| |
| |
| |
Woordenlijst
adauw - samentrekking van au en adoe, Nederlandse en Indonesische uitroepen van pijn. |
adik - broertje. |
adjak - ophitsen. |
adoeh - uitroep van schrik, pijn, ontzetting, maar ook van bewondering. |
ait! - uitroep. |
ajo - vooruit!, hup! |
ajo ikoet - vooruit, kom mee! |
akarbahar - grillig gevormde zeeplant, in gedroogde vorm verwerkt tot armbanden of rottinkjes als middel tegen reumatiek |
al? - is het al voorbij? |
al! - voorbij!, afgelopen!, meestal langgerekt uitgesproken. |
alang-alang - hoog opschietende grassoort met scherpe bladeren. |
alang-alang, tembelehan, tjeplekkan - onkruid. |
aldoor maar binnendoor - ze volgen steeds binnenwegen (om maar niet gezien te worden). |
Allah tobat, Tjalie, bakal apa repot si! - Och och, Charles, waarom toch zo'n drukte gemaakt! |
aloe-aloe, parakoeda, tengiri, lajang, kakap - grote, welsmakende vissoorten. |
als door zo - als het zo doorgaat, dan... |
amok - razernij, herrie. |
ampat - vier. |
ampoen - vergiffenis. |
ams - Algemene Middelbare School. |
anak goenoeng - kind van de bergen, lomperd. |
andjing - hond. |
angker - bezield, bewoond door geesten, onheilspellend. |
anglo - komfoortje, gietijzeren vuurtestje voor houtskool. |
Aniem - Algemene Nederlands Indische Electriciteits Maatschappij |
| |
| |
antjoer - vermorzelen. |
apa boleh boewat - wat doet dat ertoe! |
apa kabar? - hoe gaat het ermee? |
apa lagi - laat staan, bovendien. |
apa, siapa loe? - watblief? wie ben je? |
asemboom - tamarindeboom. |
asoe - hond (scheldnaam). |
atap - dakbedekking van gedroogde palmbladeren. |
atret! - achteruit! |
augustus 17 - dag van de onafhankelijkheidsverklaring van Indonesie. |
Aussies - Australiërs. |
awas - pas op. |
baboe - dienstmeid. |
badjing - klapperrotje, eekhoorntje. |
badjingan - schurk. |
badjoe tjina - letterlijk: Chinees jasje, luchtig kledingstuk dat ook door Europeanen veel gedragen werd. |
bajem - wilde spinazie. |
bakoel - mand van gevlochten repen bamboe. |
bale-bale - eenvoudig bed, gemaakt van bamboe en hout [uitspraak: balee-balee]. |
balik - keer terug. |
bamboe roentjing - bamboe piek, als wapen gebruikt. |
bandeng - vissoort. |
bandjir - overstromen. |
bangke - kadaver [uitspraak: bangkee]. |
bangsa - ras. |
bangsat - schoft. |
bangsawan - Indonesisch toneel en cabaret. |
banjak soesah - veel moeite, dat is moeilijk genoeg. |
banteng - wilde stier. |
banting, piting - trucjes bij het worstelen, omverwerpen, smijten. |
barang - bagage. |
barang aloes - iets waarop men zuinig is: breekbaar, kwetsbaar, dierbaar. |
barong-sai - letterlijk: draak. Gezicht nja kaja barong-sai: Ze had een gezicht als dat van een draak. |
bawah bolles - breng Bols (jenever). |
| |
| |
bb - Departement van Binnenlands Bestuur. |
bebe - ouderwetse lange wijde huisjurk [uitspraak: bebee]. |
bebek - eend. |
bedoeg - grote trommel zoals gebruikt in de moskee op gebedstijd. |
Belanda, blanda - Hollander. |
beling - porselein, glas. |
bemberems - stroomversnellingen. |
bepek, bepekt - ontdekt, betrapt. |
berkilap - glanzend. |
bersiap - revolutie (1945-1947), gericht tegen de Nederlanders. Er zijn in die tijd duizenden
