| |
| |
| |
VIII
In drie groote zalen, hoefijzervormig gebouwd, om het weidsche portaal en het statige trappenhuis van een oud Amsterdamsch regentenpaleis, met modernen rijkdom gemeubeld, behangen en geplafonneerd, werd het feest gegeven. Rechts hadden Croes en zijn vrouw hun gasten ontvangen - later zouden daar ook de vertooningen zijn. En in de groote, leege zaal, die over de geheele breedte van het achterhuis zich strekte moest gedanst worden. Maar links werd het bleeke, overvloedige en toch gedempte licht der oud-vergulde kronen flonkerend weerkaatst door de tafel, den langen, weelderig versierden, met glanzend damast, kristal en zilver, bloemen en groen overdekten disch.
Dáár was het eigenlijke feest!
Op verzoek van den gastheer presideerde Emma's neef, Mr. Olivier Telders. Hij zat dus in 't midden, en vlak over het bruidspaar. Zijn glad geschoren, bleekglanzend beenige, blinkend kaalhoofdige heerengezicht, boven den strak-witten boord en de overhemds-glimmingen - waartusschen het mat-witte strikje een veegje scheen, van een vochtigen vinger, op al die schitterende feestelijkheid - zijn mager gezicht, met den eeuwigen grijnslach, die al zijn glinsterende tanden vertoonde, met het voortdurend hoog-opgetrokken wenkbrauwengrijs en de voorhoofdrimpels, waaronder het trillend gevlam en gefonkel van 't gouden lorgnetje.... het draaide gedurig, dan links dan rechts.... Nu naar 't statig-struische mevrouwenlijf van Sophie Croes, in haar donkerblauwe, dan naar de nog feestelijker opgemaakte buste van mevrouw Saartje Baatz, in grijze zij, met enorme strikken. Of wel hij keek, langs een van die beide breed-vergenoegde gezichten, de lange rijen der heeren en dames, der gerokte heeren, en hooger of lager gedecolteerde, met tulle, zij of kant feestelijk besierde dames-lijven af.
| |
| |
Croes had, na een hartelijken welkomsgroet aan al zijn gasten, zijn vrouws neef als president van de tafel geïnstalleerd, een daarop had Mr. Olivier zelf, slank rechtop-staande, in een correct-kort speechje, medegedeeld, dat hij de ‘sluizen der welsprekendheid’ eerst aan het dessert, maar ‘dan ook zoo wijd mogelijk,’ dacht te openen. Intusschen deed hij nu zijn best, door het links en rechts uitzenden van extatisch-verheugde blikken en geestige kwinkslagen, het tafeldiscours meer en meer aan te moedigen, een streven waarin hij, niet zonder zekere ijverzucht, werd bijgestaan door zijn neef Gerrit uit Tiel, die, geplaatst tusschen tante Albertien en Keetje Dabbelman, zich-zelf en zijn naaste omgeving tot een centrum van dolle vroolijkheid wist te maken. Emma, de bruid, zat telkens met een innig vergenoegen naar die groep te kijken, lachte soms onwillekeurig mee, al had ze de aardigheid niet verstaan, knikte eens tegen Keetje - gezellige zus - of verderop, naar Noortje of Theo, dikwijls ook tegen neef Olivier.... Vroolijke vent was dat altijd toch.... En wat deed hij het keurig!....
Ook Croes vond, dat hij een gelukkige keus had gedaan met zijn tafelpresident. Herman was daar veel te bescheiden, te verlegenachtig voor, en Gerrit.... och, wel grappiger misschien, maar.... te provinciaal.... Lang niet zoo'n conscientieus-correcte groote stads-meneer, zoo'n echte ‘homme du monde’ als Olivier. Gerrit was wel geestig, maar gemakzuchtig; hij was gewoon zich te laten gaan in schertsende gesprekken met z'n naaste buren. Terwijl Olivier de heele tafel in 't oog hield, aanvoerde, aanvúúrde.... Een admiraal op z'n vloot kon 't niet beter!....
Ja!.... Aardig!....
Croes kreeg er meer en meer schik in, hij werd echt vroolijk. Zijn terugverlangen naar eenvoud en regel, dat bedrukt en schaamachtig piekeren van dien morgen - als hij van de Goudsbloemdwarsstraat terug was komen rijden - hij dacht er soms nog wel even aan,
| |
| |
maar hij begreep het nu niet meer; het was verdwenen; vèr weg uit zijn groote hoofd, dat hij hoog en forsch voelde staan, een weinig boven de anderen uit; hij was ook al warmer-in-z'n-kop geworden na de soep en het eerste paar glazen verschillenden wijn. Daarstraks, bij 't binnenkomen in de leege zaal, bij 't ontvangen der gasten, de eerste oogenblikken aan tafel nog, had hij een zekere stijfheid, iets ongewoon-sufs en als bevrorens in zich gevoeld. Maar nu werd hij feestelijk. Zijn hart ging naar vriendschap en vreugde uit. Het was hem soms, alsof hij zich naar alle kanten voelde gedijen.
Vóór hem, op tafel, lag het menu.... Soupe à la Reine!.... Haha!.... Niemand die wist, dat er ooit iets anders had gestaan!.... Hij zou 't misschien later toch eens aan Baatz vertellen, als het geen kwaad meer kon!... Die zou er ook pret in hebben.... Vlot was dat in orde gekomen van ochtend.... Ja ja.... Geschikte kerel, die Jan-Kees!... Had dat toch moeten staan zetten vandaag, die heele ceel....
Als ze allemaal zóó waren!
Daar niet aan denken nu!.... Vroolijk zijn!.... Feestvieren!....
Jongens, zoo'n feest, zoo'n diner.... en in zalen als deze.... hij had er vijf-en-twintig jaar geleden niet van gedroomd!... En 't ging nou toch maar!.... Ten koste van spaarduiten, ja, nou-ja!.... Het mócht dan toch... Hij kon 't zich vergeven.... En hij had het waarachtig ook wel eens verdiend.... Wat had-ie moeten ploeteren om 't zoover te krijgen.... En kijk daar z'n heele gezin nu zitten!... Was het geen trots?.... Emma, zijn prachtig geconserveerde vrouw.... Wat 'n gaaf gezicht nog... Je kon wel zien dat ze geen slecht leven bij 'm gehad had!.... Z'n kinderen.... Flink en gezond.... Ru die zoo pientere koopman worden zou.... Theo een knap advocaat.... Hoefde je niet aan te twijfelen.... Z'n meisjes.... wat zagen ze 'r aardig uit. Zou Jeanne misschien niet.... bij deze ge- | |
| |
legenheid...? Kijk ze eens opgewekt zitten praten!... O, aardige jonge kerels genoeg, van avond!... Maar... enfin, had nog den tijd!... Noortje was mooier.... Daar ginter zat Henk... Ook een goed gewillig ventje... Hij kende die jongsten eigenlijk 't minst.... Och ja, had ook weinig gelegenheid... Maar voortaan....
Croes knikte zijn meisjes om beurten eens toe; trok een lijntje met Ru, en met Theo....
En toen, een weinig later - er kwam al meer en meer vroolijkheid, gerucht - ofschoon er dan nog niet getoost mocht worden, de ‘heele linkervleugel’ van de tafel het bruidspaar had ‘gezien’, opstaande, glazen in de hand, en kort daarop de rechterzijde, die niet onder wou doen, nog luider juichende oprees, een hoera instelde.... kreeg Croes het al een beetje te kwaad... Hij klonk, ietwat beverig, ook met zijn vrouw... En als hij zag dat zij tranen in de oogen had, en sprakeloos straalde van geluk, voelde hij zoo'n innige voldoening, dat hij niet nalaten kon, zenuwachtig lachend, haar op den rug te kloppen, zich even te buigen om haar beter in de oogen te kunnen zien, en plotseling verrukt uit te roepen: ‘Nou!... Mama!... Wat zeg je 'r van? Valt het je mee?’
De dichtstbijstaanden lachten, een gullen lach, en het was of er een tinteling van innigheid en verteedering door de zaal bewoog. Ook de kinderen Croes zochten elkanders oogen, keken elkaar lachend aan en ze voelden het, een oogenblik, dat al die anderen toch maar vreemden waren, die nooit precies weten konden waar het eigenlijk om ging.... Voor hen was het zooiets, aardigs geweest. Zij wisten.... Hoe mama eerst verlangd had naar het feest, er daarna plotseling, bijna niet over had willen spreken. Tegen ieder der kinderen, afzonderlijk, en in vertrouwen, had ze geklaagd, dat ze bezuinigen moest, niets geen plezier meer kon hebben daarom, in de zilveren bruiloft.... Maar nu 't er op aankwam....
| |
| |
Dat zag je maar!.... Ze genoot.... Och die goede mama....
