| |
| |
| |
Hugo Raes
Geboren op 26 mei 1929 te Antwerpen.
Publiceerde ‘Jagen en gejaagd worden’ (poëzie, 1954), ‘Afro-Europees’ (poëzie, 1957), ‘Links van de helikopterlijn’ (verhalen, 1957), ‘De vadsige koningen’ (roman, 1961), ‘Een tijdelijk monument’ (verhalen, 1962), ‘Hemel en Dier’ (roman, 1964), ‘Een faun met kille horentjes’ (roman, 1966), ‘Bankroet van een charmeur’ (verhalen, 1967), ‘De lotgevallen’ (roman, 1968), ‘Reizigers in de antitijd’ (roman, 1970), ‘Het smarán’ (roman, 1973), ‘De Vlaamse Reus’ (verhalen, 1974).
Bekroond met de Van der Hoogtprijs in 1969 en de Dirk Martensprijs in 1973.
Dit interview verscheen in december 1972.
| |
| |
- Hugo, weldra verschijnt een nieuwe roman van jou met de lange, vreemde titel ‘Het smarán, het vikka, de ronko en al de andere kleuren van de geschiedenis’. Het is niet alleen het lijvigste boek dat je ooit geschreven hebt, maar ook een ongemeen rijk boek, dat vol zit met een grote hoeveelheid thema's en onderwerpen. In wat verschilt dit boek nu van je vorige?
- Oppervlakkig gezien is het onderwerp het volgende. Een historicus, die in mindere mate ook auteur is, wil een boek maken, bestaande uit practisch niets anders dan ooggetuigenverslagen van historische gebeurtenissen. Hij zou die ooggetuigenverslagen zelf maken, in die zin dat hij een hoeveelheid geschiedkundig materiaal zo zou uitschrijven alsof hij er zelf was bij geweest en in de ik-vorm beschrijven wat er zich op dat moment heeft afgespeeld, van seconde tot seconde practisch. Wat wij nu in mijn roman zien, is zijn werk, het eigenlijke werkproces, het opzoeken van documentatie, het lezen van dingen, het fotocopiëren practisch, het opnemen van historische documenten en ooggetuigenverslagen, die al in ik-vorm vroeger werden geformuleerd en die hij dus verzamelt, dingen die hij zelf interpreteert. Daartussendoor zijn gevlochten een soort dagboek of persoonlijke bedenkingen en herinneringen van de auteur. Naar het einde van het boek wordt het duidelijk dat de auteur getuigenissen formuleert, niet alleen van die historische gebeurtenissen, maar ook van zijn eigen tijd. Hij is dus een getuige in dubbele betekenis. In de zin van een mens die leeft in onze tijd
| |
| |
en als auteur, die historisch materiaal interpreteert en personifieert. Het is duidelijk dat in de eerste helft van het boek de nadruk ligt op het zoeken, het opzoeken, het zoeken naar het definitieve thema, het verzamelen van het materiaal. Terwijl in de tweede helft van het boek de auteur steeds een duidelijker beeld krijgt van wat het boek wordt. Men ziet hoe het materiaal verder en verder wordt uitgewerkt en zijn definitieve vorm krijgt. Je volgt het werken aan het boek op de voet. In het begin nog zoekend, tastend, en naar het einde toe steeds duidelijker en steeds meer afgerond. Van het laatste hoofdstuk wordt door de vrouw van de auteur in het boek gezegd dat het een mooi begin voor het boek zou zijn. Er wordt dus gesuggereerd dat in het boek dat de auteur voltooit dit het eerste hoofdstuk zal zijn, terwijl het in het boek dat ik schrijf het uitgerekend het laatste hoofdstuk is. Het is een soort spelen met effecten, wat nog herhaaldelijk voorkomt in mijn werk.
- Er komen dus een heleboel historische feiten en scènes in dit boek voor, maar ook authentieke documenten.
- In Oud-Nederlands onder andere, in het Engels, in het Duits zelfs, brieven van Duitse soldaten uit de tweede wereldoorlog, knipsels uit de Stars and Stripes, de Amerikaanse soldatenkrant uit de tweede wereldoorlog, en daar tussendoor komen ook persoonlijke belevenissen voor, die de auteur heeft meegemaakt tijdens de tweede wereldoorlog, o.a.
- Waar ligt nu de grens van het gefingeerde en van het authentieke?
- Het gefingeerde komt tot uiting in toekomstverhalen, zoals ‘1981’, ‘In een verre toekomst’ of ‘Een alternatief einde van de mensheid’. Dat zijn dus allemaal dingen waarvan je voelt dat het
| |
| |
louter fantasie is van de auteur. En toch is het ook geschiedenis, al toekomstige geschiedenis, of geschiedenis van de toekomst. De authentieke dingen, zoals ze uit de documenten letterlijk werden overgenomen, worden gedrukt in een ander lettertype dan de interpretaties van historisch materiaal die ik verwerkt heb in de ik-persoon, alsof ik er in de persoon van iemand uit de middeleeuwen of noem-maar-op bij was geweest. Dat staat dan weer in een ander lettertype. En het dagelijkse leven, de dagelijkse realiteit van onze tijd, van 1971 tot 1973, wordt nog eens in een ander lettertype gedrukt om het alles overzichtelijker en duidelijker te maken.