Nederlandse mannen, vrouwen en kinderen vermoord. |
besaran - het grote huis (op de plantage), het huis van de administrateur. |
betet - papegaai. |
betja - driewielige fietstaxi. |
betoel-betoel - sterke bevestiging: werkelijk, op mijn woord. |
betoel ‘nggah - vrij vertaald: waar of niet? |
beuken - slaan, vechten. |
bilik - gevlochten bamboe, gebruikt voor wanden. |
binatang - beest. |
bingoeng - nerveus. |
biroeang - beer. |
bladak - klanknabootsing van een botsing. |
blak - klanknabootsing. |
Blanda - Belanda. |
blandja - huishoudelijke inkopen doen. |
blang - savanne in Atjeh. |
blati - mes dat in Oost-Java door elke man in de gordel gedragen werd; gebruiksvoorwerp, maar ook wapen. |
blazen - schieten. |
bledakbledoek - weergave van het bonken van het hart. |
blekok, mandar - watervogels. |
boeboek - houtworm. |
boebrak - bouwvallig, gammel. |
boedjangs - ongetrouwde jongelui. |
boekan main - geen kinderspel. |
boeloe ajam - letterlijk: haneveer; ook naam voor zwaar Madoerees kapmes van die vorm. |
boeloeng - op ruwe wijze gewonnen sago-meel uit de arenpalm; |
| |
| |
bruinig, grof; de laatste vorm van hoofdvoedsel, na rijst en de betere sago, in de binnenlanden van
Borneo. |
boenoeh - doden, doodschieten. |
boenting - zwanger. |
boentoe - doodlopend. |
boesoek - rot, vervallen. |
boewaja - letterlijk: krokodil; vechtersbaas. |
bokeh - minderwaardig, te veroordelen. |
boleh - dat mag wel. Die vent is boleh: Dat is wel een geschikte kerel. |
boleh deze - dat lukt wel. |
bopeng - pokdalig. |
borongans - de goederen die ingebracht zijn voor de veiling. |
bouw, met bouw - uitdagend, met vertoon van kracht en brutaliteit |
bouwmaker - opschepper. |
brani mati - durf te sterven; ik durf erop dood te vallen. |
Brantas - grote rivier in Oost-Java, die achtereenvolgens alle vier de windstreken volgt. |
bresek, bresek - klanknabootsing. |
brouhaha - weergave van bulderend gelach. |
chilisaus - zeer scherpe saus. |
dapet - krijgen. |
dardanel - merkwaardige, eigenlijk unieke figuur in de wereld van de vechtsoldaten; officiersoppasser van een aanzienlijk ruimere waarde dan de Britse bat-man: soldaat die in het heetst van elk gevecht niet van de zijde van zijn meester week, de voor hem bestemde kogels of sabelhouwen met zijn eigen lijf opving. Voorbeeld van doodsverachting in uiterste plichtsbetrachting. In de betekenis van dit verhaal: beschermer. |
deleman - rijtuig, lijkend op een sado, geconstrueerd en op de Bataviase straat gebracht door een zekere mijnheer Deleman. |
dendeng - gekruid en gedroogd vlees, meestal van wild. |
desa - Indonesisch dorp. |
diengklik - krukje zo laag als een voetenbankje. |
djago - vechthaan. |
djagoeng - maïs. |
djahat - gevaarlijk; hier: vechtersbaas. |
dja keuno-é, kafe! - kom maar op, ongelovige honden!, uitdaging |
| |
| |
van Atjehse vechters aan soldaten van het Nederlands-Indische Leger [uitspraak: kafee]. |
djalan maar, enz. - rij maar, chauffeur, we hebben nog veel tijd. |
djali - vruchtdragende plant. Van de vruchten wordt pap gemaakt. |
djamboe bol, djamboe aer, djamboe kloetoek - vruchtbomen. |
de Djampangs - roemrucht jachtgebied in West-Java, waar het wilde rund, de banteng, gejaagd werd.
