Verzamelde werken. Deel 2. Verzamelde gedichten. Deel 2. De wilde kim. Een winter aan zee. Onderweg. Tegen de wereld. In ballingschap(1948)–A. Roland Holst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 183] [p. 183] In memoriam Slauerhoff Soms kon de zachtheid die hij steeds verbeet nog schuw een uitweg naar zijn oogen vinden: een mild licht door die scherven, waarin leed door wrok was stukgebroken tot ellenden. * Dit schreef ik in den trein naar waar hij lag te sterven, terwijl ik de wilde duinen van ons verleden jaar verdwijnen zag. Waar de getemden wonen en hun tuinen verzorgen, vond ik hem, wel al voorgoed geveld en als een wild, dat aangeschoten ligt en in langzame stilte leegbloedt, maar - en hoe ver dan ook van zijn genooten - toch als groot wild nog - want zij zijn groot wild, dichters als hij, en de eigen jagers tevens: vluchtend, verwoed door zichzelf nagesneld tot in de grimmige uithoeken des levens. En dan, gedreven in een laatste nauw, maakt het wild keer; zal de jager prooi worden? het is er stil en laat, de lucht hangt grauw, en wat er eenmaal heeft gebloeid, verdorde. Zij staan, weerzijdsch gevaar, er oog in oog, loerend, op sprong: 't lang mes, de korte tanden getrokken en ontbloot, de schouders hoog, de schonken laag, tegenover elkander. [pagina 184] [p. 184] Maar plotseling, suizend en onzichtbaar, is daar een grooter jager aangekomen; de jacht heeft uit: zij liggen bij elkaar thans, en hun vijandschap is hun ontnomen. Handen en klauwen saamgevlochten, ligt - terwijl de lucht nu breekt - een enkel wezen in dien uithoek, alreeds vervuld wellicht, en zeker van tweespalt voorgoed genezen. * Zoo naar de ziel, de sombre, want zij was hem somber en gelijk een onderwereld. Maar naar het lichter hart, dat niet genas, zie ik die kamer weer, en buiten dwerelt herfst in den welverzorgden tuin al. Stil komt nu de zuster van het rusthuis binnen omdat hij belde, en vraagt hem wat hij wil, en schikt de dekens en het koele linnen. En dank'bre zachtheid, die hij steeds verbeet, komt nog een uitweg door zijn oogen vinden, en heelt de ellendescherven weer tot leed, het goede leed van wie vergeefs beminden. Vorige Volgende