Verzamelde werken. Deel 2. Verzamelde gedichten. Deel 2. De wilde kim. Een winter aan zee. Onderweg. Tegen de wereld. In ballingschap
(1948)–A. Roland Holst– Auteursrecht onbekend
[pagina 33]
| |
II
| |
[pagina 37]
| |
1Eens liep zij hoog te spreken
langs de Noordzee; een dag
kermde er om aan te breken -
zij overstemde hem,
sprekend nog met de nacht.
Sinds haar de stad doorzwijmelt
klimt op de kou om mijn stem
een meeuw, en kermt en tuimelt.
| |
[pagina 38]
| |
2Wierp zij de kroon verloren
voor telbaar goud en lust?
Den honger van mijn ooren
voorbij, jammert heimwee
op doorvlucht van de kust
waar oud verwilderd zonlicht
aan een getergde zee
enkel nog haat verkondigt.
| |
[pagina 39]
| |
3In de kamer vraagstamelt
al wat zij hier vergat
en het hart houdt verzameld,
doch vindt maar nauw gehoor
of antwoord meer sindsdat
liefde hier tot dof leed wordt
en spraakloos heimwee door
ongeloof overreed wordt.
| |
[pagina 40]
| |
4Wolken in 't raam der kamer...
voormalig zieldomein,
door een allengs eenzamer
laat en al overzeesch
uur nog verlicht... o, pijn,
waar hier het hart aan blootstaat
dat ziende en erger vrees
om wat ook daar nu doodgaat.
| |
[pagina 41]
| |
5Wat onraad gaat daarbuiten
te keer rondom het huis?
Haar wacht sloeg aan het muiten:
de dag, toen zij verdween,
maakte eedlen tot gespuis,
dat - nu de nacht gaat vallen -
ontaardt in handgemeen
van allen tegen allen.
| |
[pagina 42]
| |
6Omrouwfloerst als de sagen
rond het graf van een ras,
naadren het hart de dagen
die zij van nacht tot nacht
in dit land bij mij was.
Geen onderwolksche klokken
luiden meer nu de wacht
door dooden wordt betrokken.
|
|