Zuid-Sumatra was een jachtdorado voor jagers op alle soorten wild. |
djangan leuter pandjang - klets niet te veel. |
djangan loepa - vergeet niet. |
djangan takoet - wees niet bang. |
Djangkong Koneng - De Lange Gele, Coen zag immers geel door de aanhoudende malaria-aanvallen. |
djeroek - soort citroen. |
djoekoeng - sloep, prauw. |
djoeloeng-djoeloeng - vissoort. |
djoeroemoedi - stuurman. |
djongos - huisjongen. |
d'ng-d'ng-d'ng - klanknabootsing. |
doeren (doerian) - grote, sterk ruikende vrucht met romige pitten. |
doeri - doorn, stekel. |
dolken - boomstammen, balken. |
é(h) - uitroep om aandacht te trekken. |
elang - kiekendief. |
emper - luifelachtige doortrekking van het dak, rustend op palen, zo breed dat er een brede galerij of zelfs een smalle zaal ontstaat. |
emping - kleine knabbelkoekjes die als pinda's worden gesnoept. |
enam - zes. |
etjeng - waterplant die aan de kust groeit. Soms worden er stukken weggeslagen en ziet men ze op zee drijven. |
gading - eigenlijk: ivoor; blank, wit. |
gaga - verstomd, alleen in staat tot wat gehakkel, als een imbeciel. |
gatjoek - lievelingsknikker. |
geblandja - van blandja: inkopen doen. |
gedek - gevlochten wand van bamboe. |
gekipas - van kipas: waaier, waaieren. |
gekoekoet - gekoesterd, met alle aandacht en zorgen omringd. |
gekrojokt - afgetuigd. |
gendie - waterkaraf, meestal van aardewerk. |
| |
| |
gerimis - motregen. |
De Gestreepte - de tijger (noem zijn naam niet!). |
getawar - bieden en loven. |
gindje - boom speciaal verbonden met de dood [uitspraak: gindjee]. |
gladakker - straathond; schoft. |
glodok - enorme dag- en avondmarkt in Djakarta. |
goedang - schuur, berghok. |
goeiek-goeiek - klanknabootsing. |
goeik-goeik-klanknabootsing. |
goeling - peluw, rolkussen. |
goenie - jute. |
goerami ang sioe - excellent Chinees visgerecht. |
goeroe - leermeester. |
gontjeng - achterop hangen. |
grobak - tweewielig voertuig voor vrachtvervoer, door een of meer paarden getrokken. |
ha-a - veel gebruikte klank, die een bevestiging of beaming uitdrukt. |
hajehooi - ga je gang. |
hcvp - hoofdcommissaris van politie, meestal uitgesproken als hacévépé. |
heilige kanon - kanon uit de Portugese tijd, dat in een reuk van heiligheid stond. Onder meer werd ervan verteld dat vrouwen die er schrijlings op gingen zitten vruchtbaar werden. |
hoehaje? - hoe ga je?, hoe reis je? |
De Indische Jager - orgaan van het Nederlands Indische Jagers Genootschap. |
ini gotsamme stamboel besar - dit is werkelijk groots toneel. |
Java-oorlog - 1825-1830, opstand van de Djokjase prins Dipo Negoro tegen het Nederlandse gezag, die slechts met de grootste offers en eerst na verraad bedwongen kon worden. |
kadjang - gevlochten bamboe mat, vooral gebruikt om plafonds te maken. |
kain - doek, sarong. |
kaja pinatoe - ik lijk wel een wasbaas. |
kakap - vissoort, een soort tong. |
| |
| |
kali - rivier. De Tjiliwoeng is de kali die dwars door Djakarta stroomt. |
Kalimantan - het vroegere Borneo. |
kalong - soort reuzenvleermuis, vliegende hond. |
kampong - buurtschap, stadswijkje of plattelandsdorpje; eigenlijk een nogal willekeurige zwerm huizen met erfjes. |
kandang babi - varkenshok. |
kanjoet - lendendoek tussen de benen geslagen, ook wel tjawat genoemd. |
kantjil - dwerghert (het slimme dier in vele dierfabels). |
kapoer - witten. |
karet - rubber. |
kartepil - katapult. |
kassian - medelijden, ook wel: uitroep van medelijden; zielig. |
kassian toean - aanroep van bedelaars: heb medelijden, heer. |
kata-nja - zegt men. |
Katingan - stapelplaats van Bruynzeel aan de rivier de Mentawei (Zuidoost-Borneo). |
katjang tanah - aardnoten. |
katjong - straatboefje. |
kawat - prikkeldraad. |
kawoeng - strootje van maïsblad. |
kebaja - licht katoenen huisjasje. |