Ru en Jeanne.... Theo en Noortje, ze lachten elkander toe.
Een oogenblik maar.... Dan verdroomde het.... Dan was ieders aandacht weer enkel bij z'n naaste omgeving, de eigen oogenblikkelijke wenschen en verlangens, een aandacht.... die er eigenlijk geen was, want zij vervluchtigde telkens in de koortsige roezigheid.... Want ze waren opgewonden van feestgevoel, van besef, dat het zoo lang en verlangend verwachte nu toch gebeurde.... Dat ze niet meer op later, op morgen, hoopten.... 't Was nú dat de heerlijkheid komen moest....
Jeanne vooral werd opgewonden. Ze zag er lief uit. En dat voelde ze, dat ze er lief uit moest zien, in haar lichtblauw-zijden-japonnetje, met witte tulle aan den hals, en van voren puntig uitgesneden. Ze was in den laatsten tijd ook een beetje gevulder geworden... Haar wangen voelde ze gloeien, haar oogen wist ze glanzen, en er was een zacht-zalige klopping in het koel-opene kuiltje van haar hals, waar ze soms even wat warmte van zijn adem tegen-aan voelde. Telkens keek ze hem vol aan, den knappen Frans, in de glinsterende oogen, in het gave, blank-en-roode gezicht onder het donkere, sterke, rechtstaande, mannelijkkortgeknipte haar... dat fiere, bijna met een zweem van spot lachende jongemannengezicht, zoo dicht bij haar nu, en zoo hel overglansd....
Hij bemoeide zich dan ook bijna uitsluitend met haar, was vroolijk, hoffelijk, hartelijk, intiem. - Ze hadden een dol plezier samen dikwijls... Maar het moest nu ook; het móest van avond beslist worden.... of hij hield van haar.... Ze was één-en-al spanning en opgewondenheid.... Ze voelde haar hart bonzen....
En soms, in-eens, als hij zich omgewend had naar Go-tje Baatz, zijn linker buurdame, en Jeanne zijn
| |
| |
klankrijke stem prettig hoorde praten - maar niet tegen haar - of als hij enkel maar een vlugge scherts wierp naar den overkant, waar Gonne en Louise zaten, of een lach-blik, uit de verte, naar Noortje of Ada.... dan kon ze wel huilen van jaloezie - een plotseling opkomend gevoel van oneindig-bittere verlatenheid.... 't Was bijna duldeloos vaak.... Levendig lei ze haar hand, een oogenblik, op zijn arm, en praatte, aanstonds weer lachend en druk, met een hooge, soms licht trillende, blij hooge stem.... tegen Frans alleen....
Dirk van der Zwaag, die aan den anderen kant naast Jeanne zat, deed, uit beleefdheid vooral - het gold de dochter des gastheers - telkens opnieuw zijn best haar attentie te trekken. Hij zei haar dan op zijn plompeerlijke manier iets aardigs, complimenteus. Maar ze gaf hem nauwelijks antwoord, was kortaf, bijna stug... of wel ze schoot plotseling in een zenuwachtig lachen om wat hij zei... Zoodat hij eenigszins verward raakte, haar tamelijk opvallend verwaarloosde, een beetje boos, daar hij meende dat ze m voor-de-gek hield....
Jeanne dorst trouwens niet goed naar een van de anderen te kijken, niet naar de ouderen ten minste. Soms, in haar opwinding, kon 't haar niet schelen. Maar meestal was ze, niet gansch bewust, bang, dat de menschen ‘het merkten’, en dat ze dat zien zou, in-eens, in een spottend paar oogen. Wel keken Louise, die over haar zat, en zij, elkaar nu en dan aan, met een vasten, glanzenden blik van begrijpen, - het dikke meisje, altijd een weinig benauwd, wanneer ze zoo lang aan tafel moest zitten, gaf met haar soms wat angstig schitterende, groote bruine oogen toch aldoor vriendelijk antwoord op de verrukt uitgefluisterde complimentjes van Ru; ze scheen bedaard; maar in de blikken die Jeanne van haar opving voelde ze hoe ook Loe in spanning verkeerde. Ze zag ook de ongewone, zenuwachtige levendigheid in Ru's gezicht.... En het was haar soms, alsof zij - met Frans, Louise en Ru - het brandpunt vormde in de helle feestelijkheid, ja alsof al
| |
| |
die flonkeringen van kristal en metaal, die heerlijke gloeiingen van bloemen en vruchten, daar vóór haar... niet ontstonden door het licht uit de kronen.... maar doordat zij er met hun glinsterende oogen naar keken...
Aan den anderen vleugel van de tafel zaten Theo en Ada, tusschen hun vrienden en vriendinnetjes in, gekheid te maken en te lachen. Theo bediende zijn meisje met verliefde opmerkzaamheid, praatte druk, deed al zijn best haar aandacht voor zich te houden, maar kon niet beletten dat ze telkens, tersluiks eerst, maar in de opwinding der feestelijkheid meer en meer openlijk, blikjes en lachjes wisselde met Kees Corver, die aan den overkant naast Noor zat. Ada, met haar als door een droom verdofte, dauw-overwaasde oogen, die soms in-eens zoo diep-donker en water-helder glanzen konden, haar pittig-krom neusje, haar ondeugendbeweeglijke mondhoekjes - in haar zeventiende jaar was ze nu, en een zich snel ontwikkelend meisje; het blanke halsje kelkte slank, maar zonder magerheid, uit de witte tulle van haar baljaponnetje op - Ada trok algemeen de aandacht aan dien kant van de tafel, en Theo, trotsch, hield niet op haar fluisterend te verzekeren, dat ze ontegenzeglijk het mooiste meisje van de heele partij was. Ze lachte dan schalksch, coquet en gevleid, zei ‘malle jongen,’ gaf hem een klapje op zijn hand, jazelfs een enkele maal, heel heimlijk, een kneepje bij zijn elleboog, maar tegelijk keek ze naar Kees, spotlachend, zocht nu en dan ook langs de feestgezichten naar de volle, blozende wangen van Frans de Haan, of naar het wel-gesoigneerde, matbleek-en-zwarte gelaat van Nico Antinck; wat een knappe man was dat; de groote neus misstond volstrekt niet, vond ze, in het lange gezicht met den zwarten baard....
Noortje Croes - de dikzak heette ze nog altijd thuis, maar ze werd ook al slanker, een mooi blond meisje, met een levendig, vroolijk, toch altijd kinderlijk- | |
| |
onschuldig gezichtje - Noortje zag het wel dat Kees en Ada elkaar oogjes zaten te geven, en het ergerde en verdroot haar soms ook, ze nam zich driftig voor 't haar valsch vriendinnetje eens flink te vertellen, hoe leelijk ze 't vond.... Maar telkens schudde ze die verdrietigheid van zich af, met een rukje van haar blonde hoofd, negeerde dan haar buurman Kees een tijdje lang voor zijn straf, en amuseerde zich met Anton Mansfeld, die toch zoo leuk malle dingen zeggen kon, lachte ook neef Karel hartelijk aanmoedigend toe, zonder coquetterie.... Wat keken dan zijn oogen achter de glinsterende brilleglazen!... Och, hij was toch wel een erg goeie jongen....
Onder aan de tafel zat Henkie, tusschen de twee jongste geelharige dochtertjes van Herman en Sophie, stil voor zich heen te suffen.... Zoo scheen het tenminste.... Maar in waarheid had hij z'n attentie bij 't moois op de tafel, en in de zaal, bij 't menu ook vooral, keek hij trouw na.... of ze alles wel kregen.
Het praatgonzen groeide intusschen bestendig aan; de stemming, van 't begin af prettig, geanimeerd, werd ál feestelijker. Met vergenoegd lachende gezichten, die zich nu en dan ganschelijk ontspanden - ze schoten telkens los, in een daverend geschater, een lichaamschokkend geproest of een stil gegrinnik - zaten de oude heeren aan het tafelmidden, plagend een beetje, met licht-ironische complimenten, hun dames, die dat goedmoedig verdroegen, elkaar vriendlijk verdedigden soms, op zoeten, lieflachenden toon.
