En tot Paul's onuitsprekelijke verbazing begon mijnheer te stralen van blijdschap.
‘En of, mijn jongen, ik heb een fijne betrekking gekregen. Stel je voor, een vaste betrekking. Morgen zal ik vertellen, hoe dat in zijn werk is gegaan. Wacht, hier staat de autobus, stap maar in’.
Tijdens de rit naar Acht merkte Paul, dat hij erg vermoeid was. Hij werd wat stiller en hij had moeite om de oogen open te houden. Maar toen hij eindelijk het welbekende huisje zag, trok die moeheid als door een tooverslag weer weg. Hij holde naar het hekje, opende het en op hetzelfde moment werd de voordeur geopend en lag hij in mevrouw's armen.
Noch zij, noch Paul kon iets zeggen, maar beiden hadden tranen in de oogen. Mijnheer sloot de voordeur en bekeek glimlachend dat tooneeltje.
‘Hé, wat kom jij doen?’, riep hij eensklaps verbaasd.
Een teere gedaante kwam zonder geluid en licht als een veertje langs de trap naar beneden. Liesje op haar pantoffels in haar gestreepte pyama, met een omslagdoek om en een glans van onuitsprekelijke blijheid in de oogen.
‘Paul!’, riep ze zachtjes. ‘O, Paul...... ben je daar weer? Ik ben zoo blij’.
Mevrouw sloeg haar armen om hun schouders en duwde het tweetal de huiskamer in, omdat het in de gang zoo koud is.
En daar kwamen de tongen los. Paul was opgewonden en rende naar de gangdeur.
‘Waar zijn die pakjes? Die pakjes, die ik heb meegebracht?’
‘Hier...... hier......’, lachte mijnheer.
Met een plechtig gebaar reikte Paul vervolgens de beide pakjes aan mevrouw en het meisje over.
‘Alle menschen. Wat zou daar wel in zitten? Het is zacht......’, riep mevrouw.