De geestelijke goudschaele
(1683)–Hendrik Rintjes– AuteursrechtvrijZijnde een versameling van een goedt getal uitgesochte geestelijke liedekens en psalmen
[pagina 77]
| |
Stemme: Van den ix. Psalm.Met een toe-gheneghen ghemoet,
Wensch ick u Gods ghenade goet
Mijn alderliefste in den Heere,
Dat u gheloof altijdt vermeere.
2. Als ghy Christum hebt aen-ghedaen
Soo wilt doch vromelijck voortgaen,
Vleesch ende Bloet wilt doch bedwinghen,
Bemint niet meer dees Aertsche dinghen.
3. Recht moet ghy zijn Hemels ghesint,Ga naar margenoot+
Ghy ijt beroepen tot Gods Kint,
Hy nam u aen, als een goet Vader,
Door sijnen Soon onsen ontlader.
4. In Godt weest nu altijt verheucht,
Verkondicht uyt sijn groote deucht:
Die u deur Christum is bewesen,
Die u van zonden heeft ghenesen.Ga naar margenoot+
5. Seer lieffelijck hy u ontfinck,
En gaf u eenen vingherlinck,
Aen uwe handt, en gingh u trouwen,Ga naar margenoot+
Hout u by hem, ‘t sal u niet rouwen.
6. Voor u hy nu sorghet altijdt,
Nu ghy in Gods ghemeynte zijtGa naar margenoot+
Ende hebt u daer toe begheven,
In heylicheyt voortaen te leven.Ga naar margenoot+
7. Rust u en maeckt u Lamp bereyt,Ga naar margenoot+
Verciert u met het Bruylofts kleyt,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 78]
| |
Op dat ghy niet en komt tot schanden,
Als ghy van een hebt verstanden.
8. Tot der Bruyloft, in dat gheklach,
Gingh hy, maer de Koningh hem sach,
Segghende: gingh hy tot hem spreken:
Ga naar margenoot+Vrient, hoe komt ghy hier in ghestreken?
9. Soo naeckt en bloot, en onverciert,
En hebt gheen kleet daer ghy met viert,
In den grooten Sabbath des Heeren?
Ghy moet met schanden nu uyt keeren.
10. Dan sal hy segghen op dat pas,
Tot sijnen knechten: neemt hem ras,
Ga naar margenoot+En bint hem voeten ende handen,
Werpt hem in de Hel om te branden.
11. O mijn beminde, hier op past,
Wee haer die daer komen te gast,
Ga naar margenoot+Want daer is weenen ende klaghen,
Dat sal duyren t’eeuwighen daghen.
12. Komt en besiet het onderscheyd,
Ga naar margenoot+Daer van ons Malachias seyt,
Hoe Godt de vromen gaet beloonen,
En met den Krans der eeren Kroonen.
13. Hout dat ghy hebt verbeyt het loon,
Ga naar margenoot+Dat u niemant berooft u Kroon,
Christus salfe dieg gheen op setten,
Die haer met boosheyt niet besmetten.
14. Tot Godt den Heere u begheeft,
Ga naar margenoot+In het Ghebedt, soo langh ghy leeft,
Wat u noot is: sult ghy ontfanghen,
Ga naar margenoot+Is ‘t dat ghy aenhout met verlanghen.
15. En wilt Gods goede gaven niet,
Versuymen, wat u hier gheschiet,
Ga naar margenoot+Weest altijdt vroom nae Christi zeden,
In sijn voet-stappen wilt doch treden.
| |
[pagina 79]
| |
16. Recht uyt een Broederlijcke aert,
Soo is dees dicht by een vergaer,
Datmense niet alleen soud’ singhen,
Maer neerstigh zijn in het volbringhen.
|
|