leuzen en optimismen, de diepe werkelijkheid, die het menschelijk wezen is, voor de velen verschraalt en verarmt.
Slechts wie nog zonder kansberekening aan dat wezen deel kan nemen en liever Shakespeare leest dan hoofdartikel of brochure, beseft, ziende dat het hemelblauw nog iets anders is dan enkel afwezigheid van wolken, wat oorlog en vrede beteekenen.
Niet dat de menschen elkander lijfsgevaar en verschrikking aan doen, maar dat met het krijgslied ook het arbeidslied verstomde, zal hem, ver van de betoogen der pacifisten, op het spoor brengen van een erger euvel. Waar stemmen, die zongen nood ten spijt en met den dood voor oogen, het zingen opgeven, moet het de lucht zijn, die hun den adem bederft, en het is met de mechanische techniek dat dit gebeurt, want dat zingen werd aangeheven in den toen nog buitenbewusten glans en lucht van geest en ziel, waarin sindsdien het brein, steeds eigenzinniger bezeten, een bederf ontwikkelt, dat, het gemoed uitmergelend, de daden verhevigt tot steeds leeger razernij.
Waar de wezenstrekken van vroeger volkeren vrijwel tot die volkeren beperkt bleven, kreeg deze bezetenheid van het brein, dit kenmerk van den West-Europeeschen mensch, over de geheele planeet vat op het menschelijk bestaan. Want door hare toepassingen wordt de natuur van bondgenoot verlaagd tot slaaf, en waar de macht voor het grijpen komt, al moet hij het geluk erom laten vallen, grijpt de mensch toe. Alle uit de verwarring van angst, kwaad geweten en kortzichtigheid ontstaande idealen ten spijt, ziet het er niet