Al de gedichten
(1888)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 11]
| |
Wijze: Voor Vlaanderens gouden kunsten, van R. Ho[l].
IK zie een gulle Gilde
in feeste en vrolijk maal,
en bekersklank en heildronk
klinkt leutig door de zaal.
Mijn ziele trilt begeesterd,
mijn blik door de eeuwen schiet;
'k wil zingen lijk de Skalden,
een gildelied, een gildelied.
Ik zie door neevlige eeuwen
ter Zale op 't Noordzeestrand
de kerelsgilden woelen
de scherremsaks in d'hand:
| |
[pagina 12]
| |
‘Hou' zee voor onzer Vrijheid!
De kerels temt men niet!’
Zoo luiden heilige eeden
en gildelied, en gildelied.
'k Zie grootsche krijgstooneelen,
'k zie ridders op de vlucht,
'k hoor dondren: ‘Zege! Vrijheid!’
'k hoor liedren door de lucht:
‘Dat valsche walsche leger
hier al zijn sporen liet!’
Zoo luidt bij 's Klauwaarts zege
het gildelied, het gildelied.
'k Zie door gepinte straten
een blijden bonten stoet:
in Landjuweel en Haagspel
nu bloeit des volks gemoed;
nu bloeien kunst en kunde
van 't Rhetorieklijk diet,
nu luidt zoo vroo en vredig
het gildelied, het gildelied.
'k Zie wilde legers draven,
'k zie roof en moord en brand:
verbasterd en verpletterd
nu zieltoogt 't Vlaamsche Land.
| |
[pagina 13]
| |
Maar ziet, het wilt ontwaken,
versch bloed zijn lijf doorvliedt,
en als herlevingsteeken
luidt 't gildelied, luidt 't gildelied.
En 'k zie een gulle Gilde
die viert in vrolijk maal
haar drie en dertig jaren
van kamp voor Land en Taal:
o Gilde, u sterke in 't streven
't verleden - grootsch verschiet!
Dat uw lied ook eens luide
als zegelied, als zegelied!
|
|