Roman van een gezin. Deel 1. De gelukkige familie
(1920)–Herman Robbers– Auteursrecht onbekendXVICroes was er al mee opgestaan - 's ochtends, in de koud-grauwe duisternis - en hij hield het dien heelen dag - den triest-bleeken, weifelenden morgen door, en den vroeg al vergrijzenden, killig weg-krimpenden middag - dat heimelijke hopen, dat onverklaarde, toch zeer wezenlijke, zenuwachtige verwachten van iets bizonders, iets dat hem plotseling ontroeren en vreugde geven zou - dien laatsten dag van 't jaar.... Hij wist ook wel wat het zou moeten wezen - al trachtte hij, bedrijvig, de onmiddellijke gedachte eraan te ontwijken, al deed hij lang zijn best, het maar vaag en dof heel achterin zijn innerlijk gemijmer te houden - Theo was 't dien hij verwachtte.... Als bij ingeving had hij dat gekregen - vannacht, terwijl hij wakker lag - een herlevend vertrouwen in dien jongen, een besef, dat ze toch altijd en ondanks alles van elkander | |
[pagina 349]
| |
hielden.... En nu, alléén, op zijn kantoor, terwijl hij te werken zat - afdoende wat nóódig was, het allerlaatste van 't stervende jáar - in 't leege, ijle, warmtelooze daglicht, dat zonder glanzen wijlde om hem heen, zich zoo vreemd verspreidde toch boven zijn lessenaarsvlak - waarover zijn schrijvende hand, haast geen schaduw gevend, bewoog - telkens drong zich die gedachte, door zijn soezende hoofd, heftig-groeiend, naar voren, zoodat hij er klopperig en gejaagd van werd tenslotte, ongeduldig en onrustig in die onbestemde wachting.... Ja, het was bijna zéker, Thé zou den laatsten dag van dit, toch ook voor hem zoo beduideniszware jaar niet voorbij laten gaan zonder zijn ouders, zijn broers en zusters, even te komen zien, hun een hand toe te steken - och, en er zou niet veel gepraat hoeven te worden, - ze begrepen elkander niet, dat was nu eenmaal zoo! - maar een oogenblik zou dan toch alles weer in orde, het gezin onverbroken, in vrede en.... genegenheid verbonden zijn.... Croes had soms moeite niet op te springen en heen-en-weer te gaan loopen in zijn kamer.... Hét mòcht niet, hij had nog zoo'n boel te doen.... Niet overdag, nee, dat 's begrijpelijk, zoo zei hij hij zich tegen vieren, terwijl hij het gaslicht aan moest steken boven zijn lessenaar, hij heeft nu toch ook z'n werk.... en wáár zou hij heen moeten gaan?..... Vanavond zal hij komen, van avond, in de huiskamer, wanneer we allemaal bij elkaar zijn.... En Croes werd er bijna vroolijk van. Een nu en dan trillig weemoedige, maar tevens als oplichtende, van binnen uit verwarmende stemming beving hem, terwijl hij nu verder, in 't stil gloriënde, hem innig omsfeerende avondlicht bleef doorwerken.... Telkens als hij er weer even aan dacht, aan dat binnenkomen van Theo, voelde hij.... éérst 'n oogenblik van bijna angstige ontroering.... maar dan dat zachte, een weinig verwarrende, toch zoo weldadige.... als van een hand | |
[pagina 350]
| |
die op zijn hoofd werd gelegd.... O! er was wel een boel beroerds in de wereld, het leven moeilijk, vervloekt lastig dikwijls, benauwend soms ja.... maar er waren toch ook van die momenten.... van die goede uren.... die heel veel verzoeten.... en waar je dan weer maandenlang op teeren kunt.... Van avond was er zoo iets te wachten.... zulk een óógenblik van geluk.... Croes bleef op z'n kantoor zitten, afdoende almaar vlug en accuraat, allerlei kwestietjes, - opdat ze met het oude jaar vergaan zouden - totdat zijn geheele personeel weg, het Amstelgebouw leeggeloopen was en donker - behalve zijn kantoor en de gangen - alleen de chef van de drukkerij nog even aan zijn deur kwam vragen, of meneer soms nog iets had.... ‘Nee! dank je!’ zei Croes met opgewekte stem. ‘Nou!.... 'n zalig uiteinde, meneer’, bromde, wat aarzelig en dof, de baas - oude man ook al en vele jaren in dienst van den Amstel. ‘Dank je, dank je... van 't zelfde hoor’, gaf Croes terug, en hij knikte er den chef, éven met vrindelijke aandacht, bij toe.... Een zalig uiteinde.... Het woord was hem voorbijgegaan, licht schrijnend toch.... Zaligheid, geluk, voldoening!.... Hier op de drukkerij!.... Och, daar moest je nu maar niet aan denken!.... Wat of hij wel wachtte, van 't nieuwe jaar, Van den Brugge, de baas, die 't volk zoo goed kende....?
Eindelijk draaide ook Croes het licht op zijn kantoor, boven de trap en in de gangen uit - hol klonken daar zijn stappen - opende hij langzaam de zware voordeur van 't groote stil-donkere huis..., trok die achter zich dicht.... Voor 't laatst alweer, dacht hij nog even.... En met iets als blijdschap, verlichting, hoop-optoekomst.... liep hij naar de Keizersgracht.
