Al de gedichten(1888)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 166] [p. 166] Koning Freier III HET lag een donkere nacht gespreid op slot en zee en landen. En al wat leefde lag in diepen slaap. Maar in des grooten Högne's lijf was onrust met den slaap aan 't kampen, en hij druilde en droomde pijnlik. Voor dat hij op de legersteê zijn moede leden strekte, bezag hij langen tijd ter koele venster de zwartgeplekte donkerheid des hemels, en hij horkte naar 't ver geruisch van 't rustelooze zeerot, en zweeg in sombre mijmering. Dan, bij 't roode licht der toortse die spokkend in haar bronzen handhaaf brandde, bezag hij lange en tederlik zijn vrouw, de schoone Hilde, en in de wieg den blonden Ragenär, zijn trots en Hilde's vreugd, en sprak geen woord, maar toen zij hem omarmend diep in de oogen schouwde, zag zij, stom antwoord op de stomme vraag, des krijgers oogen vochtig. Hij plaatste helm en schild en goede zweerd [pagina 167] [p. 167] bij 't bedde, en hong zijn harnas grijs en glimmend op de wapens. Want zijne ziele pijnde met het knagen des voorgevoelen, waarschuwing van 't onverbiddelik Noodlot. En lange plaagde hem de slaaploosheid, en wrong hij zijne leden op de kussens in het deksel, en rechtte zich en horkte naar de zee. En, nevens hem, leed van zijn leed zijn vrouw de schoone Hilde, en, om zijne ongerustheid ongerust, vroeg zij de reden, bad en knees en zuchtte, tot zij eindlik het somber voorgevoelen deelen mocht, en, zelf verschrikt, aan 't troosten ging gelijk de Vrouw kan troosten, ter hulp onmachtig, maar den man zijn krachten, bij 't storten harer tederheên, tiendubbelend. En langzaam verwon de vaak des koenen helds gedachten, en spreidde door zijn moede leên die rustelooze slaap waarbij de geest, half wakker half in sluimer, in wanstaltige schepping nog zijn koortsig werken voortzet. En over hem gebogen hoorde Hilde, met ongeruste ziel en de ooge ompereld en omneveld, onduidelik woorden op zijn lippen zweven... Vorige Volgende