hoe smakelijk voor den mond, ongerept aan de twijgen laten omdat een ruime herinnering of een genaderijke gedachte in zijn oogen de schittering had ontstoken waar doorheen hij zien kon de waarheid van vrucht en blad, konijn en vogel. Waarom zou men nemen als het aanschouwen genoeg is? waarom begeeren als men, in aandacht, rust en vreugde ontvangt? Hij was een wijsgeer die van ieder der dingen welke hij op zijn zonnige wandelingen aanzag de zelfstandigheid erkende, een wezen gelijk hij zelf; en ook was hij een romantische wijsgeer die geloofde aan de broederschap van al die wezens, de ware broederschap die bestaat voor dengeen die allen zelf een broeder is.
Hoezeer de bramenzoeker dit is kan men lezen in zijn beschouwing van den hond. Ik heb vele honden gekend en vele hondenvrienden, en ik weet maar één die over dieren nog liefelijker dacht. Dit stukje is een kleinood voor dierenvrienden, die er waarlijk den hond, welke zijn baas zulke gedachte schonk, wel dankbaar voor mogen zijn.
En het was geen wonder dat hij, wien de