- Die ooggetuigenverslagen verhalen eigenlijk weinig gekende historische feiten. Hoe ben je daar achter gekomen?
- Ik heb een heleboel interessante dingen gevonden in de Nederlandse Matla-agenda, van het persagentschap Matla, die o.a. het materiaal levert voor wat in onze kranten van dag tot dag als merkwaardige gebeurtenissen uit het verleden gesignaleerd worden. Ik heb inzage gekregen in de afleveringen van de laatste twintig jaar en heb er een aantal interessante dingen kunnen vinden. Dat zijn allemaal berichtjes van een vijftal regeltjes, soms een tiental regeltjes, die ik dan afschreef en die ik dan nadien heb uitgewerkt in de vorm van een verhaal, een volledig hoofdstuk, alsof ik er dus zelf was bij geweest. Ik heb ook een aantal data overgenomen uit het uitstekende naslagwerk: Kulturfahrplan van Stein. Uit deze twee bronnen heb ik nogal wat geput, moet ik zeggen. Vandaar ook achterin het boek de credits ervoor. Verder heb ik een heleboel oude kronieken en boeken, kranten, tijdschriften uitgepluisd en geschiedkundige werken geraadpleegd, boeken gelezen etc.
- Zijn al die historische gebeurtenissen alleen maar structuurelementen voor je roman of heb je zelf een grote belangstelling voor
| |
| |
geschiedenis? En in het laatste geval, waarom heb je dan nooit een echte historische roman geschreven?
- Eigenlijk is het boek ontstaan uit een andere impuls. Geleidelijk was het me opgevallen dat alle grote gebeurtenissen in de geschiedenis hebben plaats gegrepen in de zomermaanden, in juni, juli, augustus. Alle oorlogen zijn ontstaan in de zomer of kwamen tot een einde in de zomer, ook alle grote opstanden, revoluties en dergelijke, onafhankelijkheidsverklaringen. Het ligt natuurlijk voor de hand dat voor grote ondernemingen als oorlogen, veldslagen en revoluties, perioden worden gekozen waarin het weer gunstig is voor een gigantische onderneming. Maar toch dacht ik dat het dieper ging dan alleen maar de afhankelijkheid van het weer. En ik dacht dat dit al een thema op zichzelf was om te onderzoeken, en daarvan ben ik vertrokken. Maar verder zoekend, en dat staat ook verder in het boek, ben ik meer en meer geïntrigeerd geworden door de verbluffende dingen, die er allemaal in de geschiedenis zijn gebeurd. De geschiedenis is eigenlijk een opeenstapeling van de meest onwaarschijnlijke of ongelooflijke zaken. Ik heb me natuurlijk beperkt tot een paar voorbeelden. Ik heb ook vermeden al te bekende of al veelvuldig behandelde zaken te verwerken. Bij sommige gebeurtenissen uit de recente geschiedenis was ik letterlijk als getuige betrokken. Tijdens de bevrijding in 1944 heb ik b.v. als 15-jarige jongen deelgenomen aan een paar plunderingen, als je 't zo kan noemen.
- Het boek speelt op heel wat niveaus. Er zijn dus authentieke gebeurtenissen, daarnaast een dagboek en ook toekomstverhalen.
- Ja, en verder zitten er ook gewone, vrijstaande korte verhalen in, die kennelijk ook deel uitmaken van het werk van de hoofdpersoon, Valentijn Snell. Die zitten er dus bij als een soort authen- | |
| |
ticiteitsbewijs
van zijn creatief auteurschap.
Je hebt eigenlijk te maken met een auteur in een auteur, en een boek, in een boek, in een boek.
- Je vorige roman heette: ‘Reizigers in de antitijd’. In je nieuwe roman spelen de tijd en het reizen eveneens een grote rol. Je bent blijkbaar altijd erg geboeid geweest door het begrip tijd, en dan vooral gezien in het perspectief van de naderbijkomende dood.
- Inderdaad, het gevoel van het menselijk tekort, het rechtstreeks verband met het tijdsgevoel, de tijdsindeling. Het komt in al mijn werk voor. Niet alleen in mijn fantastische, symbolische of noem het Science Fictionachtige romans, maar ook al eerder in De vadsige Koningen b.v.
- De beweging is bij jou ook altijd gebonden aan een beweging in de tijd. In je twee vorige romans was de beweging naar de toekomst gericht, maar in je nieuwe boek is zij in hoofdzaak naar het verleden gericht.
