Al de gedichten(1888)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 122] [p. 122] Veldslag UIT beider kimme rolt een heir, ontelbaar oorlogstij. Elk legerhoofd rolt in den kop eene reuzige schaakpartij. Eens morgens valt het spel aan bij het schettren der klaroenen en, is het schaakbord uren wijd, daar staan millioen pioenen. Dan dondert elke verte. Een wolk spreidt stikkend over 't veld en duikt hetgene een ijselik gerucht der wereld meldt. Soms scheurt de wolk. Een bende tiegt. Het hagelt uit de verten. De bende sluit, verdund, en stormt vooruit al lijken terdten. [pagina 123] [p. 123] Ofwel nog schrikkeliker: 't is een bots van schaar op schaar die blinde worstling samenwringt en smeiert op elkaâr. Soms jaagt in wilde vlucht voorbij een aanval van schadronnen, of rolt al over 't daverend veld een droeve vracht kanonnen. 't Gerucht versterft. De wind verdrijft de kruitwolk, en daar strekt een uren wijde vlakte met verwoesting overdekt. Tot gruwlik doof rumoer versmelt de klacht van duizend smerten. Uit 't Oosten rolt de kille nacht en 't laait in alle verten. Vorige Volgende