Ook aan tafel was hij opgeruimd en levendig spraak- | |
[pagina 351]
| |
zaam, maakte gekheidjes tegen zijn vrouw, en tegen Jeanne en Noortje, praatte ook een poosje - prettig joviaal, als op voet van gelijkheid - met Henk en Bas. Hij verheugde zich op den avond. Straks kwamen Ru en Loe.... Ja! en dan, wat later.... zoo tegen tienen misschien pas - hij moest er zich vooral niet te veel van voorstellen - zou er wéér worden gescheld.... Hij dacht er nu bijna voortdurend aan, al sprak hij er geen woord over, al gaf hij ook niet toe aan soezerij.... Allemaal weer even bijeen.... Heerlijk toch, dat ze 'r allemaal nog waren, dat er nooit een groote ramp was gebeurd.... Zoo opgewekt, luchtig-monter toonde zich Jan Croes, dat het Emma zelfs een weinig te hinderen scheen. Soms keek ze hem even, wenkbrauwfronsend, aan. Wat had Jan in-eens? Vorige dagen was hij juist zoo stil en zwaarmoedig geweest. Terwijl nu toch, de laatste dag van 't jaar, - een ernstigen, eenigszins plechtigen dag had ze 't altijd gevonden. En vooral wanneer er zooveel gebeurd is, in zoo'n jaar, en zooveel akeligs.... dan voel je toch wel iets bizonders. Zij had nu geen behoefte aan Jans vroolijkheid, zij begreep het ook niet goed hoe hij zoo zijn kon in-eens, en het ergerde haar een beetje. ‘Zeg Jan’, viel ze hem plotseling in de rede, - wat bruusk, rukkend het groote hoofd óp, en achterover, - terwijl hij met Noortje al drukker gekheid te maken zat, ‘ik zou eigenlijk wel lust hebben van avond 'is na' de kerk te gaan.’ ‘Wat zeg je?.... Na de kerk?.... Kom, vrouwtje, dat zou ik nou maar niet doen.... Blijf nou maar gezellig bij ons thuis!.... Ik zal wel 's voor je preeken, als je daar behoefte aan hebt!’ Hij lachte. ‘Och nee, nee.... dat is nou heusch de kwestie niet,’ kwam Emma, ietwat kregelig van toon, ‘maar 't is dan toch oudejaarsavond!.... Ik hoor nog wel | |
[pagina 352]
| |
'is graag wat.... 'n ernstig woord.... zoo'n doodenkele keer, hè?.... 'k Dacht eigenlijk dat jij toch ook, vroeger jaren....’ ‘Maar Maatjelief,’ viel Jeanne sussend in, ‘dat had u dan toch een klein beetje eerder moeten bedenken.... Weet u wel hoe laat 'et is?.... Bij half zeven!.... Eer dat u aangekleed bent.... En 't is altijd vreeselijk vol, nie-waar, op oudejaarsavond, in de kerken....’ ‘Hm!.... ja.... dat 's waar....’ Jan praatte weer met Noortje door, en Emma zweeg er verder over. Ze bleef nog wat stil en abstract, verlegde, zonder aandacht, kleine dingen op de tafel vóór haar. 't Was maar een vluchtige, snel opgekomen neiging van haar, eens naar de kerk te gaan - reactie op Jans vroolijkheid - toch speet het Emma, dat het niet ging zoo-in-eens.... Och, kerksch was ze nooit geweest, in haar trouwen.... maar zoo'n enkelen avond kon je 'r toch wel eens behoefte aan hebben, verlangen naar een goed woord, een ernstige gedachte; 't was de vraag nog of 't wel behoorlijk was, zooals zij altijd hadden geleefd, en hun kinderen opgevoed, zoo zonder God of gebod.... Je dacht daar maar nooit aan.... Maar zoo'n avond als je 'n oud jaar in 't niet wegzinken voelt en vlak vóór je een nieuw en lang.... onafzienbaar.... en nog heelemaal onbekend.... Ja.... Hoe zou 't zijn?... Zou zij weer flink worden, gezond, opgewekt en ree als vroeger?.... Of zou ze misschien...? Ze was altijd zoo moe tegenwoordig, zoo moe en dof in haar hoofd, zoo trillerig slap soms in haar leden.... Het zweet sloeg haar telkens uit - van avond ook weer.... Nooit vroeger, bij 't einden van jaren, had Emma zich zoo kleintjes en beklemd gevoeld, zoo machteloos.... angstig-verwachtend....
Na 't eten trokken ze naar boven, als altijd, naar de | |
[pagina 353]
| |
zaal, waar in 't midden de groote, vierkante tafel stond met het donker fluweelige kleed er over, dat broeiend gloeide in vurigen gaslampschijn. Jan liet er zijn zware lijf moeiig neer in zijn lagen stoel, met de krant en een sigaar - zooals hij dat gewoon was -; die sigaar ging dan meestal uit, terwijl hij zat te soezen en te dutten; hij snorkte soms even, schrok dan óp van dat eigen geluid, en vroeg met een heeschige slaapstem, of er al thee was.... 'n Doovige stilte vulde de kamer.... het gaslicht suisde.... Ook ma, met haar werkje stil in haar schoot, het theeservies rechts voor de hand op tafel, knikkebolde, de oogen toe.... Over haar zaten de jongens, te lezen, - Bas met de portefeuille voor zich, fluisterspellend uit een illustratie, tot Henk hem dit verbood met een schop onder tafel.... Noortje was naar boven; die had altijd ‘nog even’ wat te doen op haar kamertje; terwijl Jeanne beneden bij de meiden zijn moest, en in de achterkamer der suite - waar straks gesoupeerd zou worden - om orde te stellen op allerlei.... Toen kwamen, om kwart over achten, Ru en Loe, ontstond een algemeene opleving, het begin van de avond-viering. Noortje kwam haastig trap-af trippen en met een rokkenzwaai naar binnen. Ook Jeanne liep toe. En Jan en Emma, in-eens klaar wakker, begroetten hun getrouwden zoon en lieve schoondochter met blijde en luide, toch nog 'n weinig schorrige stemmen: ‘Zoo, zoo.... zijn jelie daar!.... Gaat zitten - hier, kom bij me zitten, Ru.... Hoe is 't met de kindertjes?’ Het was Ru vooral, die, van avond extra, met aandacht en vreugdebewijs ontvangen werd. Een gewichtige, steeds meer ontziene persoonlijkheid, hij, in de familie. Het ging hem zoo goed. Als in een omsfeering van succes en welvaart zagen hem de anderen, Ru met zijn mooie zaak, met zijn nieuwe huis - Ru met zijn kinderen - en met zijn lieve, zachte, toegewijde vrouw.... Van avond in 't bijzonder was hij de held | |
[pagina 354]
| |
het glanspunt in de kamer - om dat mandje champagne, en om de hulp die hij aan papa verleend had - het verbeeldde wel dat de anderen daar niets van wisten, maar hij had het zelf aan mama en de meisjes verteld - elk afzonderlijk dan, en in 't diepste geheim. Hij was er te trotsch op geweest om er over te zwijgen. En hij wilde ook zichzelf zoo gaarne onder de suggestie brengen, dat hém altijd alles gelukte.... Maar daarin slaagde hij toch niet geheel.... Innerlijk voelde hij zich zenuwachtig en gejaagd in den laatsten tijd.... Hij, die altijd vroeger zoo voorzichtig was, bedachtzaam voetje voor voetje zette, zich nauwkeurig informeerde.... hij had zich laten verleiden een groote som gelds te steken in een West-Indische mijnmaatschappij, de directeuren waarvan hem onlangs - door een toeval! - gebleken waren hoogst onbetrouwbare lieden te zijn. De aandeelen waren al vrij sterk in waarde verminderd. Maar gelukkig, het was nog niet algemeen bekend wat 'n zwendelaars aan 't hoofd der onderneming stonden, de geruchten daaromtrent konden misschien nog worden tegengesproken, en de koers weer rijzen. Dan was de zaak gezond, zou hij wel zorgen er uit te raken, zich van z'n aandeelen te ontdoen.... O, hij zou er zich in geen geval mee ruïneeren!.... Maar 't was toch een angstige geschiedenis!.... Ru ging dicht bij papa zitten, ook in een gemaklijken stoel, maar een hoogeren; zijn geschoren gelaat bloosde rozig op in het vurige gaslicht; hij was wat dikker geworden in den laatsten tijd; behaaglijk lei hij zijn armen uit over de zijleuningen van zijn stoel, en had 't dadelijk met z'n vader over zaken, en over berichten in de krant, terwijl naast hem zijn vrouw, over de tafel heen ietwat heimelijk fluisterend, met mama en Jeanne het laatste huishoudelijke nieuws bepraatte, de laatste stugheden van ‘juf’, die nu al 'n heelen tijd bij Loe in dienst was, en ofschoon nog altijd de oude - humeurig, lastig in den omgang - voor de kinderen | |
[pagina 355]
| |
uitstekend bleef. Bas zat er naar te luisteren met open mond.... Juf!... Hij had haar in langen tijd niet meer gezien.... Het ging niet goed meer, hij voelde het ook wel, het werd langzamerhand te kinderachtig, zoo'n groote jongen, die altijd nog naar zijn oude kinderjuffrouw loopt. Maar telkens weer, als er over haar gesproken werd, voelde hij die volte en dat geklop in zijn borst, en hij zou haar graag verdedigd hebben, als hij maar gedurfd had. Juf.... haar stem.... haar prachtige vertelsels, het was zijn zaligste herinnering... ‘Toe jongetje, schiet 'is wat op met die illustraties, wij willen ze ook wel is zien, geef mij die fransche maar vast,’ porde Noor hem aan. En opschrikkend, schichtig, reikte hij haar het gevraagde blad terstond. ‘Dank je wel,’ zei Noor, met iets vriendlijk-verheugds. Want er stond een verhaal in, waaraan zij bezig was, een roman, geïllustreerd door Marchetti; mooie, prettige plaatjes, allemaal knappe heeren en dames, naar die laatste mode gekleed, en converseerend, of elkander omhelzend, in moderne salons. Het meisje ging zitten lezen.... maar telkens dwaalde haar blik naar die plaatjes af; daar genoot ze het meeste van; ze droomde er zich mee terug naar Frankrijk, naar haar pikante vriendin Agnes, haar hoffelijken man, al haar interessante en elegante kennissen.... God, wat was ze vroegerjaren toch een schaap geweest!.... Wat had ze 'r nog tegen op gezien - hoe heerlijk ze 't ook vond, om het idee, dat gaan logeeren in Parijs..... Nou, de eerste dagen was 't ook wel moeilijk geweest, zooveel optemerken en te onthouden.... Maar nú.... ze was er zoo in thuisgeraakt!.... En wat wist ze 'n boel, dat ze nooit had gedroomd, o jè.... als Jeanne het eens allemaal hoorde!.... Die was er heelemaal geen meisje voor.... Jeanne, 't idee!... En Mama... och, maar die zou het immers niet eens begrijpen....
