voorttrekkend, een korte zwarte streep leven nog maar, wijd en zijd door het zwijgend schitteren van den dood bedreigd, wordt het hen als brachten zij met hun eigen lichamen, gedreven door ontembaren wil en vermetele vervoering, het wezen zelf dier bonte en bewegelijke narijken van planten en dieren terug tot dat voorrijk der kristallen, waarvan zoo ver zij nu kunnen zien de ontzettende pracht der verschijningen in licht en stilte openbaar staat, hen omgevend, hen tot zich nemend - zoo schijnt het wel - met een zwijgend recht na ledige eeuwen van wachten en klaar weten, dat dit eenmaal geschieden zou. Denken zij, bedreigd en in verrukt zwoegen ingaande tot steeds nauwer en schitterender cirkels om het volstrekte midden van dit doodstil rijk, nog aan haven en haardvuur? Wellicht, als wanhoop's donkere sneeuwstormen hen tegenvliegen, nog aan die enkele ingekeerden, bij wie zij eens voor hun laatste rust zouden willen terugkeeren; doch, uitgetrokken als verkenners, worden, als betooverden, zij nu aangetrokken, steeds dieper in den al onmiddellijker omtrek van dat geheim, dat wellicht als een eeuwig sneeuwomvlogen gevaarte van ijs, een kristallen Sphinx met wijde ledenlooze oogen, nu weldra door hen gezien zal worden, om hen, geheel sprakeloos dan, zich neer te doen werpen onder die hooge borsten, de meedoogenlooze, blinkend van ontoegankelijk licht.
Er waren er die weerkwamen, en het overschot van hun leven, meest in de verblijven dier ingekeerden,