kebon - tuin, plantage; ook: tuinjongen. |
keliling - rondlopen, omzwerven. |
Kemajoran - grote wijk in Batavia, voor een deel achterbuurt, waar omstreeks de eeuwwisseling veel paria's woonden, waardoor de hele wijk tot lang daarna een slechte reputatie kreeg. |
kendang - langwerpige trom. |
kentang - aardappel. |
kepala - hoofd, kop. |
kerak - hard aanbaksel na het koken van de rijst, als lekkernij gegeten met zout, sambal en stukjes gezouten vis. |
kerandang - grote riviervis. |
kerang - schelpje. |
kéréé! - Japans bevel tot groeten (door te salueren of te buigen). |
ketabrak - botsen. |
ketapang - schaduwboom met kleine, smakelijke nootjes. Het kraken van die noten noemde de straatjeugd ‘stampen’. |
ketella - plant met eetbare wortels. |
ketjap - sojasaus. |
| |
| |
kipas - waaier, waaieren. |
klabang - giftige duizendpoot. |
klamboe - muskietennet. |
klapper - kokos (palm) . |
klewang - brede sabel. |
knijp - vast, gevangen. |
koelit langsep - licht getinte, zijige huid, als de schil van een langsep (een eetbare vrucht met een lichtgele, gladde schil). |
koenir - knolsoort waarvan een geel poeder gemaakt wordt, gebruikt in het eten. |
koentoel - klein reigertje. |
koepoe-koepoe - vlinder. |
koerang adjar - onbeschoft. |
koerang lebih - ongeveer, min of meer. |
koetang - een soort half hemdje, door vrouwen gedragen, keursje. |
koetjai - uiachtig gewas. |
Kôh - gemoedelijke aanspreekvorm van eenvoudige Chinezen (eigenlijk: broeder). |
kolang-kaling - gelatineuze vrucht in koele dranken met een extra verfrissende werking. |
kolek, sampang, litik, majang - kleine vaartuigen. |
kolor - katoenen koord. |
kopi toebroek - een soort boerenkoffie (ongefilterde gemalen koffie met warm water). |
korang - mandje waarin hengelaars hun vis wegbrengen. |
kormak - dadels. |
kpm - Koninklijke Pakketvaart Maatschappij. |
krandjang - mand. |
kraton - woning van de vorst. |
kree - zonnescherm. |
Krembangan - een wijk in Soerabaja met een specifiek gesloten gemeenschap van meest ‘kleine
Indo's’, levend naar eigen code. Buitenstaanders werden niet geduld. Uit zulke gemeenschappen kwamen vanzelf de leiders en de verdedigers van de buurt naar voren, de zogenaamde djago's,
‘vechthanen’. Ze spraken onder elkaar het petjoek. |
kretjek - klanknabootsing. |
kriepiek - kroepoek. |
krikil - grind. |
Kroei - havenplaats aan de zuidwestkust van het eiland Sumatra. |
krontjong - populaire Indonesische muziek. |
| |
| |
krossie males - luierstoel, lage leunstoel. |
krs-krs - klanknabootsing. |
krtjk, krtjk, krtjk - klanknabootsing. |
kwatji - gezouten, gedroogde meloenpitten. |
kwee talam, lapis, ondee-ondee - zoetigheden. |
kws - Koningin Wilhelmina School, technische school te Batavia. |
lagi - alweer, nota bene. Gile die keet: Dat meisje is stapelgek. |
lampoe templek - petroleum-muurlamp, met lampeglas. |
langgar - loods van bamboe. |
lantana - licht doornige, rijkbloemige struik, die tot grote verwarde uitgebreidheid kan uitgroeien. |
lawa-lawa - spinrag, vaak hangend in dichte, roetzwarte weefsels. |
légo - populaire typisch Bataviase volksuitdrukking voor: ‘daar gaat-ie!’ of ‘vooruit!’; vermoedelijk van
Engels: let go! |
lekas - gauw. |
lietjiek - oneerlijk. |
lila - klein soort kanon in Atjeh. |
lillih - kleine visjes, zwemmend in sloten. |
linggis - ijzeren staaf met afgeplat einde, soort kleine koevoet. |
liwet - bereiding van rijst door koken. |
ló - uitroep van verwondering. |
loe sendiri soedah... - je bent zelf oud; ben je bang voor de dood? Ik niet! |
loebas - klanknabootsing. |
loegie - eigenlijk roegie: schade. In het Chinees bestaat de r niet; in plaats daarvan spreken eenvoudige Chinezen de l uit. |
loepa - vergeten. |
loetoeng - apesoort. |
