Verzamelde werken. Deel 2. Verzamelde gedichten. Deel 2. De wilde kim. Een winter aan zee. Onderweg. Tegen de wereld. In ballingschap
(1948)–A. Roland Holst– Auteursrecht onbekend
[pagina 115]
| |
[pagina 117]
| |
1Moe liep de wind te leuren
met lang verjaard verdriet.
Hij kwam voor dichte deuren
in het oud dorp daarginds
en stond en kreunde om niet.
Hoor, hoe hij hierheen strompelt...
Zijn thuisweg werd het, sinds
ik haar naam nog maar mompel.
| |
[pagina 118]
| |
2Haar niet meer bij mij zijn
lijkt, wordt het mij gegeven
de eenzame zonneschijn
van de ziel in te loopen,
een weldra opgeheven
doem. Tot de lucht betrekt,
en hopen met wanhopen
weer heult en twijfel wekt.
| |
[pagina 119]
| |
3Dien avond kwam hij weer,
de arme wind, de oude marskramer.
Ik schrok op: aan de deur
stond hij en had gestommeld,
de eenzame... nog eenzamer
dan wie, bij de eigen schouw
wezenloos ingedommeld,
rust vond, haar beeld ontrouw.
| |
[pagina 120]
| |
4Eenzelvige uren lang
volgde ik oude duinpaden
in lang niet meer in zwang
zijnde gedachten. Wolken,
heldere droomnomaden,
bleven geleidelijk
der wereld loop vertolken,
volk na volk, rijk na rijk.
| |
[pagina 121]
| |
5Een prevelen verraste
mijn woorden van weedom:
Legt gij 't de zee ten laste
of den vlagenden wind
als peinzen u verstomt?
waarom dan wel uw klagen
aan een wereld, zoo blind
als de zee en de vlagen?
|
|