- Dit wil zeggen, het verleden wordt naar het heden overgeheveld. De tijd is zo alomvattend, dat zowel verleden, heden als toekomst aanwezig zijn. Je hebt enerzijds het verleden als historie, ook in de vorm van herinneringen en dromen. Anderzijds zijn er toekomstvisies of visioenen. En er is bovendien de aanwezigheid van het heden in de vorm van zijn persoonlijke waarnemingen, bedenkingen, gevoelens en ideeën nu van de auteur.
- Het hoofdpersonage, de historicus Valentijn Snell, houdt in deze roman ook een dagboek bij. Staat dit personage voor de schrijver Hugo Raes? Ik meen heel wat autobiografische ervaringen in het boek herkend te hebben.
| |
| |
- Bij elk auteur is dat zo, zij het bij de ene meer dan bij de andere. In welke vorm hij zijn materiaal ook uitwerkt, eigenlijk is elk personage of thema of inspiratie tenslotte toch het afsplitsen, of verwerken van enkele van zijn eigen facetten, die hij verdeelt over andere onderdelen van het boek. Sommige autobiografische dingen heb ik erin verwerkt omdat ze een belangrijk element van authenticiteit uitmaken. Voor dit soort boek was dat dubbel noodzakelijk.
- Sommige scènes uit je boek hebben mij wel even doen denken aan ‘De Huid’ van Malaparte.
- Vergelijkingen worden vaak gemaakt. Maar ik heb Malaparte niet gelezen. Het heeft altijd op mijn programma gestaan, al in de periode toen hij ophef maakte, als ik me niet vergis was dat omstreeks 1948-50. Er zijn een heleboel boeken die ik eigenlijk allang had moeten en willen lezen. Maar voortdurend zelf bezig zijn met schrijven en al wat er mee samenhangt, neemt practisch al de vrije tijd in beslag. Correspondentie, medewerking aan dit en dat, lezingen, bijdragen, eigenlijk teveel, maar ook onvermijdelijk. Alleen al voor die dingen zou ik een secretaresse kunnen gebruiken. En voor het typewerk, want dat is een nachtmerrie voor mij. Ik typ erg stuntelig alhoewel vrij snel. Maar met veel vergissingen etc.; Hoeveel versies ik b.v. ook van een brief maak, in elke sla ik toch op een paar verkeerde toetsen, zodat ik me er maar heb bij neergelegd. Het is echter wel hinderlijk, bij mijn correspondentie, en voor de uitgever, die weleens meer een manuscript, beter typoscript - laat overtikken. Het heeft ook allemaal te maken met het gevecht met de tijd. Of beter de wedren tegen de tijd.
- Is de roman bij jou niet in de eerste plaats een kritiek op het menselijk wezen, dat inderdaad niet zo fraai is?
| |
| |
- Ook in mijn vorig werk komt dat tot uiting. Het is misschien een soort (on) bewust verantwoordelijkheidsgevoel, een poging om al agerend als schrijver, al schrijvend dus, inzicht bij te brengen, en de wereld te helpen beter maken.
- Je sprak daarnet over ooggetuigenverslagen. De lezer krijgt de indruk dat het om echt gebeurde dingen gaat.
- Ze zijn echt gebeurd, inderdaad. Het heeft heel wat opzoekingswerk gekost, maar het was interessant. Eigenlijk zou je als auteur veel meer tijd en veel meer gelegenheden moeten hebben om zo'n project te verwezenlijken. Zo had ik graag enkele bibliotheken en verzamelingen bezocht in Engeland en Amerika waar ik een aantal merkwaardige manuscripten en dagboeken weet zitten, maar ik heb me die luxe niet kunnen veroorloven om daar een paar weken of maanden bibliotheekwerk te verrichten. Dat zijn de schaduwzijden van een auteur van een klein taalgebied. En dan mag ik nog niet klagen, want het schrijven van een boek als dit, is grotendeels te danken aan de werkbeurs die ik kreeg van het Ministerie van Cultuur, en waarmee ik een jaar onbezoldigd vrijaf heb gevraagd van mijn betrekking. Zo'n werk verwezenlijken na een zenuwslopende dagtaak, is in onze tijd niet meer mogelijk. Het dagelijkse leven, het milieu vooral is te opdringerig om je toe te laten geïsoleerd te werken. Net als het het geval is met studeren vandaag de dag. Schrijven is monnikenwerk: je moet je kunnen afzonderen, de tijd nemen. Zoals dat vroeger gebeurde, toen er nog geen radio, TV, telefoon, bioscoop bestonden. Het leven is voor ons zo onvoorstelbaar rijkelijk en veelzijdig en dynamisch en snel geworden, dat het ingetogen schrijfproces zou ik bijna zeggen, net als de toegewijde studie, veel moeilijker te volbrengen situaties zijn dan voorheen. Vandaar dat er steeds minder nieuwe auteurs ten tonele verschijnen.
| |
| |
Ik heb in mijn auteurscarrière, zowat vijftien jaar, drie maal een werkbeurs gekregen, en daarmee driemaal onbezoldigd vrijaf genomen en telkens een - geslaagd geloof ik - boek geschreven: De lotgevallen, Reizigers in de anti-tijd en nu: Het smarán, het vikka, de ronko en al de andere kleuren van de geschiedenis. Maar ik moet eraan toevoegen dat ik me telkens ook onder dwang gezet heb, verplicht heb om iets te presteren.
