| |
| |
| |
Elisabeth
De morgen schemert door het open raam;
in de dakgoot tjilpen de jonge musschen;
en in de verte kraaide al een haan.
Straks zullen de Paaschklokken luiden;
hun stem verkondt: ‘Christus is opgestaan’.
O feestdag der opstanding van Gods liefde,
die tromfant'lijk door de wereld gaat!
Ik kon niet inslapen gistren-avond;
er ging zooveel mij door het hoofd: nu zal
voor mij morgen beginnen een nieuw leven,
maar toen ik eind'lijk insliep, zag
in den droom ik lief'lijke gezichten
als bloemen wieg'len op den zoelen wind,
en uit hun schare dook op één gelaat,
zoo rein en onuitspreek'lijk teeder,
dat ik uitstrekte d'armen vol verlangen
naar haar en wist, dit is mijn naamgenoot.
God zeeg'ne u, heil'ge Elisabeth.
Ik had onlangs weer over haar gelezen;
van kind af aan had ik het liefste háár
van de heil'ge vrouwe' uit de middeleeuwen,
volbrengend in die eeuwen van barbaarschheid
Christus' gebod, verzorgend arme' en kranken,
troostend de verslagenen van hart.
En van alle middeleeuwsche legenden
is deze 't liefst mij, hoe een Engel Gods
haar voor de ruwe berisping beschermde
van haar gemaal, den hertog; 't brood en linnen
| |
| |
dat ze droeg in haar korfje, om te brengen
haar gave, tegen zijn geboden in,
een arme weduwvrouw, verand'rend in
een tuil veldbloemen, glanzend van de dauw.
Allen begrepen: God had haar geholpen
en met hen allen zonk de grimme burggraaf
deemoedig op de knieën....
Een wonderbaarlijk boek heb ik gist'ren gelezen.
Het laatste woord van een machtigen ziener,
zijn laatste maning aan menschheid-van-nu.
Niet alles daarin heb ik goed begrepen:
hoe zou dat kunnen? Ik ben pas achttien jaar,
en hij liet, vrucht van een heroïsch leven,
dit heerlijk boek aan de geschonden menschheid na.
En dit heeft het zóó diep mij ingehamerd,
dat ik het nimmer meer vergeten zal:
Liefde de essentie is van Christus' boodschap
en al wat zich noemt Godsdienst, haar ontberend,
doet verstarren in ons Gods adem. Zij
alleen maakt ons met Christus één.
Allen die haar uitdragen door de wereld
en haar stroom uit doen stroomen door de landen
helpen aan de verlossing van 't Heelal.
Want allen, ook de kleinsten, mogen helpen
en zoo verrijst Gods Koninkrijk,
een bouw die voortgaat door de eeuwigheden,
o heerlijke, bovenmensch'lijke menschen,
die breken telkens door de ijskorst heen
het hart van de menschheid ompants'rend.
| |
| |
Hoevelen zie 'k oprijzen voor mijn oogen
weldoeners van het menschelijk geslacht.
Dokter Pinel, wie kent zijn naam nog? Hij
d'eerste die dacht; ‘geesteskranken zijn menschen
en hebbe' op mensch'lijke behand'ling recht.’
In de hel van Bicetre drong hij door
en nam d'arme zieken de keet'nen
geklonken om hun enkels en hun polsen,
voorzichtig af. Dit was 't eerste begin.
Al verder schrijdt het zegenbrengend werk
makend weer menschen uit d'ontmenschte kranken
door arbeid, strookend met hun aanleg
en uw heilrijke drank, muziek,
gij die naar d'oude sage wilde dieren temdet,
en roept het diepst mensch'lijke in menschen wakker,
verlangen naar gemeenschap, dat 's verlangen
naar met, en vóór elkaar te zijn.
En aan mijn and're groote naamgenoote
denk ik, ‘de Engel der gevangenissen’,
de goede engel van die martelholen,
waarin ook duizenden lagen aan keet'nen,
wat hadden zij voor vreeselijks gedaan,
dat zij zoo'n harde straf verdienden?
D'eenen stalen een brood voor vrouw en kind'ren
die hong'rig waren, of zetten in de bosschen
strikken en brachten een haas mee naar huis -
erge misdaad in d'oogen van de heeren. -
Er waren dieven en inbrekers onder,
velen hadden in dronkenschap gevochten,
enk'len in dolle woede een mensch vermoord.
| |
| |
Rechters spraken de zware straffen uit,
stuurden naar de galeiën, lieten ze gees'len;
't was mooi als zij ontsnapten aan de galg.
Maar niet alleen de straf stompte hen af
ook de hoon en algemeene verachting
en 't gevoel hunner minderwaardigheid.
En gij, mijn zuster, Elisabeth Fry,
waart d'eerste die in hen zag medemenschen,
en uw drang naar gerechtigheid
schreeuwde het uit, dat hier zielen vermoord
werden, die waren naar Gods beeld geschapen:
tege' onrecht en wreedheid riept gij te wapen
en velen kwamen, te voeren den goeden strijd.