Lolo - In het Indisch-Nederlands werden de Europese voornamen vaak afgekort of verbasterd. Zo is Lo een afkorting van Lodewijk, Wie een afkorting van Louis, Do van Dora. Omdat die afkortingsnaampjes weer te kort werden gevonden ontstonden verdubbelingen als Lolo, Wiewie,
Dodo, Non Non voor Non. Tjalie is een verbastering van Charley of Charles. |
madjoe - voorwaarts!, kom op! |
Madoerees - schip afkomstig uit Madoera. |
mah-njai - oud wijf. |
main mata door tot donker - zij flirt tot het licht uitgaat (main mata: ogenspel). |
| |
| |
makanan - etentje (makan: eten). |
mandar - waterhoentje. |
mandibak - grote gemetselde bak waaruit men badwater schept en over zich heen stort. |
mandoer - opzichter over werkvolk, bedienden. |
mangga - mango(boom). |
martavaan - grote geglazuurde aarden kom, soms een meter in doorsnede, om het regenwater op te vangen. |
Mas - beleefde aanspreekvorm: ‘mijnheer’. |
masah - stel je voor! |
mata djengkol - ogen zo groot als de pitten van de djengkol: een grote peulvrucht. |
Mata Empat - Vier-oog, legendarische figuur uit Zuid-Sumatra (waar mens en tijger buren zijn). |
mata gelap - letterlijk: oog duister; door het dolle heen zijn, in razende woede ontsteken, zodat men niet meer weet wat men doet. |
mati - dood. |
mati lampoe - doof de lichten. |
Meester Cornelis - stadje waar het zuidelijk deel van Batavia aan grensde. |
meliwis, mliwis - wild eendje. |
memplam - soort vrucht (manga). |
Mentaja - naam van de rivier waar Sampit aan ligt (Zuidoost-Borneo). |
Mentawei - naam van een rivier die evenwijdig loopt aan de Mentaja. Ook aan die rivier had Bruynzeel een stapelplaats, Katingan geheten. |
merdeka - vrijheid; vrijheidsleuze in de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. |
minta ampoen - neem me niet kwalijk, sorry. |
misigit - moskee. |
mliwis - wild eendje. |
moentji - concubine, huishoudster. |
molentje - Militaire Willems Orde (een Malthezer kruis doet wel wat aan een molentje denken). |
motorist - machinist. |
mtd - Militaire Transportdienst. |
muskietenkaars - stangetje van stof die smeulend brandt; de rook verdrijft muskieten. |
| |
| |
na(h) - nou (tussenwerpsel), uitroep om aandacht te trekken. |
nama-nja - noem je dat. |
nangka - grote, aan de buitenkant stekelige vrucht, waarvan het sterk geurende en romige vruchtvlees werd gegeten en geprezen. Men meende dat het consumeren van de nangka, evenals van de op de nangka lijkende doerian, een zinnenprikkelende werking had. |
nanti ini trem mogog - straks kan die tram niet verder. |
nasi goreng - (op)gebakken rijst met vlees en kruiden. |
nasi oedoek, nasi petjil - rijstgerechten van eenvoudige samenstelling, die te koop zijn voor een paar cent en gevent worden langs de huizen. Meestal is het eten thuis rijker en lekkerder dan de koopwaar van de straat. Het verlangen naar simpele straatkost is dan ook moeilijk te verklaren. |
negeri-koud - koud land, Nederland. |
ngoeiek, ngoeiek - klanknabootsing. |
ngoetngit - Indonesische onomatopee voor het geluid van het stemmen van een viool; ook: zeuren, zinloos praten. |
nipa(h) - moeraspalm. Het gedroogde blad wordt als dakbedekking gebruikt en heet atap. |
nir - afkorting van meneer. |
nja - achtervoegsel; geeft een zekere nadruk aan het woord waarmee het verbonden is. |
-nja - bezittelijk voornaamwoord 3e persoon: zijn, haar, ervan. |
nja(h) - afkorting van njonja: mevrouw, de vrouw des huizes. |
njengen - janken. |
njonja manis sapa jang poenja - van wie is dat lieve meisje. |
njonja sebelah - de mevrouw van hiernaast. |
nomor - nummer. |
nonna - ook nona (van Portugese oorsprong): jongejuffrouw; soms denigrerend gebruikt voor het aanstellerige, ingebeelde soort. |
non olet - stinkt niet. |
Ntjek - Chinees van de oude stempel. |
obat - medicijn. |
