Keurgedichten
(1919)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 52]
| |
Doedele Bommele.Als de kerels te gare zijn,
doedle, bomle, rom, dom, dom....
Wat liedje moet er gezongen zijn,
doedle, rom, dom, dom?
't Kerelslied, 't kerelslied,
doedle, bomle, rom, dom, dom,
't kerelslied, 't kerelslied,
doedle rom, dom, dom.
Ze renden met zessen langs de baan,
zij hadden stalen kleeren aan;
Isegrims, Isegrims.
Zij hadden waaiende helmenGa naar voetnoot(1) aan,
zij renden zingend langs de baan.
Wat zongen zij?
Van edele ridders en heer en groot,
van nijdige kerels en galgedood.
Isegrims, Isegrims,
| |
[pagina 53]
| |
De kerels kennen een schoonder zang,
De zang der kerels en is niet lang,
maar zegt veel.
Vliegt de Blauwvoet? - Storm op zee!
Vliegt de Blauwvoet? - Storm op zee!
Storm op zee!
En als de kerel aan 't zingen valt,
zijn liedje vromer als de andere schalt:
Storm op zee!
|
|