- Je zou waarschijnlijk graag beroepsschrijver zijn?
- Een delikate vraag is dat! Enerzijds ja, omdat ik weet dat de enige manier om verantwoord te kunnen werken de volledige overgave is. De volledige opoffering. Het schrijfproces is al gecompliceerd, moeilijk en alomvattend genoeg om het niet als een fulltime arbeid te beschouwen. Eigenlijk zou het zo horen te zijn dat je niets anders mag of hoeft te doen.
- Maar zou het feit dat je uitsluitend aangewezen bent op de literatuur als beroepsschrijver geen bewustzijnsvernauwing meebrengen en leiden tot een innerlijke leegheid doordat je belangrijkste contactpunten met de werkelijkheid weggenomen zijn?
- De auteur staat, ook al doet ie niks, voortdurend in contact met de werkelijkheid en de omwereld. Hij is een soort telescoop die onderzoekt, observeert, een seismoloog die zelfs de fijnste trillingen registreert.
Bewustzijnsvernauwing zal wel eerder voortkomen uit de afstompende automatismen van de dagtaak dan uit het creatieve proces, vermoed ik.
Het is echter ook denkbaar, dat uit te geïsoleerde schrijfarbeid een soort vervreemding ontstaat. Evenwicht inzake intense arbeid en rust, ontspanning en meditatiemogelijkheid is een noodzaak.
| |
| |
- Is literatuur werkelijk zo belangrijk dat een auteur door de gemeenschap moet gesteund worden?
- De auteur moet niet gesteund worden, dat is een mecenasopvatting, maar wel geïntegreerd worden. Literatuur heeft een functie, al is die niet direct meetbaar. Die functie moet erkend worden. Tot nu toe was de literator een soort outcast. Maatschappelijk niet geïntegreerd. Dat is niet de schuld van de auteur, maar van de maatschappij. Ook de andere kunsten verkeren in die situatie. Indien de mens van kindsbeen af met kunst zou opgroeien, zoals met de aanwezigheid van de sport, dan zou er een heel ander soort samenleving ontstaan.
Het onderwijs zou dat in zijn programmapakketten moeten opnemen. De creatieve mogelijkheden van het kind moeten een opwaardering krijgen. En ik weet dat alle kinderen in grote mate creatief zijn. Ons onderwijs is nog steeds een veel te streng keurslijf. Men tracht een algemene noemer te produceren van een groot aantal verschillende individualiteiten. Daartoe moet natuurlijk genivelleerd worden en in vormpjes geperst, en in vakjes geplaatst. Het onderwijs heeft zichzelf overleefd.
De school zoals wij die nu kennen is totaal uit den boze. Het verwondert mij dat een land als het onze, waar de jeugd van 8 uur 's morgens tot 5 uur 's avonds op stoeltjes en banken zit, nog sportlui kan voortbrengen. Vooral erg is de stroeve mentaliteit in ons onderwijs. Het hangt natuurlijk samen met de hele sfeer in dit land. Er ontbreekt ons vooral gewoon gezond verstand. En verdraagzaamheid. De mensen reageren altijd zo rancuneus, jaloers, gefrustreerd, vooral in ons land dat nog streng en autoritair bestuurd wordt van hoog tot laag.
Het vernieuwd secundair onderwijs is een eerste poging om uit een aantal impasses te geraken en doeltreffender onderwijs mogelijk te maken, en vooral menselijk onderwijs. Tegen juist een meer
| |
| |
menselijke benadering van het kind, de jeugd, zijn heel wat meer leerkrachten dan je zou denken. Wat de reorganisatie echter betreft, valt op dat juist het struikelblok wiskunde nog een grote functie toegewezen krijgt: er worden meer uren voor uitgetrokken, terwijl de talen minder uren toegewezen krijgen. Letterkunde is van het verplichte programma verdwenen in de hoogste twee jaren van het secundair onderwijs. En de keuzepakketten vertonen zonderlinge combinaties die niet te ontwijken zijn, zoals: wetenschappen en kunst, of techniek/kunst. Moderne talen/wiskunde. Alle logische affiniteiten werden dus opzij geschoven. In de sporthumaniora b.v. heeft men 5 uur wiskunde per week! Wie gedacht had dat er aan de dictatuur van de wiskunde ooit eens een einde zou komen, vergist zich. De horden worden nog hoger opgetrokken gedurende de eerste vier jaren van het secundair onderwijs. Het aantal leerlingen dat de horden niet meer kan nemen en afvalt zal de komende jaren nog hoger komen te liggen, vrees ik. Wat nochtans voor de hand lag, was een eenvoudig en utilitair wiskundeonderwijs voor diegenen die het inzicht en de aanleg missen.
