Toen zei ze: ‘Ik ga wat eten! Ik ga wat drinken! En dan ga ik slapen!’
En ze deed, wat ze gezegd had. Ze at van ieder bordje een hapje. Ze dronk uit ieder bekertje een slokje. Toen ging ze op het eerste bedje liggen. Maar dat was haar te klein. Het tweede bedje was haar te groot. Alle bedjes probeerde ze. Het zevende paste haar precies! En pas lag ze daar in, of ze viel meteen in een diepe slaap.
Een uurtje later kwamen de eigenaars van het huisje thuis. Dat waren zeven kleine dwergjes, met grauwe kleren aan en lange witte baarden!
‘Wie heeft daar van mijn bordje gegeten?’ vroeg de eerste verbaasd.
‘Wie heeft daar uit mijn bekertje gedronken?’ vroeg de derde.
‘En wie heeft daar in mijn ledikantje gelegen?’ vroeg de vijfde.
Maar tegelijk riep de zevende: ‘Kijk eens! Kijk eens! Daar ligt een meisje in mijn bedje! Wie zou dat wezen? Wie zou dat zijn?’
Door al die luide stemmetjes werd Sneeuwwitje wakker.
‘Meisje, wie ben je?’ vroegen de dwergjes nieuwsgierig.
Toen vertelde Sneeuwwitje alles. En de dwergjes kregen diep medelijden met haar. Ze zeiden, dat Sneeuwwitje altijd in hun huisje mocht blijven wonen, als ze alle dagen het eten wilde koken en hun bedjes opmaken. ‘Maar pas op,’ zei de zevende, ‘dat je nooit de deur opendoet, als wij niet thuis zijn. Want de trotse koningin heeft je natuurlijk in 't grote bos laten brengen, omdat ze hoopte, dat je daar van honger zou omkomen. En als ze nu hoort, dat je nog leeft en bij ons woont, dan zou ze wel eens iemand hier naar toe kunnen sturen, om je terug te halen, of om je kwaad te doen!’
Dat was een verstandige raad van het zevende dwergje.