Keurgedichten(1919)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] Psalm. God onze Heer, gij zijt d'Heer der Heeren, Gij draagt de wereld op uw hand; lacht ge op een volk het bloeit vol eeren, 't straal van uw oog stort het in 't zand. God onze Heer, eertijds loecht ge op Vlaanderen: 't bloeide en was groot op land en zee, ten heilgen kamp voerd het zijn vaandelen, koningen schonk Vlaanderen den vreê. God onze Heer, schouwt op onze schanden: Vlaanderens Maagd slaapt in haar vaan, hier wilt men 't Kruis uit hare handen, daar doemt men haar in uwen naam. God onze Heer, wilt 't jong diet aanhooren: wij zagen Vlaanderens schande en nood, en hand in hand w'hebben gezworen: ‘Voor Recht en Eer’ kamp tot der dood. Lijk 't Gildenheir langs de Leielanen, wij knielen neder voor 't gevecht: sterk onzen Bond, zegen die vanen, zegen ons Roer, zegen ons Recht. Vorige Volgende