Wat de school in de eerste plaats zou moeten bijbrengen is: leren leven - zowel individueel als sociaal. De kinderen en de ouders weten b.v. niets over correcte voeding, over een alternatief arbeidsklimaat, over film, toneel, boeken, etc.
- In de bestaande schoolboeken wordt de actuele literatuur nooit behandeld en in eerste instantie bestaat er zeker op dit ogenblik geen bloemlezing die ook dit terrein bestrijkt.
- In Nederland zijn er verscheidene bloemlezingen die de moderne of hedendaagse literatuur levendig en verantwoord onder de aandacht van de leerlingen brengen.
Bij ons hebben die al te lang ontbroken. Samen met Paul de Wispe- | |
| |
laere
heb ik een vooruitstrevende en boeiende bloemlezing voor het eerste en tweede observatiejaar samengesteld. Aan de volgende delen zijn wij bezig. Deel 1 en 2 wachten op uitgave. Wij hebben een aantal ongelukkige tribulaties meegemaakt in verband met het uitgeven ervan, te oninteressant om te vertellen. Deze bloemlezing zou een ommekeer in het teksten lezen moeten brengen.
- Je hebt eens gezegd dat je schreef uit verontwaardiging. Je wil dus met je boeken een mentaliteitsverandering bereiken.
- Verontwaardiging... beter zou zijn ergernis. Ik zie dit nu meer als een onderdeel van de verwondering. De verwondering is wel DE grote impuls van het scheppen. In mijn nieuwe roman is de verwondering ook het bindmiddel.
- Enerzijds getuigt je werk van een grote vitaliteit en levenslust, maar anderzijds is er toch weer de obsessie van de dood, de ondergang, het bederf. Ben je ondanks die levenslust toch niet een pessimist en roept die dualiteit precies niet de spanning in je op die je tot schrijven dwingt?
- Het zal wel, ja. Maar er zijn zoveel elementen die hebben bijgedragen. Er is ook het spelelement, het spelen met verbeelding, met taal, met effecten en spanningen.
- Is het schrijven voor jou niet een poging om jezelf te bestendigen?
- Schrijven is volledigen, aanvullen, de kaarten opnieuw schudden en opnieuw ronddelen. Dit keer ben ik dan de gever.
- Houdt de schijnbaar chaotische voorstelling van je romanstof
| |
| |
direct verband met je intuïtieve wijze van schrijven?
- Die schijnbaar chaotische indruk kan misschien voortkomen uit het feit dat ik opzettelijk alle bijkomstigheden overboord werp. Alleen de hoofdzaken worden gezegd. De opvullingen tussen de kernen hoeven voor mij niet. Schrijven zonder bladvullerij, dat was de challenge die ik mezelf gesteld heb. Elk boek dat ik aanvang is een uitdaging aan mezelf. Schrijven is een scrupuleus werk. Het is kantoorwerk, saai en ontgoochelend vaak. Het is koeliewerk. Voor ik een boek begin, is het materiaal nog vrij wazig en onduidelijk. Sommige stukken zie ik al scherp afgetekend. Wanneer er langzamerhand meer stukken duidelijk worden, ga ik aan de slag. Al schrijvend groeit er allerlei bij, groeit een verband. Sommige dingen verdwijnen uit het panorama. Het rigoureuze indelen en ordenen van het materiaal, dat naar gelang het boek vordert scherper en scherper wordt, wordt belangrijker. Enerzijds intuïtief werken, anderzijds zo rationeel mogelijk de dingen proberen te verantwoorden, te ordenen, deze twee vullen mekaar aan. Erg belangrijk in het schrijfproces is ook dat men kritisch blijft tegenover het eigen werk, zeker dat ‘in progress’. Vaak ben ik allesbehalve tevreden over wat ik maak en alles behalve zeker van mijzelf. Die twijfel, die tormenten dwingen steeds weer tot herlezen, bewerken, afwachten, om te zien of de tijd de dingen bestendigt. Eigenlijk zou men over veel meer tijd moeten beschikken dan wij in een klein taalgebied. In grotere landen werkt een auteur vaak zes, zeven jaar aan één boek. Aan De vadsige Koningen en Een faun met kille horentjes heb ik meer dan twee jaar gewerkt, aan Een faun bijna drie. Hoewel er dan weer andere moeilijkheden dreigen: de continuïteit van het geschrevene, van de stof, èn de stijl, loopt weleens gevaar van in de loop van die jaren te veranderen, zodat begin en einde b.v. opvallend van mekaar vervreemden. Dat is me gebeurd met Reizigers in de anti-tijd, waarvan ik nadien het
| |
| |
eerste derde deel van het boek opnieuw heb geschreven, helemaal anders. Dat is geen lolletje. Wanneer het boek zo goed als klaar is, dat je dan opnieuw moet beginnen, uitgerekend wanneer je dan eigenlijk leeggeschreven en uitgeknepen bent.
