De geestelijke goudschaele
(1683)–Hendrik Rintjes– AuteursrechtvrijZijnde een versameling van een goedt getal uitgesochte geestelijke liedekens en psalmen
Stemme: Als ‘t begintSoude mijn ziel niet loven u?
O dy mijn Godt ghepresen,Ga naar margenoot+
U o mijn Heere wil ick nu,
En altijt danckbaer wesen,
Van alle die weldaden dijn:
Die ghy Heere die ziele mijn,
Hebt betuycht en bewesen,
| |
[pagina 106]
| |
Des zy u lof gheseyt,
Al tot in eeuwicheyt,
O ghy mijn Godt in desen.
2. Als mijn ziele o Heere goet,
Met zonden was beladen,
Ghy spraeckt tot my vrientlijck en soet,
Siet ick ben vol ghenaden,
Ga naar margenoot+Komt tot my en neemt gheen respijt,
Ga naar margenoot+O ziele die beladen zijt,
En belast met misdaden,
Ga naar margenoot+Ick ben ‘s levens Fonteyn,
Om u te wassen reyn,
Ga naar margenoot+Komt wilt u in my baden.
3. Ick ghedacht mijne zonden groot,
En alle mijn boosheden,
Van deucht soo was ick naeckt en bloot,
Van boven tot beneden,
Ga naar margenoot+Ick dacht op u gherechticheyt,
Doen quam mijn ziel in druck en leyt:
Ick vont my vol onvreden,
Mijn ziel verschrickte seer,
Voor u mijn Godt en Heer,
Beanghst werden mijn leden.
4. Ick truyrde seer en weende snel,
Met een ghemoet verslaghen,
Mijn ziele die was vol gequel,
En lach in groot vertsaghen,
Ga naar margenoot+Beschreyt heb ick mijn zonden al,
Met rouwe groot en droef gheschal,
Daeghlijckx soo was mijn klaghen,
Over die zonden mijn,
Ick wert ter Hellen pijn,
Ghe-oordeelt allen daghen.
5. Als mijn ziel lach in desen strijdt,
| |
[pagina 107]
| |
In anghst ende noot swaerlijck,Ga naar margenoot+
In dijn woort vont ick breet ende wijt,
Tot troost gheschreven waerlijck,
Wilt ghelooven in Godes Soon,Ga naar margenoot+
Die quam al uyt des Hemels troon:
O ziel aenschout hem klaerlijck,
Dit is een Medecijn,Ga naar margenoot+
Om u te suyveren fijn,
Van u zonden vervaerlijck.
qqq
6. Hy quam al in dit aertsche dal,
Op dat hy sonder falen,
Voor die menschen groot van ghetal,
Sou vol-doen en betalen,Ga naar margenoot+
Hy vergoot sijnen bloede root,
En serf voor haer die bittre doot:
Hy quam hier nederdalen,
Om door sijn lijden reyn,
Al te helpen ghemeyn,
Die laghen in doots qualen.
7. Daerom o ziel niet meer en schreyt,Ga naar margenoot+
Ghelooft en wilt vertrouwen,
In Godes Soon die is bereyt,
Te helpen uyt benouwen,
Al die met zonden zijn belast,
Ende in hem ghelooven vast,Ga naar margenoot+
Die haer ‘t quaet laten rouwen,
Die sal hy reyn voorwaer,
Wasschen van zonden klaer,
Met ghenaden bedouwen.
8. Als mijn ziel dit heeft ghehoort,
O ghy mijn Godt verheven,
Sy heeft vast ghelooft aen u woort,
| |
[pagina 108]
| |
En ghebetert haer leven,
Als doen hebdy o Heer met vlijt,
Ga naar margenoot+Mijn zonden al ghescholden quijt:
En hebt my hier beneven,
Vrede verzeghelt meest,
In ‘t hert door uwen Gheest,
Ga naar margenoot+Dus moet ick u lof gheven.
9. U zy lof, eer en eeuwich prijs,
Ga naar margenoot+Van dijn groote eghenaden,
O Godt barmhertich ende wijs,
Die ghy met goeden rade,
Hebt bewesen aen my Zondaer,
O ghy mijn Godt Hemelsche Vaer:
Ga naar margenoot+U wil ick vroegh en spade,
Loven en dancken wijt,
Loff zy ghebenedijt,
Uwen naem groot van dade.
|
|