Omdat de dood allen, die nooit met hem om wilden gaan, ten slotte toch een ontmoeting afdwingt en er dus geen gelaat is, dat in het geheel geen blijk van hem zou kunnen geven, blijft die andere uitdrukking der levende eenzaamheid het meest eigenlijke kenteeken. En waar, als door een hoorbaar suizen omgeven, komt zij anders uit voort dan uit dat zijn als een eiland, en wat wil dat anders zeggen dan een omgaan met den dood?
Voor de meeste gelaten bestaat deze uitdrukking zelfs niet als een mogelijkheid. Want die onwezenlijken - ook al zijn zij krachtig van wil en brein - blijven te allen tijde op elkander aangewezen. Zij leven in reeksen, en dan valt er altijd wel iets te doen in de onderlinge bezigheid, die de wereld is. Zij hebben geen eenzaamheid, maar zij ontwikkelen, in de eerste plaats van de wereld zijnde, vaak veel - al of niet goed - karakter. De wezenlijken daarentegen, die als eilanden zijn, blijven - hoe zwak en weinig bewust vaak ook - in de eerste plaats van het leven en ontwikkelen, voorzoover verkeer met de wereld daartoe noodzaakt, een maar bijkomstig karakter. En zijn zij steil en krachtig en van nature bewust en berekenend heerschzuchtig, dan nog is de wereld hen niet meer dan een middel tot het leven en vormen zij karakter als maar een eeltlaag voor verweer. Maar hun gezichten - hoezeer ook welhaast voortdurend en hevig ingesteld op wat hen, onbewust vaak, maar middel is - blijven binnen bereik van de afzondering die intreedt als dat,