De lange Jan Croes, in zijn levendigheid, zijn blijde opwinding, schokte herhaaldelijk onder 't praten zijn schouders naar de hoogte, terwijl hij zijn ellebogen tegen zijn gerokte lijf drukte, en zijn handen in de lucht voor zich uit dansen deed. Ja, nu en dan wipte zijn gansche lichaam recht op-en-neer.... Soms ook, roepende naar een vriend, die een eind verder op zat, stak hij zijn hoofd naar dien kant vooruit, stootende, heftig
| |
| |
bijna bij ieder woord, zijn gebaarden kinnebak naar voren, zoodat zijn rosse baard, als door windvlagen bewogen, over de tafel pluimde. Zijn rok zat slecht, stond hem kinderachtig. Het hoofd was te groot voor zoo'n enge dracht....
Zijn broer Dirk daarentegen, forscher gebouwd, ietwat buikig, leunde behaaglijk recht achterover; hij werkte in den loop der diner-uren, met korte rukjes zijn stoel wat verder van de tafel af. Terwijl Herman, in de gul-gemoedelijke overgave van zijn bescheiden aard, ditmaal eenigszins scheef verzakt, zich alleen nog met de stutting van zijn linkerarm, die op tafel lag, zittende scheen te kunnen houden.... Totdat hij een blik van zijn vrouw opving, zich verlegenhaastig recht-op heesch....
Intusschen gingen voortdurend de schotels rond, smulden ze allen van de fijne spijzen en lekkere wijnen, maar hielden zich alsof ze daar maar weinig attentie aan gaven....
Gerrit Telders was natuurlijk weer de grappenmaker. Hij liet zijn aardigheden altijd even bedaard en langzaam, uit het leuke gezicht met de kleine, glinsterende oogjes over de tafel kraken, tot groot vermaak vooral van Keetje Dabbelman, die 't telkens uitgierde, in kinderlijke pret, waarbij ze dan vriendelijk werd toegeoogd en geknikt door Emma, de bruid, haar vriendin. De zware lach van Tante Co-Bet klonk als het blaffen van een hond. Albertien, door 't lachen in 't luisteren verhinderd, was ondanks het langzaam tempo der moppen, voortdurend een-woord-of-wat ten achter. Ze moest dan vragen wat Gerrit gezegd had, aan dikken Baatz, haar linker buurman, die schuddend en deinend als een pop van gutta-percha, bijna onhoorbaar zat te lachen.
De heeren Knegt en van Keibergen, de oude Piet Smit, en hun dames, ofschoon met beminnelijken eenvoud en oprechtheid telkens weer zich richtend tot de meisjes Croes, Jans nichten, of tot andere leden
| |
| |
van de familie, die in hun nabijheid zaten, onderhielden zich toch, met verholen voorkeur, en niet zonder zekere verstandhouding, in den regel onder elkaar....
Dominee Deuring, een vijftiger, ongetrouwd, dezelfde die 't huwelijk van Jan en Emma, nu vijf-en-twintig jaar geleden, met zooveel jeugdige geestdrift, hartelijkheid en wijding had ingezegend - hij was een vrij kleine, gezette man met een ruw-rood, raspig-geschoren gezicht - zat veelal te praten met Van Oosthoff, den uitgever. Ook een lange, gebaarde. Hij leek wel wat op Jan Croes. Ze waren oude vrienden; ofschoon er altijd een zekere jaloezie tusschen hen bestaan had en geen van beiden zich bizonder hartelijk over den ander placht uit te laten. Het was vreemd, want zij geleken elkander uiterlijk en innerlijk. Ook van Oosthoff was het fortuinlijk gegaan in de wereld, ook hij had een vrouw, die van hem hield, een gezin van zes kinderen, en ook deze zes waren niet allen gelijkelijk bedeeld met schoonheid, en schranderheid van geest; maar het scheen soms wel of juist die overeenkomst niet gunstig op hun vriendschap ingewerkt had.... Toch konden ze elkander niet goed missen, en het was naar Van Oosthoff vooral, dat Jan nu en dan, uit de verte, zijn woorden over tafel mikte, wanneer hij zijn grooten, ros-rooden kop over tafel stak, in het vurige licht, tusschen bloemen-gloeiïng en kristalgeflonker, in geuren van rozen, sauzen en wijn....
Voordat men aan het dessert begon werd pauze gehouden. Mr. Olivier kondigde 't aan; hij stond op, lang en mager, staaf-recht, glimlachte tinteloogend naar weerskanten over de tafel, en stelde dan voor, dat men zich nu wat zou gaan vertreden, een dansje wagen; hij deelde mee, dat straks een beroemd tooneelgezelschap een kleine voorstelling dacht te geven. En er was een algemeene, vroolijke instemming, een drukke verlevendiging. Want als soldaten naar het gevecht hunkerden nu de jongelui, die op moesten treden,
| |
| |
naar die angstvolle oogenblikken; anderen - meisjes vooral - naar den dans; er waren er, die hoopten op verliefde apartjes in hoekjes van de balzaal.... Maar ook de ouderen vonden het niet onaangenaam de beenen eens te kunnen strekken, en daarna op gemakkelijker stoelen wat te gaan zitten babbelen, koffiedrinken - en kijken, naar wat er te kijken zou zijn.
Eenige heeren bleven in de eetkamer om er te rooken....
Maar de overigen stroomden in een ongeregelden stoet, de danszaal binnen, de nu schitterend electrisch verlichte balzaal - er waren veel spiegels, veel rood, veel verguld - waar, half achter palmgroen verborgen, een paar muzikanten, een blonde pianist met een gelaat als een wassen beeld en een kleine, zwartjoodsche vioolman, dadelijk inzetten een wals. Piet Baatz, in z'n kwaliteit van hulp-ceremoniemeester, riep het, galmend luid, door de zaal: ‘Wals!.... Wals!... Dames en Heeren! Wals!....’ Maar er was niet zoo onmiddellijk veel animo; den meesten scheen het toch wat kras zoo dadelijk na het vele eten; de allerjongsten alleen, meisjes in roze, wit en lichtblauw, jongeheeren in hun zondagsche jacquet-jasjes, een paar studenten ook, in rok, zwierden en draaiden zonder dralen, in golvende walsmaat, over den glanzend gladden parketvloer, waar 't scherpe licht zich zoo fel in kaatste.... Eerst langzamerhand kwamen er wat meer, ook volwassen figuren, en eindelijk waagden zich, met verlegen lachjes, eenige dames en heeren, wier lichamen 't dansen ontwend, door zittende bezigheden vergroeid, niet meer in staat waren zich met gracie en gemak te bewegen.
Maar de oudste dames groepten bijeen, in een hoek van de zaal, op crapauds en sofa's; ze staken er de grijzende hoofden samen, keuvelend, genoeglijk, over huiselijke zaken en kennissen, over de ‘mooie gelegenheid’ hier, en over 't eten dat ze genoten hadden - ze beloofden elkaar recepten - terwijl de heeren,
| |
| |
voor zoover ze niet meer in de eetzaal te rooken zaten, met de handen op de ruggen of over de buiken samen gestrengeld, in deurposten leunden, lachten en praatten.
De dikke Baatz stond met Gerrit Telders dicht bij de muzikanten en vertelde een mop, die op de laatste vergadering der drukkerspatroons en werklui was gemaakt. ‘Een goeie, zeg!... Je moet weten, de machinezetters beweren altijd dat ze zoo jong dood gaan, ze worden allemaal zenuwziek, zeggen ze, of ze krijgen 't aan de nieren. Toen zei Smits.... je weet wel, die van de Voorburgwal.... En de pianisten dan, zeit-ie. Die doen toch precies hetzelfde werk!.... Hèhèhè!... Hoe was t-ie?.... Goed, hè?’...
Gerrit lachte mee, maar hij antwoordde, langzaam, een beetje dreinerig-sekurig-langzaam: ‘Nou mot je wel zeggen, zie je, pianisten werken gewoonlijk geen tien of twaalf uur per dag!.... Gelukkig maar, hè?.... Dat zouden ze misschien zelf niet uit kunnen houden... Mijn buurjuffrouw speelt gewoonlijk maar een uurtje, 's morgens tusschen negen en tien, maar daar heb je voor den heelen dag nét genoeg 'an, wil je gelooven?...’ Baatz grinnekte, en hoestte wat; malle kwibus toch die Telders!..
De pianist, die 't gesprek gehoord had, behield z'n strak gelaat, sloeg een polka aan.
‘Polka, polka,’ galmde Pietje.
En óp huppelden de jongelui door de zaal, nu met bokkige sprongetjes. Ze werden al warm....