- Uit mijn lectuur kreeg ik de indruk dat je, wanneer je eenmaal in het boek zit, snel tewerk gaat omdat je nu eenmaal intuïtief schrijft. Dit zou ook je vitalistische stijl verklaren. Ben je in die zin niet verwant met b.v. Jack Kerouac, over wie je trouwens als een der eersten bij ons hebt geschreven?
- Ja, een boek bouwen is bij mij geen synoniem van een breiwerk of een borduurwerkje ineenprutsen. Het gaat sprongsgewijs, met afgeronde gehelen. Ik kan b.v. niet ophouden midden in een verhaal of een hoofdstuk. Het gaat er vrij dynamisch en spontaan uit. Maar na zo'n hoofdstuk ben ik gewoonlijk leeg voor enkele dagen. De andere dagen is het weer piekerwerk, controle, vergelijken, wat bijschaven links en rechts, al eens een bladzijde opnieuw typen, schema's opmaken, of veranderen, tellen en afmeten van het materiaal, afwegen. Gewoonlijk klasseer ik mijn materiaal dat uit losse notities bestaat in de meest vreemde vorm - van bierviltjes en losse snippers, tot tekeningen, soms bijna volledige hoofdstukken, of passages, fiches, knipsels, brieven van sommige mensen, etc. - in kleine mapjes. B.v.: dingen in verband met tijd of tijdsgevoel. Historisch materiaal. Het onderwijs. Obsessies, begoochelingen, dromen. De dood. De hoofdpersoon, en zijn jeugdherinneringen. De oorlog. Zijn vrouw, Jasmine. Het zich met de seizoenen wijzigende loofbosje rond het huis. Sterke verhalen en dito belevenissen. De minieme of minuscule dingen. Het imaginaire kind. Morfologisch en psychologisch. Mensen in vogelvlucht. Observaties. Planning en schema's. Onbepaalde dingen waar ik nog geen functie of plaats voor zie voorlopig. Enz.
| |
| |
Maar als ik eenmaal aan het typen ga - ik typ meteen, het gaat sneller dan schrijven, en is ondanks alles duidelijker en overzichtelijker dan met de pen - dan heeft het gewoonlijk voor 95% zijn definitieve vorm. Maar het duurt lang eer het in zijn vorm gegoten wordt, zoals ik al zei.
Zowel vitalisme als een soort van introversie zijn aanwezig. Wel heb ik me altijd meer aangetrokken gevoeld tot de vitalistische, dynamische literatuur en levenswijze. Het houdt verband met mijn karakter, mijn zenuwstelsel waarschijnlijk. Ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is, nietwaar. Een Kerouac, Walt Whitman, Henry Miller, Norman Mailer, Mark Twain, Donleavy e.a. zeggen mij meer dan b.v. de meer cerebrale kunstbroeders. Anderzijds ben ik zelf ergens een monologue-interieurauteur.
- Toch is er een groot verschil tussen jouw werkwijze en deze van die Amerikaanse schrijvers, die zeer realistisch werken, terwijl bij jou de verbeelding een enorme rol speelt.
- De verbeelding aan de macht! De verbeelding is immers één van de allergrootste creatieve impulsen. Steeds geweest te allen tijde, en voor alle kunstvormen. Bovendien, de echte verbeeldingsliteratuur is ook erg dynamisch, kijk maar eens naar E.A. Poe, naar Lovecraft, naar de Science Fiction. Trouwens de fantastische literatuur is een typisch Angelsaksisch genre. Nergens ter wereld wordt ze zoveel gelezen, en zoveel geschreven.
- Heb je niet bewust het toekomstverhaal gekozen zoals dat vooral in ‘De lotgevallen’ en ‘Reizigers in de anti-tijd’ werd uitgewerkt, omdat je dit beter toeliet de huidige tijd te becritiseren?
- Het is een transponeren. Het transponeren is een artistieke techniek van een hoger niveau, die je toelaat praktisch visionair te wer- | |
| |
ken.
Bovendien kun je de eigen tijd schematischer, overzichtelijker in kaart brengen of in beeld brengen. En het komt op de kernachtigheid aan. Uitvoerig geschrijf draait gemakkelijk op gezeur of gekanker uit. Of op woordkramerij. Of om een term van Willem Frederik Hermans te gebruiken: woordkakkerij. Paternosterkraaltjesmakerij. Words, words, words.
De uitdaging voor mij is: schrijven dat het zindert, als je 't leest, dat het je affectief teistert, je moreel dooreenschudt, dat je oortjes er van tuiten en de oogjes opengesperd worden. Dat je er van walgt of droomt, of dat je blij bent dat je het hebt gelezen. Al deze dingen afwisselend. Een jong Nederlands auteur schreef mij naar aanleiding van de voorpublikatie van twee hoofdstukken in Elseviers Literair Supplement: ‘Het fragment deed me griezelen, en bijna kokhalzen. Is dat geen Schrijven, Meester?’
