De loop is bijna volbracht(1944)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 12] [p. 12] [In 't kleine kamertje zit zij te lezen] In 't kleine kamertje zit zij te lezen de liefste brieven uit een ver verleên, de stilte bouwt zijn wallen om haar heen, maar niet als eertijds verzinkt in zijn wezen zij ongestoord. Luister: daar is het weer, naderend snel, het onheilspellend grommen, afweergeschut, de doffe knal van bommen verweg; waar strijken zij vannacht weer neer, de onheilsvogels met hun gruwelvracht? Hoeveel vrouwen en kinderen gaan zij vermoorden? Stilte, goddank. Zij leest de lieve woorden, rondom haar bouwt opnieuw een wal de nacht. De vrouwe' en kindren stroomen naar de holen, die in de aarde diep hun doodsangst groef, 't jongste op den arm, dat haar kopje begroef aan moeders borst, de anderen verscholen onder haar rokken. Door de nauwe poort wringt zich hun stroom, laat op het stroo zich neder in doffe kelderlucht. Zullen z' ooit weder het daglicht zien?... Een zucht en zij leest voort. [pagina 13] [p. 13] Zij ziet in zich de zilvre' en gouden draden, die liefde zooveel jaren om haar spon, en denkt, hoe al die heerlijkheid begon, haar ziel dankt woordeloos voor de genade. Begon en niet begon, want zeker loopen die draden lang voor de aardsche geboort, men hoeft ze enkel opnieuw vast te knoopen: zij duren tot in eeuwigheden voort. En daarom is er geen waarachtig scheiden van hen, die men heel innig heeft bemind, zij zijn geregen aan hetzelfde lint en zullen eens weer in elkander glijden. Maar is dit noodig? Leeft niet hart aan hart reeds nu onbreekbaar aan elkaar geklonken, al voelen niet altijd we 't, te verzonken in tijdelijke dingen? Doch bestard blijft onze hemel door dezelfde sterren, dezelfde zon zet onzen geest in gloed, en in d'essentie, die ons wezen voedt, weten wij: 't wedervinden is niet verre. Vorige