Intusschen waren de jongelui, die comedie zouden spelen, al lang tersluiks uit de danszaal verdwenen, en - zenuwachtig - naar boven gerend, de paleizig breede trap op, naar de kleedkamers. Onder 't eten al was in de ontvangzaal een tooneel opgeslagen, een aardig tooneeltje met een echt scherm; stoelenrijen, hoekig en gelijk, net als in een schouwburg, stonden er voor. Het was keurig, het was kompleet!... De
| |
| |
spelers gingen er allemaal even naar kijken... Maar ze werden er nog gejaagder van... ‘Gunst, griezelig! Angstig!‘riepen de meisjes. ‘Als d'r nou tenminste maar iets van terecht komt!’ bromde Dirk, en krabde zich achter het oor.
Jeanne, die 't laatste half uur aan tafel bizonder heerlijk, oog in oog, met Frans had zitten praten en gekheid maken, was één en al dolle opgewondenheid. Uitgelaten sloeg ze Louise een arm om den hals, gaf haar een wilden, klappenden zoen, fluisterde driftig, scherp en snel, over hém!... En ook over Ru en Louise zelf. Ja, ze had wel gezien!... Het dikke meisje kreeg een kleur tot onder haar welig donkerbruin haar, en haar mollige wangen in de gloeiing van den blos schenen te zwellen nog. ‘Ja, zeg’, fluisterde ze verward terug, ‘ik weet niet... Daar moeten we 's over praten, hè?... Onder 't dansen misschien... Of zal ik morgen even bij je komen?...’
Want nú was er geen tijd! Theo, de schrijver en regisseur van het stuk, spoorde tot spoed en tot kalmte aan. Hij trok zijn gezicht daarbij in een plooi van ernstige geaffaireerdheid, wat hem goed stond, meer vastheid gaf aan zijn weeke trekken. Wenken gevend liep hij aldoor haastig heen en weer - hij moest zich intusschen zelf nog verkleeden - maar toen Ada eindelijk de trap opkwam - ze had nog even gewalst met Kees Corver - ging hij haar driftig tegemoet. ‘Pardon, een oogenblik!’ zei hij tegen Corver, nijdigkort. ‘Och, zeg, Ada, kom 'is even hier, wil je?’ en hij duwde haar zachtjes voor zich uit, door een openstaande deur, deed die dadelijk achter zich dicht. Ze waren in een leeg en onverlicht vertrek, aan den voorkant van 't huis naar 't scheen; er kwam wat lantaarngeschemer door de ramen naar binnen.... En toen, in-eens, stootte hij 't er driftig uit, het eerst weer een tijd lang bedwongene, pedant genegeerde; bruusk zei hij't haar nu; dat hij 't niet langer uit kon houden zoo; dat ze dan maar kiezen moest tusschen Kees en hem,
| |
| |
En zijn gewoonlijk zoo zijïg vleiende stem was haast onherkenbaar van ontroering, rauw in-eens. Hij hoorde 't zelf en 't was hem een onthulling, hij merkte nu pas hoe diep hem de verhouding tot dat meisje ter harte ging; terwijl hij het uitsprak, voelde hij de mogelijkheid, dat ze van hem zou afzien, bijna als een doodsgevaar....
Maar Ada nam het luchtigjes op: ‘Och, jongen, wat heb je toch, wat scheelt je tegenwoordig... 'k weet heusch niet....’
‘Dachtje dan dat ik geen oogen had, en geen ooren, en geen gevoel,’ riep hij hartstochtelijk uit, in tóch nog gedempten toon, ‘dacht je dat ik 't niet zag.... hoe of je tegen hem bent.... en mij links laat liggen... Nu ook weer.... moest je nog éven met 'm dansen, hè?.... In plaats van dadelijk na' boven te komen, zooals we hadden afgesproken....’
‘Och!.... nou ja!’ zei ze langzaam, zich draaiend van hem af....
Het was even stil. Theo leed fel in dat moment. Hij voelde, dof-smartelijk, in-eens zijn volgende dagen, hoe die zijn zouden als hij haar niet meer had: dan zeker altijd die melancholische gedachten van 's ochtends; niets meer móói zien, alles dor, doodsch, leelijk, miserabel; nooit meer, als tegenwicht, háár!.... Het meisje, het mooie, levenslustige, pikante meisje!.... Neen, niets meer tegenover die somberheid!.... Want het andere, gewone, het praten met de vrinden, en drinken en spelen, was toch ook eigenlijk alles vaal en vervelend.... wéé van verveling.... En de logica, waar was nou de logica?.... Wat deed hij er mee?... Daar stond hij nu!.... Och-god, het was wanhopig!....
In-eens sloeg hij zijn arm om haar heen, trok haar naar zich toe: ‘Ada!.... kind.... lieveling!... Zeg het nou.... Treiter me nou niet zoo.... verdomd!... Nee, ik wil niks onaardigs zeggen.... Je bent lief.... je bent snoezig!... Maar zeg het dan toch, zég het nou!.... O, toe, A-tje, kind, zeg het nou.... Blijf van
| |
| |
me houden, toe laat me niet in de steek... ik heb je zoo noodig!’ En hij drukte haar onstuimig tegen zich aan.
‘Pas dan toch op,’ driftte zij nu, boos, ‘je kreukelt m'n heele japon!... Ajakkes! Hè!’ - ze stampte op den grond; hij had haar weer losgelaten - ‘wat ben je toch vervelend!.... Ik vin-je niks aardig meer!.... Vroeger dee-je vroolijk, leuk.... Maar tegenwoordig ben je eigenlijk altijd half boos.... Kitteloorig tenminste!...’
't Was wáár, hij voelde 't; in 't begin met haar was hij altijd volgrappen geweest.... Hij voelde 't nu diep; het was meer en meer ernst geworden.... Och-god ja!.... Ja!.... Wat kon je 'r aan doen!....
‘Dat komt immers juist doordat ik zoo vreeselijk veel van je ben gaan houden’, riep hij mistroostig uit, altijd op dienzelfden gedempt-wanhopigen toon, ‘ik ben zoo jaloersch geworden!.... Ik kan je niet meer missen!.... Zèg.... Hoe is 't dan met jou?... Denk jij nooit 'is over later?.... Je wilt toch m'n vrouwtje wel worden.’ Zijn stem klonk nu teeder, sentimenteel, en toch ook nog mistroostig.... Hij wou zijn arm weer om haar heen slaan, maar zij liet het niet toe.
‘Och, jongen!... Kom!... Schei nou toch uit... Je lijkt wel half dronken... Laten we nou toch liever voortmaken!’
‘Ja, ja!... Maar zég dan wat, zég dan wat!’
‘Nee! Ik zeg niks! Ik weet ook niet.. Ik heb toch ook nooit wat beloofd!.... Hè, nare jongen!.... Laat me met rust!.... Toe, schiet nou op!.... Doe de deur 'is open.... 't Is hier zoo donker.... Hè, je bent naar, flauw, misselijk!....’
‘Theo! Theo!’ werd er in de gang geroepen - hij deed snel de deur open - ‘waar zit je toch, zeg?...’ ‘Hier, hier!’ Hij kwam de kamer uit. En Ada schoot vlug langs hem heen, de dames-kleedkamer in. 't Was Dirk, die had geroepen. ‘Kerel! vooruit dan toch.... De kapper staat al 'n uur op je te wachten!’
‘Daarnet had je zelf zoo'n haast!....’ mopperde
| |
| |
hij, zachter, ‘en nou sta je me daar goddorie kalmpjes een deuntje te vrijen!’
Theo gaf geen antwoord, ging met hem mee. Hij trok weer zijn strak gezicht van ernstige geaffaireerdheid. Maar hij voelde zich ellendig. Had hij z'n mond maar gehouden! 't Was immers al zoo dikwijls voorgekomen, dat ze wat gekheid maakte met een ander. Den volgenden dag was 't gewoonlijk weer vergeten. Maar nu had hij er zelf zoo'n ernst van gemaakt, dat het er zoo niet bij blijven kon, dat hij wel door moest gaan, haar voor de keus blijven stellen.... Had-ie 't misschien voor goed bedorven.... Het leven was toch miserabel.... Je wist nooit wat je doen moest.... Nooit!.... Blindelings deed-je maar zoo'n beetje, wist niet of 't goed of juist heelemaal verkeerd was.... Wanneer je d'r al toe kwam!....
‘Waar blijf je toch,’ vroegen ze allemaal in de heerenkleedkamer. Maar hij lette er niet op. ‘Heeft u dat portret van mijn vader daar, meneer’, zei hij deftig tegen den kapper, ‘en heeft u nog gelegenheid gehad hem zelf 'is goed aan te kijken?’
‘Zeker, zeker! parfaitement’, boog de gewezen franschman over z'n buikje, ‘gaat u zit.... gaat u zit....’ En terwijl hij hem het viezig-warme pruikenvel over de haren trok: ‘Ik zal u 'n kop maak... magnifique!... Een beetje keduld!.... Ik zal u de kop 'eel mooi maak!’
