‘Goedenavond Daantje en Grietje,’ zegt hij.
‘Goedenavond, meneer Alexander,’ zeggen Daantje en Grietje. ‘Wat is er van uw dienst?’
Meneer Alexander schraapt zijn keel.
‘Ahem...!’ zegt hij. ‘Daantje,’ zegt hij, ‘ik heb.... ik heb weer eens een gedicht gemaakt!’
‘Tjonge jonge,’ zegt Daantje vol bewondering. ‘Alwéér een, meneer Alexander? 't Lijkt warempel wel, of u ze zoo maar uit uw mouw schudt! En, als ik vragen mag, waar gaat dat gedicht over?’
Meneer Alexander kijkt Daantje ernstig aan.
‘Over... jou!’ zegt hij. ‘Over jou, Daantje!’
‘Over mij, meneer Alexander?’ vraagt Daantje verwonderd.
‘Ja, over jou, Daantje! Over de avonturen, die je beleefd hebt met je baard.’
‘Foei meneer Alexander,’ zegt Grietje. ‘Hebt u dáár een gedicht op gemaakt? Dat had ik toch maar liever niet gedaan!’
‘Wel?’ zegt Daantje. ‘Waarom niet?’
Hij vindt het wel prettig, dat meneer Alexander een gedicht op hem gemaakt heeft. Dat is het tweede al!
‘Is 't net zoo mooi als het eerste?’ vraagt hij.
‘Mooier! Véél mooier,’ zegt meneer Alexander.