- In je twee vorige romans breng je jezelf en je gezin als personages in beeld. En in je nieuwe roman heb je jezelf ook gedeeltelijk weergegeven, zoals je daarstraks vertelde. Dit betekent dus dat je al schrijvend eigenlijk op zoek bent naar jezelf?
- Ik zou eerder zeggen: op zoek naar de mens. Via het zelf, onder andere, of ook naar jezelf. Het is een ingewikkeld psychisch proces. Het zoeken, de verwondering, de verbeelding, het spelen zijn belangrijke impulsen, of kernen, dat is al gezegd. Maar het hele creatieve proces is zo gecompliceerd dat het moeilijk in kaart te brengen is, onder andere of hoofdzakelijk omdat het voor een groot gedeelte rechtstreeks te maken heeft met allerlei onderbewustzijnsfacetten. Soms denk ik dat de auteur een soort medium is tussen een andere wereld en onze wereld. Dat hij een (al dan niet bewust) verbindingsagent is tussen onze werkelijkheid, en een reusachtig reservoir van gedachten en gevoelens, waaruit de mensheid al sinds de oertijden put. En dat achter ons ligt, of aanwezig is en
| |
| |
waarvoor hij als tussenpersoon dienst doet. Werkelijk dus een soort medium, voor een fluïdum dat hij doorgeeft in een of andere vorm. Eén van de hoofdstukken in mijn boek heeft dan ook als titel: Een universeel reservoir van gedachten waaruit de mensheid sinds de oertijd put.
- Je behoort tot de meest geïnterviewde Vlaamse schrijvers. Niet alleen kom je voor in talrijke interviewbundels zoals van Fernand Auwera, Liddy van Marissing, en Bibeb, maar er verscheen zelfs een boek ‘In gesprek met Hugo Raes’. Zie je het gesprek als een literair genre, waarbij twee auteurs een tekst opbouwen, en is het interview voor jou noodzakelijk voor een schrijver omdat hij er zaken in kwijt kan, die in zijn boeken niet passen?
- Het interview is vooral belangrijk als informatiebron en als belichting van persoon en werk, zoals dat b.v. onmogelijk in het bestek van een artikel of een recensie kan gedaan worden. Het interview is een erg belangrijk genre, dat eigenlijk een echte specialisatie vereist. Tweede deel van de vraag. Mogelijk kan de auteur er dingen in kwijt die hij in een andere vorm moeilijker of niet kwijt kan of wil. Maar eigenlijk vind ik voor mezelf dat ik de dingen die ik echt wil zeggen ook gewoon in proza kan verwoorden. Alleen bereik ik dan niet hetzelfde publiek.
- In je boeken speelt het vertellen zelf een grote rol. Maar je bent wel geëvolueerd van een realistisch vertrekpunt naar een meer symbolisch verhaal. Betekent dit dat je niet meer gelooft in de schrijver die probeert van zijn boek een spiegel van de werkelijkheid te maken?
- Dat is een moeilijke vraag. Taal is altijd vertellen. Maar dat kun je natuurlijk strikter of vrijer opvatten, al naar gelang van je opinie.
| |
| |
De wetenschappelijke definitie van taal is toch meen ik: middel om gedachten en gevoelens over te brengen.
Maar ik weet niet of wat je als evolutie signaleert definitief is, of gewoon maar een onderdeel van mezelf. Ik geloof dat er in mijn werk een soort veelheid zit. Elk boek van mij is een multi-facettenboek.
- Waar haal je de stof voor de fantastische elementen in je verhalen? Is het louter verbeelding of is het toch geïnspireerd door sommige waarnemingen, die later worden vervormd?
- De verbeelding is eerst, gaat vooraf. Een fantastische inval wordt uitgebouwd tot een hele story. Dat gaat automatisch. Het schrijven is voor mij iets organisch. Het is geen gewild, gepland, berekend iets. Soms geef ik me achteraf eerst rekenschap van parallellen met de maatschappij. Ze zaten erin verwerkt voor ik het zag. Soms niet, dat hangt er vanaf. Ik kan dat niet helemaal zelf beslissen of bevelen. Het groeit organisch zoals ik al zei. Dat is ook het verschil tussen mij en een artificieel prutsende huisvlijtkunstenaar. Ik ben een rasschrijver.
- Je hebt vele verhalen geschreven en ook je romans zijn steeds fragmentair geschreven. Ben je dan toch niet in de eerste plaats een verhalenschrijver?