‘Wist u, dat Van der Boom, het kamerlid - u weet wel, die zoo mooi gesproken heeft voor rijks- | |
[pagina 356]
| |
subsidie aan de nieuwe stoombootlijn op de West - dat die zoo'n bom kapitaal heeft zitten in plantages daar, papa?’ Als Ru tegenwoordig met z'n vader praatte over zaken of politiek, sloeg hij een toon van rustig gezag aan en had hij een lachje van vriendelijke superioriteit. ‘Zóó?.... Is 't waarachtig?.... Hè! Is dát de kwestie?’ ‘Ja zeker!.... Och, als je zoo'n beetje achter de schermen kijken kan, leer je de luitjes wel kennen.... Dan zie je hoe de wereld eigenlijk in mekaar zit.... De effectenhandel, daar draait tegenwoordig alles om....’ ‘Ja jongen!’ kwam Croes - en er was lichte bitterheid in zijn stem - ‘wij arme industrieelen.... wij weten daar zoo niet van af.... Wij denken tegenwoordig maar aan niets anders dan hooger arbeidsloon en korter werktijd.... Daar staan we mee op en daar gaan we mee na' bed.... dat's onze nachtmerrie.’ ‘Ja!.... Daar piekert u veel te veel over.... U moest het u lang niet zoo aantrekken.... 't Is immers toch nooit goed, bij dat volk.... Och, hollandsche industrieelen!.... De eenige eigenlijke grooten zitten in Twente.... en die zijn ook wel verstandiger.... die houden de loonen op peil.... ‘Weet u wat het is,’ zei Loe tegen mama, en ze dempte haar stem tot het bijna fluisteren werd, boog zich nog verder over tafel, met een schichtigen blik naar Ru's pratend gezicht, ‘ze kan zoo slecht met de meiden overweg, dat 's eigenlijk het eenige lastige met Juf.... Ik kan een boel van d'r verdragen, omdat ze zoo uitstekend voor de kinderen is... maar de meiden - hij wil 't niet gelooven, maar 't is toch zoo - de meiden loopen om d'r weg.... En dat is zoo lastig vooral bij ons.... begrijpt u wel.... Net heb je er een, die goed kan koken, of een die tafeldienen kan en zoo....’ ‘Och-god, praat er me niet van,’ kwam mama met | |
[pagina 357]
| |
een afwerend gebaar, ‘die meiden, 't is een ellende.’ Ze dacht aan Anna en Theo. ‘Nou.... kom.... ma,’ zei Jeanne, opkijkend van het verstelwerkje dat ze ter hand genomen had - ze hield nog altijd niet van dat gepeuter, maar je kon toch ook niet leeg zitten, en lezen ging ook niet, zoo'n avond als dezen - ‘daar hebt u tegenwoordig nou nog al niet zoo'n last van, dunkt me....’ ‘Nee kind, dat weet ik wel, maar denk ook niet dat ik dat plezierig vind... dat ik mezelf niet overal mee bemoeien kan.... Jij bent nog zoo jong....’ Eensklaps, met nog een blik op Ru, en zich zoo ver mogelijk over tafel buigend, fluisterde Loe: ‘Bent u kort geleden nog bij Thé geweest?.... Gaat 'et hem goed?....’ Ma schrok. Ook zij blikte schichtig naar haar man, knikte dan, maar met gefronste wenkbrauwen, en wenkend daar niet over te spreken. ‘Wie wil er nog thee?’ vroeg Jeanne luid.... En er werd dadelijk weer doorgepraat over onbeteekenende dingen. Ook Noor, die gezellig zijn wou, en niet den indruk maken sterk geboeid te worden, keek nu en dan van haar tijdschrift op, sprak een woordje mee. Bas zat soezend te luisteren. De eenige die zich volstrekt niet aan de anderen stoorde, alleen even onverschillig had opgekeken toen Ru en Loe binnenkwamen, was Henk. Hij zat met zijn ellebogen op tafel, de ooren met zijn vingers toedrukkend, te lezen.... Het duurde zoo ongeveer een uur, dat er weinig verandering kwam in de familiegroep aan de tafel, niets dan wat kleine gebaren en hoofdbewegingen bij het praten, het aan- en doorgeven van theekopjes, die klikklakten op hun schotels. Het licht uit de gloeiende gasballonnen lei stille glanzen uit over de blonde en grauwe harenhoofden, het donkerbroeiende tafelkleed en de dingen daarboven. En allen voelden ze, min of meer bewust, hun dicht-bijeen en tot elkaar gebracht | |
[pagina 358]
| |
zijn in die rossig-brandige avondlichtsfeer, voelden ze ook iets van familie-intimiteit en van de warmte-dieverbindt. Maar tevens wist ieder-voor-zich voortdurend zijn eigen, diepere, gedachten-leven, dat onrustig was en, als altijd, eenzaam, in vreemd maar onveranderlijk contrast met die warme lichtsfeer, die vereenende kamerstemming, met hun gezellig-samen-enelkander-genegen-zijn. Ze wisten, de een van den ander, niets van dat eigenlijke zielsbestaan. Jeanne was de eenige die er een vaag gevoel van had; eenig besef van die scheidende krachten, een schrik, een afkeer, een angst er voor, en den bewusten wil - hoe vaak het haar ook, in haar schuwe stugheid, geheel mislukte - door toon en klank van stem het verbindende te versterken, een macht van gevoel te stellen tegenover die der heimelijke gedachten. Sterker dan ooit misschien voelde ze dien avond, als een taak haar opgelegd - haar, die nu eenmaal verder scheen te zien, ernstiger scheen te leven dan de anderen - den wil om hen allen bijeen te houden, hen hartelijk met elkander te doen zijn en blijven. Ze had nu spijt van kleine kibbelarijtjes met mama en Noortje, had wel op willen staan, hun moederlijk over de hoofden strijken, maar zoo iets ging haar nooit af - ze waren immers altijd allemaal gewend geweest, koeltjes vriendschappelijk, lacherig, of plagerig, zonder warmte van ernstige innigheid, met elkaar te leven.... Ook speet het haar nu, in-eens pijnlijk sterk, dat Theo er vanavond niet bij was, en toen ze daarop, als door een ingeving bewogen, het hoofd naar vader omwendde en toevallig zag hoe zijn onrustige blik de klok op den schoorsteenmantel zocht, hoe hij daarna weer lachte en praatte met Ru, de asch van zijn sigaar klopte, z'n langen baard naar voren strijkend, met het van ouds bekende gebaar - maar dat alles abstract en als werktuigelijk - toen begon ze te vermoeden wat hem bezig hield... Het viel haar als een drukking op de borst.... Het was kwart over negen, had Croes gezien. Hij | |
[pagina 359]
| |
voelde zich zenuwachtiger worden. 't Was anders alles goed, deze avond was goed.... Er dreigden nog geen onmiddellijke gevaren.... Als Theo nu ook maar kwam.... Als hij nu maar kwam.... Zoovele jaren hadden ze allen bij elkaar gezeten op Oudejaarsavond. Maar hij had het nooit genoeg gewaardeerd. Alles had ook altijd zoo gewoon, zoo vanzelfsprekend geschenen....
