Inhvldingh,
Op de Intrede van de heer
Mr. Jacobus Peckius
Verkooren uyt de Achtbare Magistraet tot Opper-Prins van de Rethory-Kamer, zijnd het Broederschap den E. Spruyte JESSE, onder het woort In Minne Groeyende, tot Middelburgh in Zeelandt, Actum desen 17. SEPTEMBER 1667.
WAs oyt 't Atheensche School verciert met wijse mannen
Was oyt een Cicero in redens tael gespannen?
Was Solon niet een Geest, die door de redens kracht,
Den rijcken Cresus selfs tot reden heeft gebracht?
5[regelnummer]
Wiens rijckdom hem soo verr' gebracht heeft in het lijden,
Tot 't uyterste bande Doodt, het welck hy niet ter zijden
Kon treden, anders dan, door Solons Reden-tael.
O! Reden-rijcke spraeck, wat hebt ghy soet verhael.
O! Gout-mijn van de Mensch, waer door de Mensch kan weten
10[regelnummer]
Al 't geen de reden leert en doet daer door af-meten
't Verstant, van yeder een; soo dat de reden doet
Al 't geen in 's Werels ruymt door reden wort geboet.
De reden brenght een Mensch tot Heerelijcke staten,
Tot Graef, tot Prins, en Croon: maer alsmen is verlaten
15[regelnummer]
Van reden? soo kan ick niet seggen van een Mensch
Yet dat vermaecklijck is, dus is mijn hooghste wensch,
Dat reden eeuwigh bloeyt, en vraegh ghy na de reden,
Die sal ick nader nch van lit tot lit ontleden;
Ons is van outs bedacht, dat wijsheyts-redens breyn
20[regelnummer]
Geteelt wort uyt het hooft, daerom soo is die reyn.
Minerva is 't bewijs van Jupijn voort gekomen,
Niet door natuerelijck recht, neen! dat 's hier weg genomen
Alleen uyt suyver breyn, het eelste van de mensch
Het puer, dat suyver puer, is rechte redens-wensch.
25[regelnummer]
Dus treed' ick nader toe, en sal myn trage leden
Door onsen Opper-Prins een weynigh gaen besteden:
[pagina 199]
[p. 199]
Zijt welkom waerde Heer een Ciçero voor dit Huys,
Een Solon van de deugt, en Momus krus;
30[regelnummer]
Door u soo is 't gordijn van 't Helicon verschoven,
Den bergh Parnassus blinckt verr' boven alle hoven,
Men siet Pegasus-pleyn bevocht van 't Nectars nat,
't Fonteyn der Hypocreen sijn milde straelen spat,
Nu sal de Redens-sael in reden moeten groeyen,
35[regelnummer]
Nu redens Opper-Prins de reden selfs ontboeyen
Die langhe was geboeyt, die in het duyster hol
Heeft langhen tijt gewoelt gelijck een swarte mol.
Ha! loffelijcke daet! daer reden mogen blijcken:
Want reden doet een Staet, of Kroon den hoogmoet wijken
40[regelnummer]
De reden maeckt de vree, en knevelt Mars in 't kot;
De reden is het gout van 's menschen hooghste lot;
Schoon of de swarte Nijt met op-gespalckte keele
Speelt hare Momus-rol, dat moet u niet verveele
De deught begaeft de mensch, dat alle swarte nijt
45[regelnummer]
Door nijt noch wort gepijnt, dat sy te berste splijt.
Wegh, wegh dan loos gedrocht, verachters vande reden,
Men ken hier niemant niet, die reden wil vertreden;
Dits dan genoegh geseght: ick trede nader by,
En thoonen ons geschenk, hoe wel 't niet groot en zy.
50[regelnummer]
Mijn Heer 't is een blasoen een teken vande reden,
Neemt het in Minne aen, gedenckt dat al de leden
Van d' Edele Blomme Jes u hulden tot haer Prins,
En tot Memory-lof, soos al u naem alsins
Alhier zijn langh verbreyt, en tot memory bloeyen,
55[regelnummer]
't Is alles wel herstelt, als 't mach in Minnenn groeyen.
Ter werelt niet wis, dan de Mathésis.
A. ROGGEVEEN.