Met twee maten(1956)–Paul Rodenko– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende De eenhoorn De mens ging werken zonder zingen - geen weet waarom, geen weet voor wien. Onschuld en schoonheid, eerstelingen, zijn werelds vijanden sindsdien. Hebt gij, verrukt in huiveringen, vannacht hun eersteling gezien? Hij sprong te voorschijn, stond, en rilde van drift en heldere onschuld, waar een ronde maan de sneeuw der stilte bescheen, en plots werd ik gewaar de rechte lange hoorn, die trilde van schoonheid en van doodsgevaar. Laat zo 't gedicht geboren wezen in een besprongen nu-en-hier, wanneer - een volle droom, gerezen boven de sneeuw van het papier - de schrijfstift trilt van lust en vrezen, hoorn van dat wild, onschuldig dier. Vorige Volgende