Maar Theo had volstrékt geen geduld, hij vond de bewerking allerakeligst wee-warm, klapte met z'n vingers, vroeg telkens met nijdige strakheid, of 't nu nog niet klaar was. Tot de kapper boos werd, zijn arbeid staakte, uitroepend, kwasi wanhopig: ‘Als u keen keduld heb, kan ik de kop niet maak!.... Dan vertrek ik.... Je m'en vais.... absolument!.... Dat is keen behandelink!....’
‘Nou ja, nou ja!’ suste Theo, lijdzaam, ‘gaat u nou maar weer door, ik zal wel geduld hebben!.... 't Is zoo kwaad niet gemeend,’ zuchtte hij, martelaar- | |
| |
achtig. Hè-god, wat waren de menschen toch vervelend.
En werkelijk, de kop werd prachtig, leek sprekend op den ouden Croes. Theo trok er daagsche kleeren van z'n vader bij aan. Alleen, de gestalte was lang niet zoo vierkant en forsch, veel smaller en platter; maar dat juist zou iets lachwekkend-karikaturigs aan de voorstelling geven. De kameraden juichten, gierden van pret toen hij klaar was. Ze riepen de meisjes er bij, liepen allemaal half verkleed in de gang. Ada proestte het uit.
Kees Corver was in een officiers-uniform; 't stond hem uitstekend bij zijn bruinige matte tint en het zwarte knevelt je, dat hij den laatsten tijd groeien liet....
Theo deed of hij Kees niet zag....
Maar nu moest het dan gebeuren. Het rol-scherm ging met korte rukjes in de hoogte. Antinck, die souffleeren zou, stond op zijn post.... En Theo kwam ten tooneele.
Dadelijk werd er gelachen, hard!....
En in een roes, een soort van droomgedoe, bijna koortsig, waarbij ze elkander niet aan dorsten kijken, waarbij alle gedachten aan pijnlijk of vreugdevol reëele dingen als voorloopig volkomen onbelangrijk schenen weggeschoven, en alleen dat spél, het slagen van die mal-fantastische voorstelling, groot en ínnig belang leek te hebben, voltooiden zich voor hem en Ada, voor Jeanne en Noor, de vertooningen. Theo meende, dat hij slecht gespeeld had. Ofschoon voortdurend trachtend zijn hoofd helder er bij te houden, wakker te zijn, was het hem geweest alsof hij mechanisch praatte en deed. De souffleursstem had hij gehoord als uit de verte, een onverstaanbaar en geheimzinnig gefluister, waarvoor eigenlijk geen reden bestond, het gelach, geklap en bravo-geroep der toeschouwers als geluiden uit een nabijzijnd huis, die hem niet
| |
| |
aangingen. Maar de anderen zeiden, dat hij 't heel goed gedaan had, en zij zelf afschuwelijk - want ieder had soortgelijke ondervindingen.... Behalve Frans, die uitstekend geweest was, dat zelf ook heel wel wist, zijn kalme tegenwoordigheid van geest geen oogenblik verloren en de mooie meisjes onder de toeschouwers nu en dan ondeugend toegelachen had.... als 't in 't spel te pas kwam.... Ook Ru, op de repetities altijd nog wat stijvig, langzaam van gebaar, werd ten zeerste geprezen. ‘Ja, ja, niewaar?’ lachte Piet, en klopte hem op z'n schouder, ‘'n goed glaasje wijn! Dan gaat alles vlotter!.... Alles!.... Weet je nog, zeg, in Parijs....’ ‘Stil toch,’ kwam Ru, met een blik naar Louise.
Opgewonden waren ze nu naar boven geloopen, om zich zoo gauw mogelijk weer in balkleeding te steken, nog wat te dansen vóór men opnieuw aan tafel gaan zou; druk, lacherig, haastig, liepen ze daar door elkaar; de meisjes lieten zich helpen door Leentje en Betje, de beide dienstmeiden van Croes, die daarvoor meegegaan waren - en om de fooien....
‘Leuk was het, hè?’ riep Ada. ‘Die Frans! 'n Type toch!..... Jammer dat je zoo'n werk hebt om je weer 'an te kleeden!....’
‘Ja!.... De jongens zullen zeker al lang weer klaar zijn!.... Gauw Leentje, me rok!.... Gauw.... over m'n hoofd!.... Huup!.... Dankje!.... Zóó!....’
Jeanne was moe. Ze merkte nu ook dat ze hoofdpijn had.... eigenlijk al lang.... Ja, het was prettig gegaan. En die Frans!.... midden op het tooneel, met z'n rug naar het publiek, had hij haar nog intiemwarme blikjes gegeven.... Hoe dorst-ie toch!.... Maar nu was ze 'n beetje óp; zoo loomig.... kon zich niet haasten.... Het was ook waar, dat Frans weer erg aardig had gedaan met Ada, daarnet, op de trap.... Hè, dat kind!.... o! die zou ze wel!....
Ze liet eerst al de anderen door de meiden klaar helpen, liet ze vóórgaan, naar beneden, naar de pret.
| |
| |
Gonne, die raadde dat Jeanne weer hoofdpijn had, wou nog even op haar wachten, maar Jeanne zei: ‘Nee, ga je gang nou, zeg!... Toe!...’ En ze bette zich nog een beetje het gloeiende hoofd met eau-de-cologne en water terwijl Leentje en Betje de kleerenrommel vast ruimden....
Maar eindelijk ging ze toch ook de trap af....
In-eens was 't of ze koorts had.... Haar beenen werden hoe langer hoe loomer.... zoo zwáár!.... En ze voelde zich heel alleen.... Het was of het heerlijke nu al gedáán, al voorbij was.... of er iets naars ging komen.... teleurstellingen.... Ze stond even stil.... 't Was te gek, 't had geen zin, wat mankeerde haar?....
Toen ging het wat beter..... Kwam ze langzaam beneden....
O! Nog even in de comediezaal kijken, zich indenken hoe 't daar geweest moest zijn....
Maar er hing een vreemd-sombere halfdonkerte, een stille leegheid.... Alsof 't alweer lang geleden was.... Ondanks de muziek en het feestrumoer uit de balzaal....
Toen ze weg wou gaan, hoorde ze Frans z'n stem in de corridor; ze stond stil in-eens, luisterde.... Ja!.... 't Waren Frans en Margotje Baatz.... Ze herkende ook 't geaffecteerde geluid van het meisje.
‘Nee heusch!.... 'n uitstekende creatie!’ klonk het aanstellerig luid.
‘Dat kwam dan bepaald doordat u er naar keek.’
‘Denk ik ook!.... Door de magische werking van mijn oogen zeker!....’
‘Ja, ja, juffrouw Go-tje.... Zou dat dan soms zoo'n wonder zijn?’
‘Haha!.... Nee-maar.... U speelt werkelijk magnifiek comédie!.... Houdt u er veel van?... Doet u 't dikwijls?....’
‘Comediespelen?.... Heel veel ja!.... 't Is zoo
| |
| |
eentonig altijd jezelf, altijd dezelfde te zijn, vindt u ook niet?’
‘Eentonig!.... Och-god! Alles is eentonig!.... Wil-u wel gelooven, ik kan toch soms zoo'n onbedwingbare lust hebben om 's een flinke dwaasheid te doen.... Aan 't tooneel te gaan of zoo!....’
‘'n Loffelijk plan! Maar mag ik u dan toch nog 'n beter idee aan de hand doen?....’
‘Als-'t-u-blieft!.... Wat dan?....’
Ze liepen terug naar de deur van de danszaal. Jeanne kon Frans' antwoord niet verstaan. Wel hoorde ze nog 't gillerig lachje waarmee Go-tje zijn ‘beter idee’ ontving....
Go-tje Baatz!.... Dat was die gaaf-mooie, hoog-blonde, coquette.... die aan tafel aan zijn linkerzij zat.... Ze had er in haar overmoed niet om gegeven.... niet aan gedacht haast....
Jeanne stond nog stil, en met bijna ingehouden adem, toen het allang niet meer noodig was. Haar hoofd bonsde.... bonsde....
Nu die dus weer! Dat aanstellerige, coquette spook! Met haar malle, zoogenaamd artistieke neigingen! Ja.... maar móói, móói....! Gave, blanke wangen had ze, 'n mooi vol figuur, welig goudblond haar, donkerblauwe oogen!....
Hoe warm-vleiend was Frans z'n stem weer geweest....