En weer rijst een andere vrouw voor mij op.
Niet licht was uw taak, Josephine Butler,
maar Christus stond naast u en steunde u,
omdat ge zijn voorbeeld begrepen had,
toen hij oprichtte Maria Magdalena
en hare zonden haar vergaf.
Niet altijd was de menschheid zoo schijnheilig
als toen gij optrad, Josephine, zij
stopte niet altijd weg de prostitutie
in huizen waar voor 't raam rood lampje brandde
en waar d'ontucht zich neergelaten had.
Men sprak daarover niet luid in fatsoenlijk
gezelschap, maar fluisterend des te meer,
met gegichel, of schijnbaar verontwaardigd.
Maar gij wierpt de deuren wijd open, spraakt
in onomwonden taal staalharde woorden
| |
| |
uw afschuw en verontwaardiging uit
over 't gehuichel van al wat zich noemde
eerbaar, fatsoendelijk en braaf,
en toondet aan hoe duizenden zielen
verloren gingen in de duisternis,
slachtoffers van der mannen lage driften.
Tot dezen gingt ge en poogdet t'ontdekken
't mensch'lijke in hen onder de laag van verf.
En soms zaagt ge plotseling in hun oogen
iets van het onbedorven kind.
Altijd spraakt ge vriendelijk tot hen,
vragend of met iets ge hen kondt helpen,
als een brief te schrijven aan een oude moeder,
die sinds jaren niets meer gehoord had van
haar dochtertje, uitgegaan om een boodschap
en niet meer thuis gekomen,
niet die avond en niet alle volgende.
Allengs kwamen de tongen los;
en witte bloem van dankbaarheid
bloeide op in de woestenij der harten.
Als ge hen van de Eeuwige Liefde spraakt,
die zich aan 't Kruis had laten nag'len,
opdat ook zij mochten worden verlost -
en hoe niet d'eerbare vrouwen, met harde
trekken en saamgeknepen lippen,
waren Christus het naast, maar zij,
omdat ze liefde en troost het meest behoefden,
dan verjongden de verflenste gezichten
en de monden werden moederlijk zacht.
Wat zoudt ge zeggen, Josephine Butler,
| |
| |
zoo ge de wereld zaagt waarin wij leve' en
d'onmeet'lijke omvang van de prostitutie
en d'ondergang van zoovele kind'ren?
Ik weet het niet, maar ik kan het raden:
‘God steune ons met zijn genade
en schenke dubb'le kracht ons voor den strijd’.
Een lange stoet van lichtende gestalten....
nu zie ik ook uw kloek, bezield gelaat
ons ernstig aanzien, Florence Nightingale:
krachtig zijt. ge en mannelijk van wezen,
hoe zoudt g'anders kunnen verdragen
op de slagvelden 't luid gekerm, gesteun,
de lucht van bloed en stukgeschoten lijven,
de ledematen her en der verspreid,
en al d'onvoorstelbare ellende
van 't beleg van Sebastopol?
En door die hel van bloed en vuur
schreedt ge, zoo rustig als door 't eigen huis,
en tradt de hospitalen binnen
met vaste, veerkrachtige tred.
Daar lagen de gewonde'in vuil en bloed,
steunende, luid smeekend: ‘Water, geef ons water,
wij verdorsten’. Door hun rijen schreed de dood.
In deernis legde hij zijn hand op 't hart
van al die arme martelaren:
een enk'le snik, dan werd het steunen stil.
Maar gij kwaamt binnen, Florence Nightingale,
met u kwam hoop in een lichtgroen gewaad,
bloemen ontbloeiden aan haar staf, en gij
riept luid, riept over zeeën en landen
| |
| |
en jonge vrouwen kwamen in scharen,
zij brachten linnen mee en maakten pluksel,
schrobden zalen, maakten alles rein,
verzorgden en verbedden de gewonden,
schreven voor hen naar huis, en als de pijn
in al die afgezette ledematen
hen niet liet slapen, zongen ze in slaap
met kinderliedjes hen; als zij ontwaakten
was de pijn draag'lijk en de koorts gedaald.
O schoone bloei van rijpe menschelijkheid
al verder uitspreidend naar alle kanten
uw bloeisel, door de wetenschap bevrucht,
die tot de blinden gaat en hen leert zien,
gaat tot de dooven, leert hen hooren
en tot de stommen, die ge spreken leert;
die brengt het offer van het eigen leven
gaande tot de leprozen in verre landen,
wetend te worden onfeilbaar ook besmet
maar die niet aarzelt om te gaan.
Uit de donk're ravijnen van het leven
stijgt gekerm op als van een stervend beest
en ik wil dalen naar waar 't eenzaam smacht.
Eeuwige Liefde, sta mijn zwakheid bij;
leer m'in de minste uwer creaturen
nog zien een beeld van uw heerlijkheid.
Eeuwige Liefde, steun met uw genade
mijn zwakke menschelijke kracht.
|
|