'Met de staart van een ander'(1964)–Paul Rodenko– Auteursrechtelijk beschermd Vorige [pagina 45] [p. 45] Aart van der Leeuw / De dieren De landman gaaf, nu de avond is gevallen En de arbeid slaapt, voor 't laatst zijn hoeve rond; Hij keurt het werk der knechts in schuur en stallen En als zijn schaduw volgt hem trouw de hond. Hij toeft bij 't vee, en luistert hoe het ademt; Rond schoft en horen hangt een warme damp, Die met een geur van zomer hem bewademt, En in een nimbus nevelt om de lamp. Dan loopt hij tastend langs de ruif der paarden, Verwelkomd door een dreunend hoefgeklop; Hij spreekt hen aan, en streelt een ruig behaarden, Een speelsch hem toegestoken manenkop. En als hij eindlijk, rustig na 't volbrachte, De handen boven 't vlammend houtvuur heft, Vervult hem nog de ontroerende gedachte Aan wat rondom hem leeft en 't niet beseft. Hij peinst, en leest in 't boek met koopren sloten Het hoofdstuk uit, dat Noachs tocht beschrijft, Hoe de arke met haar simple reisgenooten Lang op den oeverloozen zondvloed drijft. Gansch in het wonderbaar verhaal verloren, Terwijl hij mijmrend in den haardgloed staart, lijkt het hem of, door God daartoe verkoren, Hij met zijn dieren over 't water vaart. Vorige