O! God-nog-toe! al die mooie meiden, ze haatte ze, Jeanne, ze haatte ze.... allemaal.... allemaal!...
Toen het meisje in de balzaal terugkeerde, was het dansen er bijna algemeen geworden. En ook zij werd - nadat ze, nog om het comediespel, met een vriendelijk hoeratje was ontvangen - aanstonds meegevoerd, door Nico Antinck, in een kinderlijk wilden galop. Tot ze niet meer kon van hoofdpijn, zich duizelig, misselijk voelde en haar danser verzocht even te gaan zitten. Nico was er blij om. Hij deed zijn plicht,
| |
| |
maar hij had een hekel aan dat malle gespring, waarbij het immers onmogelijk was die aangename strakte en aangeslotenheid van je kleeren te behouden, waarop een gentleman als hij zoo was gesteld....
Maar de muziek bleef opjagen, aandrijven, en al de jongeren hupten en draaiden, wiegden en zwierden, op de maat, over den gladden parketvloer, alsof ze 't niet laten konden; ook de dertigers en veertigers deden hun best, sommigen met zeer ernstige gezichten, zwoegende of star-grijnzende monden: ze zweetten er van.... En zelfs waren er onder de oudere heeren en dames, die aangemoedigd eerst, maar daarna uitgelachen, door de anderen, heimelijk bespot vooral door de jongens en meisjes, hun zware lijven waagden aan den dans. Van Oosthoff, de uitgever, galopte met de bruid, Dirk Croes polkeerde met mevrouw Baatz. Hun stramme leden maakten onverwacht-hoekige of plomp-zware bewegingen, hun breede ruggen stonden hol of bol, hun buiken wipten of schommelden potsierlijk, terwijl ze met hun breedgelaarsde voeten jachtig en onzeker naar de passen zochten. Er ging telkens een luid gelach op, in den hoek waar hun tijdgenooten zaten. En hijgend, dood-af, vielen er dan weer een paar neer in de roode sofa's, en schaterden of knepen zich tezaam van 't lachen, om hun figuren te redden....
De muzikanten schenen onvermoeibaar; aldoor zong en gierde, bromde en snerpte de viool, toontrilden en gilden, tokten en klokten de pianoklanken er dwars doorheen. Het gewieg en gedein, gespring en gewring der lichamen, 't verveelvoudde zich in de groote spiegels, het was iets ontzaglijks; 't scheen telkens weer of er véél méér in-eens, of er honderden waren, van die vreemd gepaarde, zich in een soort van verstarde geestdrift heftig en wild bewegende wezens. Sommigen, als in een worstelstrijd, leken voortdurend moeite te doen elkaar verder weg, van zich af te duwen, terwijl anderen in een volkomen overgave zich aan elkaars borsten te vlijen schenen.... Ze walsten, polkeerden,
| |
| |
galopten.... En durend omsfeerde het vurige licht der electrische gloeipitten al die verhitte, zweet-glanzende hoofden, die schitter- en glanslijven, 't roode fluweel, het verguld en het spiegelende glas.
Maar ineens was het dansen uit. Nog een enkel paar tolde na. Dan verkalmde het gansche gezelschap, wandelde men van alle kanten naar de deuren van de eetzaal terug. De tafelpresident had in zijn handen geklapt, de dames en heeren verzocht hun plaatsen aan tafel weer in te willen nemen.
Er was een feestelijk geruisch, er werd dadelijk overal champagne geschonken en de rij der toosten geopend door Mr. Olivier Telders, die opstond, zoodra allen gezeten waren, en naar weerskanten stilte verzocht, waarbij zijn tanden weer glinsterden en zijn gouden lorgnet vuurde en gloeide in de schittering van de kroon, die schuin boven zijn hoofd hing. In een vlotte en opgewekte speech wenschte hij de gasten opnieuw het welkom aan tafel en stelde voor, het eerste glas te wijden aan het heil van bruidegom en bruid. Er was een luid gejuich toen hij ophield te spreken, iedereen wilde nu zelf eens met die beste mijnheer en mevrouw Croes gaan klinken, men liep er heen in stoeten en verdrong zich om het bruidspaar, met opgeheven glazen, roepende monden.
En nu ging het door, onvermoeid. Na Mr. Olivier sprak Gerrit Telders, die genoeglijk ophaalde van de Tielsche bruilofstpartij waarbij Jan en Emma elkaar voor 't eerst hadden ontmoet, ondeugend vertelde van wat ze toen gedaan, hoe ze er uitgezien hadden: Jan zeker nog een voet langer dan hij nu was en mager als de dood van Ieperen. Emma een klein, dik, mollig en vreeselijk bedeesd meisje, zooiets als Noortje nou, maar dan nóg mooier en nóg oolijker lachend.... Ja.... En hij had ze betrapt waarachtig, terwijl ze achterin de tuin.... samen - Gerrits stem werd hier heel geheimzinnig - bloemetjes stonden te plukken! Hè hè hè!.... Ja.... Vergeet-me-nietjes en made- | |
| |
liefjes!.... Ja-ja..... En nou hadden ze zes kinderen. Kinderen.... Voor zoover je ze nóg zoo noemen kon! Want ze dachten zèlf nog wel niet aan vrijen en trouwen, tenminste.... niet dat hij wist, oom Gerrit - iedereen keek bij die woorden naar Ru, Jeanne, Theo en er werd luid gelachen, vooral onder de jongelui, doch ook de ouderen glansoogden, knipoogden, meesmuilden, kuchten - maar.... die er toch waarachies al langzamerhand, al binnen 'n jaar of.... vijf, zes, den leeftijd voor zouden krijgen!.... Ja-ja!... En dat terwijl hij, hun armé oom Gerrit, die toch ook zoo'n kinderlijk en trouw hart had en verliefd was op alle aardige meisjes, nog altijd maar geen vrouw had kunnen vinden. Hij zou van avond toch eens goed uitkijken.... en.... nou, och! hij kon de zon wel in het water zien schijnen! En daarom dronk hij op al zijn neven en nichtjes, en op hun toekomstige dierbare echtgenooten.
Bij 't klinken lachte, knipoogde, gluuroogde hij, blijkbaar niet zonder bedoelingen, over de tafel, naar Louise Heugens en Frans de Haan, naar Ru en naar Jeanne, trok gekke gezichten.... Het leek wel of hij iets had gemerkt, of gehoord van anderen misschien, vond Jeanne, en 't klopte in haar keel.
Daarna stond oom Dirk op, en sprak kort en krachtig, in afgebroken zinnen. Hij had het over zijn broer Jan, die altijd de steun en de hulp van de heele familie was geweest. 't Had er gespannen soms, ja, hij wou 't wel weten! Zoo'n flinke, werkzame, knappe kerel was die ook, Jan; 'n kop hoor! Hij verdiende dat het hem goed ging, waarachtig, hij verdiende 't, dat hij zulke aardige kinderen had, en vooral ook zoo'n lief, best, vriendelijk wijf als die Emma altijd was, en daar wou hij op drinken, ja, dat ze nog lang voor hem gespaard mocht blijven, het zonnetje in zijn huis.... en zoo wat meer....
Men glimlachte verteederd en knikte de bruid van alle kanten toe.... Emma!... Bruid... Mevrouw!...
| |
| |
En zij lachte en knikte druk terug, glanzend, en met een paar tranen van verrukking.
Toen Van Oosthoff, de uitgever. Die zei, dat zijn vriend Jan Croes nu eenmaal een paus was, een despoot, maar een verlicht despoot, een die hart had voor zijn onderdanen, al begrepen ze dat ook niet allemaal altijd precies!... Och ja, hoe zijn de menschen? Iedereen verbeeldt zich dat-ie zelf 't best weet wat goed voor 'm is!.... Maar Jan Croes was altijd zijn eigen gang gegaan, krachtig en voortvarend, en hij had succes gehad, groot succes!... Natuurlijk ook niet altijd!... O, er zou genoeg zijn wat hij anders had gewenscht!... Als hij vandaag terugblikte op die vijf-en-twintig jaren zouden hem ook wel oogenblikken voor den geest komen van teleurstelling en bitterheid.... Maar wie heeft dat niet?... Wien lukt alles in de wereld? In hóófdzaak was Croes toch prachtig geslaagd, en hij hoopte, Van Oosthoff....
Het was een lange, 'n beetje vervelende rede, de gasten werden er eerst suffig stil van, dan langzamerhand onrustig-praterig, zoodat Mr. Olivier een paar maal stilte moest verzoeken, en toen 't gedaan was had men blijkbaar wel even genoeg van toosten, waren een pooslang de gesprekken zóó geanimeerd en luidruchtig, dat niemand er met een nieuwe tafelspeech tegenin dorst te gaan.
