Al de gedichten(1888)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] De Skald TER stonde wen, gefluister en vereende taal in de ooren, in de oogen schemerend een nevelig tweelicht. de geestenwekkende avond door geluchte en velden trilde. begeestering als het ware en dichtenslust door alle zinnen drinkend, ziel en mond vol zang en beelden, en 't ronkend snaartuig aan de zijde slingerend, door 't wordend donker reisden eens de vroede kinderen Braga's en klommen op den woudenrijken heuvel, waar rond een breedgetakten eik een Skald zijn hutte stond En voor zijn hut, te midden vrouw en kinderen, daar zat de vroede man, en dronk met open ziel en zinnen de lusten van den tooverenden avond, en, wijl een lied in 't vroedend hoofd harmonisch aan het worden, onduidelik over zijne lippen zweefde, bezag hij over d'helling van den zwartomstruikten heuvel de wouden en de velden en de hutten versmelten in het donkeren van den neveligen nacht, den jager uit de bosschen huiswaarts spoeden, [pagina 44] [p. 44] den visscher droomend stappen langs den zilveren spokigen vliet, den boer, vermoeid te midden zijne kinderen. den loomen tred vervolgen van den ingespannen stier, de kudden en het beurelende vee, bij 't luid ‘ariauw’ des hoeders door de donkere weiden reizen, de hutten rooken in de blauwe lucht en voor der hutten open deur de bloeiende huisgezinnen, de rust en lust der avondure smakend, het vroede woord aanhooren der vertellende ouderlingen, de jonge lieden fluisteren aan den kant; de mannen scherpen 't goede zweerd al sprekende aan hun zonen van veeteplicht en weer van eigen steê; en twijfelend op zijnen staf geleund, de vreemde reizer aan welken haard hij herberg vragen zoû. En naderend eerbiediglik begroetten hunnen meester de jonge Skalden, vroede kinderen Braga's, en zaten rond hem in de schaûw des fluisterenden trans. En statig en begeesterd sprak de meester, en wees hun tweelicht, dumstering, gesternden blauwen hemel, en zilveren mane aan 't vlokkig zwerk gerezen, en weide en vliet en woud, en veld en schemerende kimmen, en man en vrouw en kind en rookende hutten, en afgeleefden ouderling en jeugdig volk aan 't fluisteren, en rustigen heerd en somberen Wandelaar, en leerde hun van lucht en licht en aller wezens oorsprong, van goden, reuzen, dwergen, zalige helden, van liefde en kamp, van oud en jong en immer vruchtbaar leven, van alles wat ooit wierd en worden moest, [pagina 45] [p. 45] en leerde hun met open ziel en zin 't heelal bevroeden en in den grond van aller wezen lezen, en leerde hun der woorden kracht en zang en harmonie, en met het lied der menschen leven kwikken, en vroed en wijs tot aller heil en weer des vaderlands en heerschap over 's menschen driften voeren. En rond hem horkten stil en stom de zwijgende huisgenoten en de edele rei der vroede kinderen Braga's, den geest vol bonte beelden, wild en krielend door elkaâr, in spannende aandacht naar den meester neigend, én blikken en half open mond op zijn gezicht gevestigd. En als hij zweeg, zweeg alles op den heuvel.... En eene stond bezag hij dan de stille en stomme reie, en las door blik en roerloos aangezicht het heimlik werken van zijn woord in elken Skald zijn ziele, en loech op hen een vaderliken glimlach. En uit der blonde dochters hand ontving hij 't ronkend snaartuig. En statig matig trilden zware toonen en smolten diep harmonisch in het slierend windje weg. En met dit ronkend lied gepaard weêrdeunde des meesters dicht vol diepen zin en klang en bonte beelden. En menigeen keek naar den heuvel op die, reusig spook in 't zwijgen van den nacht, daar lag te zingen. En wien het woord des meesters al te vroed was verlichtte nu der lessen zin de klankendronkeu ziele. Zoo komen nog de jong'ren tot den meester. Heil wie de lesse uit zijnen mond met 't levend woord ontvangt! En mag haar zin der jonge rede ontsnappen, gelijk een bronne drenkt en kwikt den Skald des meesters voorbeeld. Vorige Volgende