- Vroeger dacht ik van wel, maar mettertijd heb ik geleerd dat de roman het genre is waarin je het meest kan zeggen, het meest kwijt kan. En dat een originele structuur je zelfs toelaat met verhaalachtige componenten te werken. Een structuur die aan je eigen geaardheid beantwoordt. Deze aparte romanvorm is organisch gegroeid - nog eens - uit noodzaak over de mogelijkheden van het verhaal, maar ook over de mogelijkheden van de roman te kunnen
| |
| |
beschikken. Verder hebben critici en andere auteurs al vaker gewezen op de aanwezigheid en gedaante van poëzie erin. En zoals elke lezer kan vaststellen zitten er zelfs toneel- en filmachtige gedeelten in, bijna journalistieke passages, dagboekachtige, documentaire, jeugdboekachtige, strip-comic-elementen etc. Ook tragiek en humor, horror en tederheid, liefde en dood zijn voortdurend aanwezig. ‘Het smaràn en al de andere kleuren van de geschiedenis’ is daar ook een voorbeeld van.
- Ja, het is opvallend voor je boeken dat er allerlei genres in verwerkt zitten. Er komen lyrische stukken in voor, sociale kritiek en ook journalistiek. Al deze stukken moeten blijkbaar bijdragen tot de bewustzijnsverruiming van de lezer.
Dit is voor jou waarschijnlijk één van de belangrijkste taken van de schrijver?
- Onder andere. Ik zou verkiezen het zo uit te drukken: de vonk doen overslaan, de creativiteit tweepolig maken: de ene pool is de auteur, de andere pool is de lezer. Dit is belangrijk geloof ik. Dat is wat men noemt communiceren.
Hugo Raes trekt alle registers tegelijk open, heeft een criticus ooit eens geschreven. Dat is inderdaad mijn manier van werken. Ik ben ook zo. Dit soort veelzijdigheid is misschien typisch voor de Tweeling, die bepaalde voordelen heeft wanneer hij schrijft. Ook nadelen zonder twijfel, maar die moet je er bij nemen. Niemand is volmaakt.
- Al die registers die je daarnet noemde, brengen ook die caleidoscopische structuur van je boeken mee. Sommige critici hebben in verband met ‘Een faun met kille horentjes’ geschreven dat je al die kleine hoofdstukjes gemakkelijk van plaats zou kunnen verwisselen. Ben je het daarmee eens?
| |
| |
- Neen. Ergens begrijp ik wel dat het te doen zou zijn er enkele elders te plaatsen. En dan? Of het doet geen afbreuk aan het boek, of het doet wel afbreuk aan het boek. In het slechtste geval zou daarmee dan bewezen zijn dat de auteur wel degelijk de beste volgorde had bepaald tijdens het schrijfproces en de daarbijhorende bestendige controle.
- Ik geloof niet dat je die bewering als negatieve kritiek moet zien. Ten slotte is het bij Kafka ook mogelijk gebleken.
- Ja, inderdaad. Je zou ook figuren uit een schilderij van Jeroen Bosch kunnen verplaatsen zonder merkbaar verschil, en ook films of toneel bewerken. Het wordt vaak genoeg gedaan. Hoewel ik vind dat je de oorspronkelijkheid van de auteur moet eerbiedigen. De beterweters moeten dan maar liever eens zelfstandig bewijzen hoe het beter kan.
- Mag men ‘De lotgevallen’ en ‘Reizigers in de anti-tijd’ die dezelfde personages bevatten, als een tweeluik beschouwen?
- Eigenlijk wel. Oorspronkelijk had ik ‘De lotgevallen’ als een aparte roman geschreven, om eens het fantastische totaal uit te werken, inplaats van nu en dan eens in een los kort verhaal. Maar later voelde ik dat er eigenlijk nog een vervolg bij kon, moest zelfs, om een lijvig, en zeer compleet tweedelig werk te krijgen. Dat heb ik dan gedaan, en ‘Reizigers in de anti-tijd’ heb ik dan zo opgebouwd dat het een tweede deel is, dat echter ook geheel apart staat en als zodanig kan gelezen worden. Net als ‘De lotgevallen’, het boek waarvoor ik de enige literaire prijs kreeg die mij ooit werd toegekend. Maar terzake: het zijn twee aparte boeken. Als je ze bij elkaar legt en je leest ze achter elkaar, dan zie je dat het een tweedelig boek is, en ik geloof wel dat het er vroeg of laat zal van ko- | |
| |
men
dat ze in één band worden uitgegeven. Maar dat zal nog niet voor morgen zijn, vermoed ik.
- In je nieuwe boek is het toekomstverhaal tot een minimum herleid. Betekent dit een afscheid van de Science Fiction?
- Zeker niet. Bij elk boek dat ik schrijf wil ik me vernieuwen. Elk concept is weer anders. In ‘Het smaràn en al de andere kleuren van de geschiedenis’ wilde ik weer een directere benadering van het verschijnsel mens. Ik wilde dit op een directere manier dan op de symbolische of gesublimeerde, en getransponeerde wijze van de vorige twee romans.
Maar de fantasie is bij mij zo sterk dat ze toch altijd weer opnieuw op de voorgrond komt.
De laatste tijd ben ik ook opnieuw bezig met een aantal fantastische verhalen en horrorstories. Die zullen samen een boek uitmaken, dat zal verschijnen in het najaar van 1973, en waarvan ik nu ongeveer de helft klaar heb.
|
|