Zenuwachtig, gekweld door haar hoofdpijn, zat Jeanne meestentijds zwijgend achterover geleund, wat plukkend aan haar waaier; ze at niets meer; nu en dan gaf ze even, zwak glimlachend, antwoord op vroolijke uitroepjes van Dirk van der Zwaag, praatte een enkele maal nog wel een oogenblik met Frans, maar hij scheen dan verstrooid, draaide zich zoo gauw mogelijk weer af, kwasi ongedwongen, om telkens doller gekheid te maken met Margotje Baatz. ‘Je bent stil. Je hebt hoofdpijn, hè?’ vroeg hij éénmaal, terwijl
| |
| |
hij haar vluchtig aanblikte, ‘'n Beetje,’ zei ze. ‘Ja, ik kan 't je 'anzien!.... Drink nog maar 'is een glas wijn... Hier!... Dat zal je wel goed doen..’ Dadelijk daarop had hij weer een malligheidje met Go-tje.
Jeanne zag, dat ook Louise bleek was geworden en veel stiller. Ze dacht dat Loe ook hoofdpijn hebben moest. Ze wist nog niet dat Ru, daar straks in een hoek van de balzaal, het dikke meisje plotseling en met overmoedigen aandrang gevráágd had, zoo plotseling, dat ze er van geschrokken, erdoor overrompeld was - ofschoon ze 't toch had zien aankomen, allang.... Daar was het nu!.... Wat zou ze zeggen!.... Ze had bedenktijd gevraagd, een week, een dag of tien nog liever.... Dit stelde Ru blijkbaar erg teleur, hij was er stil en wrevelig-neer-slachtig door geworden. Doch toen ze verder wel loom-bedaard, ook eenigszins gedrukt-kalm, maar toch heel vriendelijk en zacht tegen hem bleef, vroolijkte hij weer wat op, kreeg een weinig terug van zijn goeden moed en pedanterie; alléén, hij begreep toch nog niet, wat had ze nu plotseling, het verontrustte hem telkens weer.... Zoo zeker was hij van haar geweest.... en van zijn toekomst.... En nu.... in-eens.... scheen weer alles drijvend....
Ook naar Theo's gezicht keek Jeanne telkens.
Even vóór ze weer aan tafel gingen, had hij haar op zij geroepen, in den corridor, en bijzonder zenuwachtig, met korte, wild afgebeten zinnetjes, verteld wat er gebeurd was tusschen Ada en hem. Want al hadden ze er vroeger nooit samen over gesproken, Jeanne wist er natuurlijk alles van, en Theo begreep ook wel, dat ze het wist.... Ze had medelijden, voelde meer sympathie dan ooit voor Theo, deed haar best hem wat te troosten. Ada was een vreeselijk coquet nest, dat merkte hij toch ook wel, zij had nooit echt van hem gehouden.... Maar dát wou hij toch niet hooren.... ‘Nou ja’ had hij gezegd, ‘natuurlijk, dat zeit iedereen, omdat ze mooi is, en ze is misschien
| |
| |
ook wel coquet, maar ik kan toch niet buiten haar; waarachtig Jeaan, ik kan haar niet missen!....’ Jeanne had innig met hem te doen. Zij was er zelf niet veel beter aan toe. Maar hem, die anders altijd zoo beheerscht-correct, zoo zelfingenomen-goedgehumeurd was, nu zoo wanhopig te zien, 't greep haar toch aan.... 't leek toch nog erger....
En ze zag hoe bleek en peinzig hij nu voor-zichuit zat te kijken soms.
‘Zit-je op een toost te broeien, Thé’, riep oom Gerrit hem uit de verte toe.
‘Ja, oom!’ was zijn antwoord, toch weer snel ad rem - ‘maar ik kan het toch niet zoo geestig als u, daarom zal ik er maar van afzien.’
Maar dan, juist terwijl Croes, met luide stem, druk handenzwaaiend, en huppelend op zijn stoel van opgewondenheid, aan Mr. Olivier zat te vertellen van een aardig debat in de Kamer van Koophandel; juist terwijl er overal aan tafel weer vroolijk en ongedwongen werd gepraat, gelachen en gejuicht - Noortje had dolle pret met Mansfeld en neef Karel; aan den anderen kant amuseerde Dirk van der Zwaag zijn overburen met lomp-eerlijke ontboezemingen over de comedie-vertooning - tinkte dominee Deuring met zijn mes aan zijn glas, drie hard-schelle klankjes, de tafelpresident klopte, en riep om stilte, en de dikke predikant stond op met plechtig geheven hoofd; zijn tot-nog-toe behaaglijk causeerende stem veranderde plotseling geheel, galmde met nadruk en zalving over de tafel, als wegduwend kleinere praatgeluiden, en gefluister, totdat allen zwegen....
Dominee prees zich zelven gelukkig.
Hem, wien het voorrecht te beurt gevallen was, den hechten band, dien de burgemeester van Tiel, én.... de liefde - zoo voegde hij er wat zachter bij, met een zweem van schalkschen lach - tusschen Jan Croes en Emma Telders gelegd hadden, te bevestigen, aan te snoeren, en onder Gods onmisbaren zegen te stellen,
| |
| |
op hunnen heiligen huwelijksdag - Deuring keek naar de mannen aan tafel, om op hun gezichten te lezen of dit liberaal begin wel voldoende begrepen en gewaardeerd werd - hem was het nu, na vijf-en-twintig jaren, zoo waarlijk tevens vergund, dit gelukkig paar als zilveren bruid en bruidegom te begroeten en heil te wenschen....
Dankbaar, o zoo dankbaar was hij daarvoor zijnen Heer en God!....
Maar dankbaarder, verheugder nog was hij, dat zijn gebeden niet onvruchtbaar gebleken waren. 's Heeren zegen had onmiskenbaar vergezeld Jan Croes op zijn pad door de wereld van industrie, handel en maatschappelijke beslommeringen. Emma op het hare zoo vol van teer moederlijke zorgen en de nederige plichten eener hollandsche huisvrouw. En, niet slechts met stoffelijke welvaart, neen, met het beste wat de hemel bezat, met een schat van oppassende en liefhebbende kinderen had God hun trouwe plichtsbetrachting beloond.
‘Zie ze aan!’ riep dominee uit en wees, met horizontaal gedraaide vlakke hand, eerst in de richting van Croes en Emma, dan beurtelings naar hun kinderen, aan tafel verspreid, en de blikken aller gasten volgden onwillekeurig die aanwijzing met welwillenden, bij dezen en genen toch ook ietwat spotzieken glimlach - ‘Zie onzen bruigom, de waardige man en voorbeeldige vader, talentvol industrieel, vraagbaak voor zoovelen, en weldoener van allen die onder hem gesteld zijn... géén paus - zooals daareven in geestige scherts is gezegd - maar een koning in zijn vak! Zie onze lieve, vriendelijke bruid, moeder, móeder bij uitnemendheid, leidende, daar waar 's vaders ruwere kracht te kort schieten mocht, hare kinderen met ernstige zachtheid en godsvrucht, ten goede! Zie, daarginds hun oudste zoon en stamhouder, kloek volgeling op den weg hem door zijn vader gewezen, energiek jong koopman, werkend zoo lang het dag
| |
| |
is, loonend de liefde zijner ouders door ijver en toewijding’ - Piet Baatz trachtte vergeefs, met tintelende oogjes, Rus aandacht te trekken. - ‘Zie den tweeden, den aanstaanden rechtsgeleerde, die ons nog heden avond getoond heeft hoezeer zijn vernuft, zich niet bepalend bij 's lands wetboeken, tot geestelijk scheppen bij machte is! Zie, o zie, de aanvallige dochters, de oudste.... schoon toch nog zoo jong, bijna kind nog.... hulp en steun harer lieve moeder, makende met haar het ouderlijk huis tot een voorraadschuur, wat zeg ik, een brandpunt van blijde gezelligheid’ - hier bereikte Deurings rede, door de groote gedragenheid zijner voordracht een oogenblik van verheffing - ‘zie toch de jongste dochter, schoon als een veldbloem, smukkend den ouderlijken disch met de glanzing harer wangen, den lach harer oogen, het vriendelijk monkelen harer zoete mond’ - Noortje schoot uit in benauwden proestlach en ook de jongelui om haar heen brachten hun servetten voor 't gezicht, maar mama wenkte, wenkbrauw-fronsend, van neen, niet-doen. - ‘Zie ook’, ging dominee ongestoord voort ‘het lieve knaapje aan het eind van deze tafel, dat onder zijn stille gedraging zooveel schranderheid verbergt, en gedenkt ten slotte ook dien allerjongste, thuis gelaten door zijne liefhebbende ouders in wijs bestier’ - dit laatste werd vlug en als terloops gezegd, men kon merken dat Deuring gaarne snel over het onderwerp heengleed - ‘Zie hen allen’, voleindde hij zijn periode met een zwaaiend armgebaar, ‘en aanschouw een gelukkige familie’.