‘Kom!’ zei Jan, en hij rukte z'n lijf recht-op, toen de pendule bij half tien stond, Theo er nog altijd niet was, - hij voelde zich onrustiger worden, wou zich afleiding verschaffen - ‘de avond is nog lang... We moesten een spelletje doen met z'n allen.’ ‘Hè ja!’ riep Bas, in-eens oplevend en als in begeestering. Maar Ru - zonder te letten op z'n jongste broertje - zich behaaglijk langs z'n geschoren kin strijkend: ‘Zouden we eigenlijk maar niet liever een partijtje whisten.... of omberen.... aan twee tafeltjes?...’ ‘Hè jakkes nee, allemaal samen een spelletje!’ riep Bas weer. ‘Banken! Net als verleden jaar.... Weet u nog wel, ma!’ ‘Nou, dat vind ik ook,’ zei Jeanne, het ventje even toeknikkend met genegen aandacht - hij had toch altijd iets aardigs, die Bas, hij hield hartstochtelijk van de gezelligheid - ‘wat zegt ú ma.’ ‘Hè... Ja... dat's goed.... ik heb er niets op tegen’ - het praten had Emma wat opgemonterd - ‘maar wat wil-die? Banken?.... Met kaarten?.... Vinden jelie dat nou zoo aardig?... In mijn tijd, als jongelui onder mekaar, deden we een gezellig protocol, of bouts-rimés....’ ‘Haha! die moes!’ riep Noortje uit, ‘jongelui onder mekaar!.... Dat zijn we nu toch niet maatje!.... Ik vind ook, laten we maar banken; 'k heb verleden jaar zoo lekker gewonnen; ik kan 't best gebruiken!...’ ‘Zoo, hebben we jou toen nog maar 'is laten winnen?’ | |
[pagina 360]
| |
riep Croes lachend, ‘nou, maar reken dáár niet op vandaag!.... Je bent nou zoo oud en wijs geworden!’ ‘Hè pa! Wat bent u toch een plaag....’ Noor en Jeanne namen nu het theeblad en de kopjes weg, zoodat zich het tafelvlak effende, strekte, diepdonker, fluweelig gloeiend, tusschen de menschenlijven. Croes stond op, liep met eenige drukke haastigheid de kamer door, om nieuwe sigaren te krijgen en lucifers, kwam dan óók op een gewonen stoel aan tafel zitten, geanimeerd naar 't scheen. De kaarten werden te voorschijn gehaald, de fiches verdeeld, Ru moest de bank maar houden, vond papa, hij was nu eenmaal de bankier van de familie. En de oudste zoon, glimlachend, trotsch vergenoegd, gaf handig rond de eerste kaarten, voor het ‘vingt-et-un’, roepend met een voor de grap krakerig-gemaakte stem: ‘Mesdames, messieurs, faites vos jeux!....’ Allen trokken ze hun stoelen tot vlak voor tafel, en Bas schoof zich dicht naast Noor - blij dat hij naast haar zat; Noor hielp hem in zulke gevallen altijd, en vriendelijk, zonder te plagen.... Druk bezig, als in het spel verdiept, waren ze nu spoedig. De verschillende figuren van het bankspel, het vingt-et-un, onze, rouge ou noir, lansquenet - er waren er nog méér! - wisselden elkander af, schijnbaar, want eigenlijk was 't telkens weer hetzelfde: raden.... éven kansen-wegen.... een keus doen - oogenblik van spanning! - dan winnen en z'n inzet verdubbeld zien, òf dien zien weggraaien.... Gissen en grissen, naar kaarten en fiches.... elk op zijn beurt.... de ronde langs, vrij eentonig.... Maar zij merkten die eentonigheid niet, beziggehouden, geboeid door de kansen van het spel; de jongsten waren al gauw wat opgewonden.... Een druk gedoe dan over de tafel heen, een ijvrig grijpen - 't fluweelige kleed plooide 'r telkens van op - een voortdurend geroep en gelach - gejuich van Bas! - om eigen winst of de teleurstelling van anderen.... Bas moest iedere | |
[pagina 361]
| |
minuut verboden worden - hij was weer eens ouderwetsch, vond papa - om z'n schreeuwen, 't onrustig ritten op z'n stoel. Hij begreep het spel eigenlijk nooit geheel en al, maar Noortje hielp hem zoo leuk, en hij won, wón voortdurend, had een hoopje fiches voor zich liggen; veel ronde en kleine vierkante waren er bij, die golden véél!.... Stilletjes, met ingehouden pret, zat ook Henk te winnen; hij stopte de verworven fiches telkens in zijn doosje weg; zoo kon niemand weten wat hij won.... Het waren papa en mama die de grootste verliezen leden. - Croes speelde achteloos, keek om de paar minuten naar de klok, zat lang te peuteren aan zijn sigaar, die inbrandde; en ook Emma raakte telkens abstract, ze streek zich dan over het voozig-slap, rood-opvlekkende gezicht en vervolgdetelkens midden-onder het spel haar gesprek met Loe, over winterkleeren en over juf en de meiden en allerlei gescharrel en vieze-vazen bij anderen, waar ze van gehoord had - het kostte haar soms moeite daarbij precies uitteduiden wien ze bedoelde, niet in de war te komen met de familierelaties.... Noortje speelde roekeloos; ze had haar heelen voorraad fiches al versnoept, een leening gesloten hij de bank; toch zette ze altijd maar weer hooger in, om 't verlorene snel te herwinnen; ze kon het waarachtig zoo goed gebruiken.... geld!.... ‘Faites vos jeux, faites vos jeux!’ riep telkens Ru - hij, de bank, won langzaam, maar als stelselmatig; hij deed alsof hij dat doodgewoon, niet meer dan natuurlijk vond, maar innerlijk was hij er kinderachtig trotsch en blij mee - een goed voorteeken, dacht hij, ‘Zie je nu wel.... Zie je nu wel dat ik altijd geluk heb,’ zei hij zachtjes tegen z'n vrouw, terwijl ze hem even aanzag, glimlachend, ietwat weemoedig - ze sloot een oogenblik haar oogen. - ‘Faites vos jeux! - Opletten Jeanne!.... Wil je nog een kaart?.... Toe kijk dan, let nou toch op je spel! We zitten hier niet onder naaimeisjes, wat zegt ú, papa!.... Nog één?.... | |
