezen dat tot de natuur hoort als wij; wij willen met allen deelen in de vreugd-van-te-zijn, die de vele leef-jaren rijk maakt en blij. Wij willen vrij zijn, ademen, zonder ons te krommen onder zorg als onder een ijzeren band die ons bindt; wij willen meer kennen op aarde dan 't gezwoeg en de smart waar we op staarden tot onze oogen waren verblind. Strijdt met ons, o makkers, voor 't komen der tijden dat geen man en geen vrouw van de aarde zal scheiden zonder vreugde's lach te hebben verstaan, uit den wil dien wij kweeken, groeien de daden, ons werk en ons voelen vormen de zaden waaruit zal opbloeien het blijde bestaan. (1897). Vorige Volgende