‘Ja, een gelukkige hollandsche familie, in den waren en besten zin des woord, een schoon en krachtig geheel, een gezin, gelukkig door den voorspoed en tevredenheid harer leden, zooals zij allen gelukkig zijn door de zaligheid des geheels! O, het is heerlijk te mogen wijzen op zóó groot heil door huwelijkstrouw en ijver teweeggebracht. Waar toch op aard wordt gevonden iets schooners dan een groot en gelukkig
| |
| |
gezin, plechtanker der maatschappij, bronaar van al wat schoon en goed is, steunpilaar van al wat wèlluidt en veredelt!’
De spreker, wat heesch geworden, hoestte eens en slurpte een teugje champagne, maar de stilte bleef voortduren; men begreep dat de toost nog niet uit kon zijn; alleen Gerrit Telders, Albertien aanstootend, fluisterende: ‘Je zou toch niet zeggen, hè, dat die dominee net zoo'n ouwe ongetrouwde rakkert is as ik.... hè?... wát?...’ ‘Sst, sst!’ kwam Albertien, met moeite haar lachen bedwingend, bang dat ze 't uitproesten zou.
‘Welnu dan, mijne hoorders,’ vervolgde de dikke predikant, op geruststellenden toon, ‘wij hebben het vanavond al, zoo vaak gedaan, en in onze harten zonder ophouden, maar laat ons toch nogmaals openlijk wenschen en bidden dat dit heil moge voortduren.’ Dan luider in-eens en met onverwachte verheffing: ‘Wij zijn allen in Gods hand!’ - Dominees vinger wees trillend naar boven; hij zag dat er wat roodigheid van confituur aan kleefde en veegde 't af aan zijn servet - ‘Ieders lot kan keeren!.... Wenschen wij dan onzen gastheer en jubilaris toe, dat het hem gegeven moge zijn, den bloei van de onderneming waaraan zijn naam voorgoed verbonden is, en, daardoor, de welvaart van hem en zijn gezin, onder Gods zegen te doen toenemen tot in lengte van dagen, tot heil ook van allen wien hij brood toedeelt in loon voor hunne diensten. Wij beleven moeilijke tijden. Kreten van klassenstrijd en revolutie worden allerwegen vernomen. Begeerige handen strekken zich uit naar den heerschersstaf der over hen gestelden, naar de stoere zetels van hen, die dagen en nachten peinzen over 's volks wel en wee. Moge het onzen bruidegom gegund zijn, als wijlen onzen grooten Zwijger, saevis tranquillis in undis stormen te braveeren en zegen te verspreiden, rustig voort te gaan met zijn zegenrijken arbeid, beloond door een
| |
| |
steeds klimmend succes. En blijve hij en zijn lieve vrouw, en alle hun zoo veel belovende kinderen, voor elkander gespaard, opdat eenmaal uit dit ééne, zoo bij uitstek heilrijke gezin, tal van nieuwe gezinnen, als loten uitgaan, en even zoo vele gelukkige families vormen. Dan eerst zullen de trouwe zorgen van vader en moeder tenvolle beloond zijn, en dan zullen wij, over nóg eens vijf-en-twintig jaren, hopelijk in uw aller tegenwoordigheid, heerlijk vieren den gouden bruiloft! Ik heb gezegd!’ En in-eens op familjaar goedigen toon: ‘Bruid - bruigom - kinderen, daar gaan jelie, hoor!’
Met een luid gejuich van opluchting en hartelijkheid waren allen aanstonds opgestaan. Croes reikte dominee, die, schoon nog zweetend en purperrood van inspanning, bescheiden glimlachte, over tafel de hand. Op een wenk van Piet Baatz vielen de muzikanten, die in de danszaal zaten te dommelen, ongelijk in, met de wijze van Io-Vivat, en de jongelui aan 't zingen: ‘Dat's mooi gezegd, dat's mooi gezegd...!’
Er was een algemeene, eenigszins ironische vroolijkheid. De kinderen Croes, Ru en Jeanne, Theo en Noor, hadden elkaar bij de eerste passages van Deurings toost weer snel en als toevallig, maar met zekere innige verstandhouding aangekeken; zij waren verwonderd en tot lachen geprikkeld nu en dan, maar soms ook onaangenaam beroerd, als door een wee-warme, onverwachte en onwelkome liefkoozing; soezig van wijn, drukte, warmte en emotie hadden ze ook, elk voor zich, een gevoel, alsof de comedie-vertooning weer doorging, of dit er nog bijhoorde; Ru luisterde met een glimlach meestentijds, moest soms toch een uitroep van overbluftheid onderdrukken; Jeanne en Theo, in hun dieper besef van teleurgesteld zijn en verdriet hebben, werden aanvankelijk sterk gehinderd door de pijnlijk onware, brutaal uitgegalmde verheerlijking, maar meer en meer verstompten ze voor die ergernis, voelden zich overgolfd door woorden, woorden, door al dat malle,
| |
| |
kwasi plechtige, kwasi hartelijke gedaas, dat hun niets meer dééd... Toch stonden zij ook op en lieten zich, vriendelijk glimlachend, toeknikken, toeroepen, de geheven glazen betinken. Noortje proestte telkens nog van 't lachten, en alleen kleine Henk was inderdaad verheerlijkt.
Want Croes en Emma zelven, menschen van leeftijd als ze waren, namen al dat getoost als gewone, zeker wel vriendschappelijk bedoelde beleefdheidsbetuigingen aan.
Dominee wischte zich vergenoegd het glimmend roode gelaat en zat aanstonds weer behaaglijk-joviaal te lach-praten met zijn buurman Van Oosthoff, die volhield dat zijn uitdrukking ‘een paus’ volstrekt niet in scherts was bedoeld.
Het was over tweeën intusschen.
Nadat nog een paar kortere toosten waren afgestoken en al rumoeriger toegejuicht - ook Ru en Theo, zenuwachtig en hakkelig, spraken even van hun dankbaarheid en liefde - wenkte Olivier met zijn wenkbrauwen, en Croes bedankte. Hij deed het kort en op vroolijken toon. Hij hoopte dan maar dat daarvan komen zou, van die gouden bruiloft, en noodigde bij voorbaat alle hier aanwezigen uit tot het gloeiend feest, dat hij dan te geven dacht. Twee-en-tachtig zou hij zijn. Wie weet, wie weet! Hij wou wel oud worden met zooveel goede vrienden!....
En daarna fladderden de jongelui, de witte meisjes, de gerokte heertjes, weer naar de danszaal. Maar tot een eigenlijke opleving van het balplezier kwam het niet meer. Er was een stemming van vermoeidheid en wachting in de zaal; al gauw werden eenige namen afgeroepen, van gasten wier rijtuigen vóórwaren.
En dat ging door; er kwamen grootere leegten; telkens nam een groepje gasten afscheid, terwijl anderen nog onder elkaar stonden te lachen, een glas wijn of een kop bouillon te drinken.
| |
| |
Ru ging met Louise mee, in haar vigilante; hij hoopte daar nog een beslissing van; het werd niet opgemerkt; men lette nooit veel op Ru, die zoo kalmpjes zijn gang kon gaan.
Frans bracht de Baatzen tot aan hun rijtuig, en vertrok dan zelf ook gauw, vlug en vluchtig afscheid nemend. Jeanne zag hem de zaal uitgaan zonder omkijken. Theo en Kees hadden ten slotte in de garderobe, om bijna niets, hooge ruzie gemaakt, en Ada, boos op hen beiden daarom, wou door niemand thuis gebracht worden. Zij had ook, het laatst, nog zoo heerlijk gewalst met Nico Antinck, en die was onhartelijk in-eens daarop weggeloopen. Anton Mansfeld nam Theo mee, om hem af te houden van Kees.
Zoodat eindelijk, in de vreemd-verlaten zalen, papa en mama met de meisjes en Henkie, alleen achterbleven. Emma, Jeanne en Noor zatend moe-zwijgend neer, Henk sliep op een stoel, terwijl papa nog een paar beschikkingen maakte met het personeel en dan ook hún rijtuig voorkomen liet.
De zilveren-bruiloft was gevierd.
|
|