Keurgedichten(1919)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 140] [p. 140] Macte Animo. Ik moet er niet van weten, van die zuidsche vrouwenzielen, die, voelend het noodlottig leed hun longeren vernielen, te midden het ontbladeren van de boomen kneuteren gaan dat 't jammer is van hun en van hun lief en van de blaân. Zijt gij het die ik rochelen voel hier rond mijn hert, vernieling? Zijt gij het, God verplette u, worm die mijner jeugd bezieling verknagen moet! Het lijf wierp u mijn eigen roekeloosheid, doch, zier om zier, bestrijde ik u den Geest, Noodlottigheid? Gij die vandaag den hemel kuischt van vuiler dampen rotheid. O licht, o warmte, o levenslust, bedanke u, vurige godheid! - Mijn zonnig land... mijn verten... mijn jong leven... kameraad Nicht raisoniren.... Weer u scherp, en eind als een soldaat! Vorige Volgende