Verzamelde werken. Deel 2. Verzamelde gedichten. Deel 2. De wilde kim. Een winter aan zee. Onderweg. Tegen de wereld. In ballingschap
(1948)–A. Roland Holst– Auteursrecht onbekend
[pagina 93]
| |
[pagina 95]
| |
1Nergens dan in dit huis
leeft haar stem na: beneden
in 't vuur en het gesuis
van stilte en geesten; boven
om het bed in de oude eeden
nog. Overwintrend werkt
het hart, tot dit gelooven
en het streng brein beperkt.
| |
[pagina 96]
| |
2Ze ontwaakte: op de nog leege
zee van haar oogen ging,
voormalige verten tegen,
ik scheep naar dat weleer
van heil, en plotseling
- maar nu achter schuimranden
des doods - lagen daar weer
de vergeten eilanden.
| |
[pagina 97]
| |
3Haar leegstaand huis aan zee
trok me en ik talmde er voor de
spiegel, waarin heimwee
zich kwelde. Jammersmeeken
bleef achter mij te hooren,
doch voor me in 't glas stond groots
die tweedezee te breken
in de stilte des doods.
| |
[pagina 98]
| |
4Wild, leeg breekt de dag aan,
bevestigend met kermen
wat in het zwerk de maan
voorkondigde - o, verloorne,
waar blijft gij? - Meeuwenzwermen
krijten zinledig wee
uit over het hol toornen
der godverlaten zee.
| |
[pagina 99]
| |
5Heil, koude zee - heil, stalen
aangrijpen en verblijd
geeselen van dit vale
vleesch, waar zich god aan beest
verlaagde. Gij kastijdt
en loutert; aan uw wezen
heeft steeds weer de eeuwige geest
mij tot inkeer genezen.
| |
[pagina 100]
| |
6Wie werd ik in de dagen
toen zij hier was? wie streek
uit welke heldre sagen
toen in mij neer? en wie
vloog in haar vleesch en keek
uit haar betooverde oogen
naar mij? Wie zijn het, die
uit ons weer zijn ontvlogen?
| |
[pagina 101]
| |
7Welk uur voerde uit welk eerste
rijk de openbaring mee,
die in dat wild licht heerschte?
Komt zoo een einde? er lag
eensklaps een vliegende zee
voormenschlijk te stormblinken:
kon ik den laatsten dag
toen hooren en zien klinken?
| |
[pagina 102]
| |
8Ik sloot dit huis en brak
hier op, hoorde ik niet weer en
weer - in het duin, om het dak,
in 't vuur soms - ingehouden
haar stemval samenzweren
met aarde's eersten, thans
daklooze' op wereld's oude
verwaarloosde avondschans.
| |
[pagina 103]
| |
9Zij heeft op deze plek
het hart bewereld. Rond dit
doorschenen woonvertrek
- kamer van inkeer, nest van
heimwee - legert, voorkondigd
beleg, thans doodlijk heil.
Verhevigd, gehuisvest in
ijlte, beid ik mijn deel.
|
|