Al de gedichten(1888)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 126] [p. 126] O Nacht O nacht, o nacht, o schoone nacht! Langzaam zonk in roode pracht de eedle zonne en smolt in 't glimmen en het blaken van de kimmen, smolt... en al met eens 't was nacht, en al met eens 't was nacht. Koninginne van den nacht in den onbewolkten hemel zwemt de mane in 't blij gewemel van haar pinklende eerewacht. D'hemel waar de mane lacht wederspiegelt in de vlieten die verzilverd henenschieten klaar in 't donkre van den nacht. [pagina 127] [p. 127] Ondertusschen lijze en zacht door de kruinen van de boomen lichte windjes ruisschen komen in het stille van den nacht. Al met eens geeft alles acht, alles zwijgt en Godwaarts klemmen door de stilte wondre stemmen, 't lied des zangers van de nacht. Nachtegale, windje zacht, klare beke, zuivrer' hemel, manesching en stergewemel, lofzang tot des scheppers macht. Vorige Volgende