[pagina 362]
| |
Alsjeblieft!.... Nog ééntje?.... 'n Kleintje.... Dood, dóód!.... Geef maar hier je inzet, ajakkes wat 'n poover beetje weer!.... Jij bent me toch een waaghals, hoor!’ ‘Een hals tenminste,’ kwam Henk zachtjes, zonder opkijken. - Hij kon ondanks zijn zwijgzaamheid zulke gezegden soms niet terughouden. - Jeanne deed of ze 't niet had gehoord; ze rees juist op om eens te kijken naar de bisschop, die te trekken stond naast het buffet. Ze proefde ervan met een lepeltje. ‘Hij is goed, hoor,’ riep ze. ‘Noor, help jij 's even, wil je?’ En ieder kreeg een dampend glas-vol van den geurigen, troebeldonkerrooden wijn voor zich.... Dit gaf een paar minuten pauze - maar Bas drong al gauw en luid roepend op dóórgaan aan. En al drukker, driftiger werd het spelen daarna, àl sneller gingen de beurten rond, àl gretiger gristen de jongenshanden naar hun winst; de hoofden werden rooder en glimmend in de gaslichtgloeiing; allen deden ze nu geanimeerd mee; Croes alleen raakte meer en meer afgetrokken en onrustig, zweeterig warm ook hij, van onrust en spanning vooral. Hij had de deur een eindje open laten zetten, ofschoon dit kou gaf aan de voeten; telkens keek hij nu naar die opening.... Hij wou er niets van zeggen - 'k ben er zelf over begonnen, bedacht hij zich - maar eigenlijk was het hem onaangenaam geworden, dat ze zoo druk en luidruchtig-vroolijk te spelen zaten, te dobbelen feitelijk, terwijl Theo elk moment kon binnenkomen - die had z'n zorgen natuurlijk - er moest dan toch een oogenblik van ernst zijn.... ‘Kom jongens, zouden we 't spel nou maar liever niet staken,’ had hij al een paar maal gezegd, ‘'t Is al kwart voor elven!...’ Maar ‘nee, nee!’ riep Bas, en Henk, met glinsteroogen: ‘nog één rondje’ - hij was toch eindelijk ook wat opge wonden geworden; de laatste keeren had hij verloren; dat moest nog even teruggewonnen worden! | |
[pagina 363]
| |
Ook Emma zuchtte nu: ‘Hemellief ja!.... hoor 'is.... ik schei d'r uit.... Je wordt d'r suf van.... Hé!’ ‘Die aap van een jongen schreeuwt ook zoo,’ zei Ru wrevelig; het speet hem ook, al op te moeten houden.... Maar men staakte nu dan toch. Er werd afgerekend. Vier fiches golden een cent. Ru stak met een vergenoegd gezicht eenige kwartjes en dubbeltjes in een vestzakje - ‘dat is goed voor de fooi straks,’ zei hij om zich een houding te geven. Het geld was trouwens gedeeltelijk van hem zelf, immers van zijn vrouw afkomstig, bedacht hij zich; want Loe, 't zelf amper merkend, had constant verloren. Bas gaf zijn gewonnen geld aan Jeanne te bewaren. Daar wist hij, was zijn óudste zuster nu weer beter voor.... En terwijl de gesprekken dan weer voortgezet werden, wat drukker en verward-lacherig, in de opwinding nog van 't spel, de warmte van de hoofden - tusschen papa en Ru, Emma en Loe, en Noortje - terwijl Henk en Bas na te kibbelen zaten over de uitrekening van hun winst - Henk was jaloersch en valsch, daar Bas toch ten slotte nog meer had gewonnen; ‘stil dan toch, jongens!’ riep Jan een paar malen, boos - terwijl de kleine wijzer op de pendule nu bijna was genaderd het midden van XI.... liep Jeanne de kamer uit om eens te kijken of alles in orde was in de achterkamer der suite, of de meiden goed gedekt en niets vergeten hadden. Alléén daar, in de stille binnenkamer, alleen bij de gedekte ronde tafel, die glansde proper en wit in 't licht uit de matglazen ballonnen, waarin ook het durende suizen was, als besloten.... alléén daar even nu na de verwarrende drukte van den praat- en speelavond.... was het Jeanne alsof ze zich terugvond.... Ze greep naar haar hoofd; wat doffe, drukkende pijn had ze daar, een band om het voorhoofd, vlak op de oogkassen. Hè; zoo'n avond toch ook.... Ze voelde zich als door aan- | |
[pagina 364]
| |
doeningen bestormd, versuft van mijmering.... Ze had duidelijk gemerkt dat papa aan Theo te denken zat, aldoor naar de klok keek; hoopte hij dat de jongen zou komen?.... Kom, wel neen, zij geloofde het nooit.... Och papa, wat kende hij zijn kinderen toch weinig; altijd dacht hij maar weer dat ze waren als hijzelf.... Toch, het was niet onmógelijk, dat Theo.... maar, God! daar kon ze bijna niet aan denken, het verwarde te veel; wat zou dát pijnlijk zijn!.... Hoe kón pa naar zoo iets verlangen?.... Och, misschien verlangde hij ook juist niet, maar was hij bang, evenals zijzelf.... Ja, ze moest daar wat aan doen, het ging zoo niet langer, ze was vanavond vast besloten naar Theo toe te gaan - stilletjes, niemand zeggen!.... Misschien dat die Anna ook al 'n beetje beschaving had geleerd.... In elk geval, het moest in orde komen.... Het drukte te veel. Als een waakster over de anderen voelde Jeanne zich, als een moeder, ook over mama.... Maar in-eens, terwijl die gedachte in haar opkwam, voelde ze tranen zwellen in haar keel; de hand aan haar voorhoofd zakte tot voor de oogen; ze snikte even.... Een moeder, maar nooit een echte!.... O, liefde, liefde!.... Alweer een Oudejaarsavond!.... Haar jeugd verging....