obeng - gereedschap, schroevedraaier. |
oebie - knol, aardappel. |
oedang - garnaal. |
oedik - platteland. |
Oeh hok kie? - Heb je succes gehad? Boh hok kie!: Nee, geen succes! |
| |
| |
oendoer-oendoer - dier met een eigenaardige achteruitlopende gang, ‘de mierenleeuw’. |
oesj - uitroep: oei! |
oetan - wildernis. |
omong kossong - kletspraat. |
ons ken ons - Indisch jargon voor: we hebben elkaar wel dóór. |
orderly - verpleger (Engels). |
ovw-oorlogsvrijwilliger. |
pagger - omheining, schutting van gevlochten bamboe. |
paitje - borrel. |
paja-ni - dat treft ongelukkig. |
pajoeng - paraplu, parasol. |
pakean - pak. |
pakkie prijman - burgerkleding. |
palang-pintoe - houten deurgrendel. |
pangkat - betrekking; tinggih - hoog. |
Pangrango, Gedeh - vulkanen ten zuiden van Batavia. |
paniki - apart gerecht uit Oost-Indonesië. |
panoe - huidschimmel. |
papaja - vruchtboom. |
pasar - markt. |
Pasar Ikan - Vismarkt, buurt in Batavia, aan de kust. |
pasilan - parasiet. |
patih - Indonesische bestuursambtenaar. |
patjakker - boef (meestal schertsend gebruikt). |
Patjar Keling - evenals Krembangan een wijk in Soerabaja met een gesloten gemeenschap van ‘kleine
Indo's’. |
patjet - bloedzuiger. |
patjol - houweel. |
peda - gedroogde vis. |
Peh - aanspreekvorm, zo iets als ‘vriend’. |
pelangi - siersluier; regenboog. |
pellagra - huidziekte ten gevolge van ondervoeding. |
pendek - kort, korte broek, onderbroek. |
Peng - afleiding van Vincent, zoals Pong van Alfons, Pang van Frans en Tjalie van Charley. |
pentjak (sila) - Indonesische vechtkunst, die grote snelheid, kracht, maar ook sierlijkheid vereist. De krembangan-pentjak (letterlijk: de bloem van de pentjak) is een danskunst op zichzelf, vaak onder begeleiding van de tarompet, een instrument dat het geluid van een schalmei heeft. |
| |
| |
perimeter - gevarenzone, niemandsland. |
pes-mol - visgerecht met een bijzonder zure toebereiding. Naar men zegt is het woord pes-mol afgeleid van vismaal. |
petasan - vuurwerk; petasan banting: slagvuurwerk. |
peteh tjina - peulvrucht, praktisch zonder smaak. |
petinggihan - hoog huis op palen. |
petit poisson - peti kosong - omong kosong - spel met klanken: peti kosong betekent ‘lege doos’, omong kosong ‘kletspraat’. |
petjel - groentegerecht met vaak hete saus. |
petjo, petjoek - eigenlijk een zwarte moerasvogel (te vergelijken met de aalscholver), die aangewezen is op wat in de moerassen aan visjes en andere kleine diertjes te vinden is. Met dit woord petjoek werden zowel de ‘kleine Indo’ aangeduid als het Nederlands dat hij sprak - voor zover hij zich niet van de landstaal bediende. |
pick-up - autootje. |
pikatan - lokaas. |
pineut - slachtoffer. |
pipih - een soort platvis. |
piroes oerat mas - turkoois (piroes) met gouden (mas) aderen (oerat). De piroes heet gelukssteen te zijn. |
pisang - banaan. De grote bladeren van de pisangboom worden in Indonesië vaak gebruikt om voedingswaren te verpakken. |
pisang goreng - gebakken banaan. |
plankjes - jaloezieën. |
platje - gemetseld terrasje. |
podo waeh - om het even (Javaans). |
poeah - uitroep van verachting. |
poejoe - aardkleurig dwerghoentje. |
poekoelan - Indonesische vechtkunst. |
poera-poera - voor de schijn, zogenaamd, alsof. |
poera-poera tida taoe, belon di tanja soedah maoe? - rijmpje: ze doen alsof ze het niet merken, willen ze het al voor je het ze gevraagd hebt? |
Pommies - Engelsen (Australisch). |
pop - gulden. |
Potong sadja! Apa dia bisa ganti goewa poenja genteng? - Snij maar af! Of is zij soms in staat de schade aan mijn dakpannen te vergoeden? |
protuberans - gezwel, uitwas. |
| |
| |
raaierij - grapjes, gekkigheid. |
rajap - witte mieren. |
rambai - evenals djinga, kajoe baroe, roengoen enzovoort, een soort boom. |
rampas - roven. |