Het was kwart over elven toen de familie, het trapje af, de witte, helverlichte corridor door, naar de binnenkamer trok om te soupeeren. Zelfs nog onder dat loopen in de gang praatte Ru tegen zijn vader, opgewekterig, over zaken-nieuwtjes. De oude Croes, met de hand in den baard woelend, gaf korte, aarzelige antwoorden, verstrooid.... Ofschoon er natuurlijk ook een haard brandde in de binnenkamer, was het er veel killer dan in de zaal; toen ze binnengekomen waren, zich om de witte tafel hadden neergezet, verstillend nu, ontstond er een algemeen gehuiver. Croes wreef zich de handen, klopte | |
[pagina 365]
| |
zich op de borst. ‘Het is bepaald een boel kouder geworden buiten,’ zei hij. ‘Ja, ik g'loof ook, dat het vriest,’ antwoordde Ru. ‘De wind was van middag alzoo koud,’ kwam Jeanne, ‘en de lucht helderde op, er waren sterren’.... ‘Noord-oost is de wind,’ zei Henk... En een oogenblik waren hun aller gedachten bij dat buiten-zijnde, even hadden ze er een voorstelling van, van den winternacht, de fijne strakke koude die boven de gracht stond, en boven de huizen, een vage aanvoeling van die wijde oneindigheid der duisternissen en van hun zitten-hier, klein-knusjes bij elkaar, binnenskamers in het licht der gaslamp.... Ze luisterden.... En juist op dit oogenblik bonsde er buiten, een paar malen achtereen, iets zwaars neer, met doffen schok.... ‘Hoor 'is!.... Ze schieten al!’ riep Bas. En strak turend in de richting waar dat geluid vandaan gekomen was luisterde hij, met open mond, of het zich niet herhaalde, eensklaps droomend van oorlogsverhalen, met vreeslijke gevaren, waarvan hij gehoord had op school.... En hij rilde even, werd vagelijk angstig..., met zooveel geheimzinnigheid, sombere dreiging, hadden die schokken uit het nachtelijk duister hem beroerd.... In 't helle licht, op de witte tafel: de oesters - het groote-rondhouten bord, waar ze netjes op lagen uitgelegd en gestapeld.... in stille, kalkige glimming... want niemand greep er nog naar.... ‘Kom, vooruit jongens! Tast toe hoor, ze staan er voor!’ riep Croes dan in-eens, overdreven luid-joviaal, als had hem gehinderd die stemming van huiverende luistering. En hij gaf het voorbeeld. Het smullen begon. Hij en Emma, Ru en Noortje aten van de oesters; voor de anderen, die er niet van hielden, stond een haringsla gereed en boterhammetjes met ossetong en cervelaatworst. Ru, handig in die dingen, maakte de eerste flesch champagne open, voorzichtig, zoodat de kurk er zonder knal afging - zoo'n flesch laten knállen, dat deden | |
[pagina 366]
| |
de burgerlui -; en vlug schonk hij rond.... stootte dan, overmoedig lachend aan met papa en mama, op zijn voorspoed-in-zaken, háár welzijn.... Maar Croes ging er niet met aandacht op in. ‘Dank je!’ zei hij, ‘hè! 't Is hier nog bliksems koud, hoor!’ Er was ongeduld in zijn stem. ‘Jelie had beter moeten stoken voor we hier kwamen. Henk! Jij zit daar 't dichtst bij de haard.... stook 's op, vent!’ ‘'t Was achter ook wel bizonder warm,’ kwam Emma, zachtjes, - zij leek vermoeid. Haar vlekkig-roodeen-paarse wangen, voozig slap, waren zweet-bepareld. ‘Ja... en dan met die heete bisschop,’ zei Jeanne, bezorgd naar haar moeder kijkend, ‘past u maar op, ma.... 'k Zou maar niet veel van die champanje drinken.... 'k Weet niet of dat nou wel goed is tegen de nacht....’ ‘Gunst kind, ik heb er mijn lippen nauwelijks aan gehad.... Maar 'k moet er toch wát bij drinken.... Geef me dan maar 'n beetje water.... M'n lippen zijn als zand zoo droog!’ Langzaam braken ze den oesterstapel af, slobberden de beesten binnen, klikten de schalen op hun bordjes neer; Bas smulde van de haringsla, vroeg om nog een beetje. Maar 't praten wilde overigens niet vlotten. Telkens vielen er stiltes tusschen, waarin enkel wat eet- en drinkgeluiden, het klikkeren van de oesterschalen, en - nu en dan - van buiten, een schot. Het was telkens Croes, die weer het eerst iets zei, als kon hij de stilte, het wachten niet verdragen; zijn stem klonk dan luid, maar niet vroolijk meer. ‘Gaat die pendule hier wel goed?’ ‘Ja zeker, pa,’ zei Jeanne, ‘er wordt geregeld naar gekeken. Ziet u maar op uw horloge, 't is precies tien minuten over half....’ ‘Ja.... je hebt gelijk....’ Waar bleef die jongen dan toch.... God, waarom kwam hij nu niet.... Als hij in 't geheel niet zou komen... nou dan was het ook... voor het vervolg... | |
[pagina 367]
| |
Maar hij had er toch den heelen dag zoo'n sterk gevoel van gehad.... Hoe kwam hij daar dan aan... O, 't kon ook nog best.... Hij had misschien het een en ander te doen vanavond.... of hij had met zijn vrouw, bij háár familie... Zou-die waarachtig? Arme kerel!... Maar voor twaalven zou hij nog wel even aankomen.... Hij wist hoe z'n vader daar aan hechtte... Hij zou komen, ja, hij moest komen.... O, nooit had Croes zoo sterk ondervonden, dat hij dát niet missen kon, dat gevoel van door zijn kinderen geliefd te worden.... met hen samen te leven in genegenheid.... hij kón er niet buiten... Zou Emma nu niet aan Theo denken?.... Zou zij hem niet verwachten? - Croes keek naar haar. Het was niet te merken. - Zij hield toch ook dol van dien jongen.... God, wat een aardig ventje was het geweest, toen hij klein was, zoo'n kind van 'n jaar of vijf, zes, met die lange krullen nog!.... Nou ja, Emma, die had er misschien niet zoo'n behoefte aan - zij kwam er immers ook wel aan huis.... Maar hij, Croes, hij had den jongen nu in een groot half jaar heelemaal niet gezien!.... En de anderen, Ru, Jeanne, zouden die niet aan hun broer denken van avond?.... O, Jeanne zeker wel... Die keek hèm ook telkens aan... Dag kind... Ru?.... Hè?.... Och nee.... Enfin, toch beter zóó dan dat-ie weer uit z'n humeur was.... Ja, 't was vreemd, maar, hoe goed het dien oudsten zoon van hem ook ging, Croes voelde dat hij dieper-in eigenlijk nog altijd meer van Theo hield.... Gek! de jongen had het er waarachtig niet naar gemaakt.... Kwart voor twaalven.... dertien minuten.... God-och-God, kwam hij nu maar! Ook de anderen keken nu herhaaldelijk naar de klok en hun gezichten verstrakten zich; de stilte die telkens ontstond, en groeide, deed hen aan als de plechtigheid waarmede het oude jaar verdween.... Er waren nu telkens zulke doffe bonzen buiten..... En een ver getoeter en snerpend gehuil, van stoom- | |
[pagina 368]
| |
booten, dat nog wel eens wegstierf..., maar aanstonds weer begon.... een angstig, onheilspellend geluid.... ‘Wat voor booten zouden dat nu zijn?’ vroeg Emma, zenuwachtig heesch, ‘die in 't IJ? Zou je die hier kunnen hooren?’ ‘Welnee, ma,’ lachte Ru, de eenige die nog doorat en volkomen op zijn gemak scheen te blijven, ‘dat 's hier uit de Amstel... Het Y is veel te ver!...’ ‘Nou, 'k weet het toch nog niet,’ kwam Noortje - ongewoon ernstig ook zij - ‘zulke zware geluiden geloof ik niet dat de Amstelbooten kunnen maken. Hoor 's! 't Lijkt wel een misthoorn.’ Ze wisten terwijl allemaal, dat ze ditzelfde twistpunt iederen vorigen Oudejaarsavond al hadden bepraat... Vijf minuten voor twaalven kon Croes zich haast niet langer beheerschen. ‘'t Is toch.... verdomd....’ zei hij vreemd zwaar, en zweeg weer, kon niet verder; een prop schoot hem vast in de keel. De anderen keken hem allemaal even aan, schichtig, geschrokken; die paar woorden hadden een zoo diepen klank gehad.... Croes begreep dat hij dóór moest spreken, overwon zich. ‘'t Is toch jammer, dat we.... niet....’ Toen stokte hij opnieuw, en, zich aan zichzelf ergerend, sloeg hij met z'n vuist op tafel: ‘Verdomd nog 'an toe!’ riep hij uit. ‘Wat is d'r toch?’ vroeg Emma, angstig. Maar Jeanne, in-eens alsof ze met hem alleen was, zoo vertrouwelijk en innig: ‘Kom vadertje, denk nou maar niet aan nare dingen.... Kom.... drink 'is!’ Ze schonk hem een glas water in, zelf bevend; maar Croes greep naar zijn glas champagne, dronk dat in één teug uit. De anderen, min of meer verwonderd en beklemd, zeiden niets; ze keken even naar papa, dan elkander aan, niet opgetrokken wenkbrauwen. Daar begon buiten weer het schieten, het getoeter en gehuil, alles tegelijk nu. | |
[pagina 369]
| |
‘Zoo zal-je geen klok kunnen hooren slaan,’ zei Noortje. ‘Stil kind!’ wenkte Emma, gejaagd, luisterend met vooruitgestoken hoofd. Op-eens begon de pendule, snel achtereen, ping-ping-ping-ping-ping.... twaalf helle tinkjes.... Allen waren ze opgestaan. Ook Croes, met zijn glas, opnieuw gevuld. Zijn hand beefde en de wijn, in kleine geutjes, plaste neer op het schaaltje met citroenen, hellig geel in het brandige licht. ‘Nou, moeder, vooruit dan maar weer,’ bromde hij, had moeite zich staande te houden; z'n knieën knikten; het was hem in-eens of hij al de ellende van de laatste jaren dicht om zich heen wist; een angst en heftig voorgevoelen van naderend onheil had hem aangegrepen.... Maar Emma, huilend klein vrouwtje nu, scharrelde naar hem toe, en hij drukte haar tegen zich aan, klopte haar zachtjes op den rug. Toen voelde hij ook de handen van zijn kinderen, en zag hun jonge gezichten in het lamplicht, hoorde hen ernstig en met trekkingen van ontroering, zeggen van veel geluk.... veel voorspoed en geluk.... ‘Nou hoor, heil en zegen, allemaal!’ riep Ru, met harde stem, lachte en dronk zijn glas uit. ‘Vadertje.... het beste!....’ fluisterde Jeanne, en ze gaf hem een bevende zoen, in zijn baard.
EINDE.Ga naar voetnoot*) |
|