rampok - molesteren, beroven. |
rangrang - grote rode mier. |
rawa - moeras. |
rebab - viool. |
rentjong - voor de Atjeher hetzelfde wapen als voor de Javaan de kris. |
riboet - herrie. |
roedjak iris - gerecht van fijngesneden groenten en vruchten. |
roewet - druk, rommelig, als een verstoord mierennest. |
sadja - slechts. |
sado - tweewielig, door een klein paardje getrokken voertuig, waar men rug aan rug zit: dos-à-dos, sado. |
sajang - jammer. |
sajoer - soort gekruide soep bij de rijsttafel. |
Salemba - wijk in Djakarta. |
sambal - fijngewreven Spaanse peper, scherp bijgerecht bij de rijst. |
sampiran - klerenrek. |
Sampit - gehucht op Zuidoost-Kalimantan (Borneo), door Bruynzeel gebruikt als stapelplaats en zagerij voor de uit het hoge oerwoud aangevoerde boomstammen. In Sampit heeft Vincent Mahieu bijna anderhalf jaar gewoond (1951-1952). |
sapa poenja salah? - wiens schuld is het? |
sapoe - bezem. |
sarong - traditionele dracht (voor mannen en vrouwen) bestaande uit een lap stof die in het midden om de heupen wordt geslagen; vrouwen dragen daarbij een kebaja, een lange blouse. |
sate - aan stokjes geregen en geroosterd vlees [uitspraak: satee]. |
Sauer en Bayard - de bekendste merken gladloop jachtgeweren. |
sawah - rijstveld. |
sawohpitten - pitten van de sawohvrucht, glanzende, diepzwarte pitten. |
sedekah - godsdienstige maaltijd. |
sèh - zeg (tussenwerpsel). |
selop-bakkiak - luxeklompjes met houtsnijwerk versierd en (vaak verguld) veelkleurig leerwerk. |
| |
| |
sembilan - negen. |
sepintjang - anderhalve cent (pintjang: mank). |
si - bepaald lidwoord, gebruikt voor eigennamen en bijnamen. |
si(h) - benadrukt de zin: toch!, immers! |
sial - onheilaanbrengend. |
siamang - langarmige aap. |
sikap, enz. - vechttrucjes met de benen. |
sikoe-sikoe - evenals pentjak sila een vechtdans onder begeleiding van muziek; sikoe betekent eigenlijk: elleboog. |
sinjo - jongeheer. |
sinting - niet goed snik. |
sisirs pisang - trossen bananen. |
slamatan - soort inwijdingsfeest, van selamat: zegen. Meestal beperkt de wijding zich slechts tot een kort gebed en valt het accent op de luisterrijke maaltijd. |
slamat pagi - goedemorgen. |
slef-slof - klanknabootsing. |
slendang - smalle draagband. |
slokan - sloot. |
snijvelder - toezichthouder (meestal eenvoudig Indo-Europeaan) op het snijden van het suikerriet. |
sobat - vriend, kameraad. |
soedah - laat maar; reeds. |
soeling - fluit. |
soeten - loten door het opsteken van vingers (om te zien wie er eerst gaat). |
soto - een soort kruidige vlees- en groentesoep. |
spada! - roep om bezoek aan te kondigen: ‘vollek’. |
spuit - geweer. |
ss - Staatsspoor. Bij de Staatsspoorwegen waren vele Indo's werkzaam, meestal in ondergeschikte betrekkingen als commies, wisselwachter, stationschef van kleine stations (die haltes werden |
genoemd), soms als machinist. |
Stamboel - populaire Indonesische variatie op Europees toneel met zang en dans. |
stasion gambir - centraal station van Djakarta. |
stormking - draagbare lantaarn. |
tabeh - gegroet; tabeh toean (besar): gegroet, (grote) heer. |
tai-koetjing - kattepoep (grof voor nonsens); ook: soort snoep. |
takdir - noodlot. In Indonesië worden vaak soortgelijke woorden |
| |
| |
als eigennamen gegeven. Zo ook: overwinning, trouw, waarborg, geluk, dienstbaar, wijsheid. |
tales - evenals oebie een knolsoort, die in de olie gebakken als lekkernij (met suiker) wordt gegeten. |
tambak - dijk, dam. |
tampah - wan. |
tampat - plaats, slaap- en ligplaats. |
tandjoeng - populaire schaduwboom met geurige bloemen. |
tangan dingin - letterlijk: koude hand hebben; aanleg voor geluk hebben. |
tanggoeng - gegarandeerd. |
tapahs, biawans, kerandangs - allerlei soorten van vis. |
ta’ perdoelie - kan me niets verdommen. |
tek-doeng - merkwaardig knaleffect van sommige vuurwapens op grote afstand. |
temblean - heester, de Lantana, waarvan de bladeren een sterke geur verspreiden die als onaangenaam wordt ervaren omdat ze aan temblean, dit is kippe- of eendepoep, doet denken. |
tempe - koek van gegiste sojabonen [uitspraak: tempee]. |
tengkawang-vet - op ruwe wijze uit zaden en vruchten geperste olie in de Borneose rimboe. Ook de
Dayaks in de diepste binnenlanden eten pas boeloeng en tengkawang-vet als er niets anders meer is. |
tepak - tabaksdoos. |
terate - soort iris; op het water drijvende bloem (wit en roze) van buitengewone schoonheid [uitspraak: teratee]. |
tereh, kom tereh - komt terecht. |
theebier - drank getrokken uit een soort gistende zwam; heeft een cider-achtige smaak. |
tiang - houten steunpaal. |
tida - nee. |
tikar - rieten mat. |
ting-ting en pisang reboes - lekkernijen: pindakoekjes en gekookte banaan. |
tjabe - Spaanse peper [uitspraak: tjabee]. |
tjang - grootmoeder. |
tjangkol - slagspade. |
tjap - merk. |
Tjap Go Meh - Chinees Feest van de Vijftiende Dag (na het Chinese Nieuwjaar); soort carnaval met imposante drakenoptochten. |
tjatoet - handel drijven, in het klein kopen en verkopen. |
| |
| |
tje kauw - een rijksdaalder. |
tjelana monjet - hansop. |
tjeleng - wild zwijn. |
tjeleng konde - zwijn met haarwrong, sarcastisch voor ‘vrouw’ [uitspraak: kondee]. |
tjemara - spar. |
tjengeng - huilebalk. |
tjengkeh - kruidnagel. |
tjeplek - dobbelen. |
tjeroek - hoge voorsteven. |
Tjet - aanspreekvorm, evenals Peh zo iets als ‘vriend’. |
Tjiang - naar zijn naam te oordelen een Chinees of iemand van Chinese afkomst, een zogenaamde peranakan. |
tjientjao - drank (gemaakt van de bladeren van de tjientjao-plant) met een donkergroene kleur. |
tjies - het eerste wapen dat de jonge Indische jager in handen placht te krijgen na de periode van de windbuksen. Ongeveer bij het verlaten van de lagere school en als ‘utro’ voor het ernstiger leven. Dit vuurwapentje schiet eigenlijk maar met een soort snik. Tjies is een goede onomatopee voor de ontbranding van de kaliber 22. Het is echter dodelijk, vooral met long rifle patroontjes. De jonge jager leert voor het eerst van zijn leven wat spelen is met de dood, werken met de dood en leven met de dood. |
Tjih - Indisch jargon voor ‘makker’. |
tjoba - let op, kijk! Deze zin is Bataviaas boevenjargon: Waarom zou je verlegen zijn? We weten het toch wel? We zullen wel weggaan, maar kom eerst over de brug met een rijksdaalder. |
tjobek - een soort platte stenen vijzel, waarin Spaanse peper fijngewreven wordt. |
tjodot - vruchtenetende grote vleermuis. |
tjoekoep - genoeg, voldoende. |
tjoela - hoorn van de neushoorn, waaraan grote geneeskrachtige waarde wordt toegeschreven. |
tjoelik - kinderrover, kidnapper. |
tjongklak - soort aftel-spel voor kinderen, met kuilen en pitjes. |
tjotjok - harmoniëren. |
tni - Tentara Nasional Indonesia (Nationaal Indonesisch Leger). |
toe(w)an - heer, mijnheer. |
toean besar - grote heer. |
toekang botol - opkoper. |
toetoep - afkorting van djas toetoep, een tot de hals gesloten jas, |
| |
| |
luchtig omdat er geen overhemd en das bij gedragen hoeven te worden. |
tokeh - gekko, hagedis. |
toko - winkel. |
tonggerets - cicaden met doordringend geluid, veel harder dan bij gewone krekels. |
tongkang, wangkang - Chinese vaartuigen. |
totok - van onvermengd Europees bloed. |
tratee - terate. |
Tsing Bing - bepaalde dag, waarbij na enige jaren een stoffelijk overschot weer wordt opgegraven en na verbranding in een urn bewaard (oud Chinees gebruik). |
tst-tsk-tsk - tjonge, tjonge, tjonge; nou, nou, nou. |
wadjan - wok. |
waroeng - eetkraampje, kleine winkel. |
waterkoelie - koelie die water put voor de badkamer. |
|
|