De geestelijke goudschaele
(1683)–Hendrik Rintjes– AuteursrechtvrijZijnde een versameling van een goedt getal uitgesochte geestelijke liedekens en psalmen
[pagina 73]
| |
Stemme: Als ‘t begint.Looft den Heer, o ghy ziele mijn,Ga naar margenoot+
Singht, lof en danck, u Godt en Heer
Prijst hem seer den Verlosser dijn,
Wilt hem loven meer ende meer
Met herten reyn geeft hem sijn eer,
Die u huelp seer uyt veel ellenden,
Mijn ziele wilt hem lof toe-wenden.Ga naar margenoot+
2. U looft mijn ziel, mijn Godt seer goetGa naar margenoot+
Mijn zalicheyt mijn ‘s levens kracht,
U altijdt te loven met spoet,
En te dancken met voller macht,
Is mijn ziele (Heere) bedaght,
Die lag versmacht, en doodt in zonden,Ga naar margenoot+
Maer nu door u genaed ontbonden.
3. Ick was in anghst in groten noot,
Beladen met boosheden swaer,Ga naar margenoot+
In veel zonden mijn ziel lag doot,Ga naar margenoot+
Ick was des Duyvels kindt voorwaer
Naer sijnen raet seer openbaer,
Leefde ick klaer, en ginck ter Hellen,
Mijn ziel naeckte een eeuwigh quellen,
4. Maer u mijn Godt ick loven moet,
Van u weldaden, groot en kleen,
Ghy sprack tot my met stemmen soet,
Seer vriendelijck met gheluyt reen,
Mensche seer ras, wilt van ‘t quaet scheen,Ga naar margenoot+
Hoort my alleen, betert u leven,
Een eeuwigh Rijck sal ick u gheven.
| |
[pagina 74]
| |
5. Naer u mijn Godt, mijn zalicheyt,
Soo dorster seer, die ziele mijn,
Mijn zonden heb ick seer beschreyt,
Met rouwe groot, en herten pijn,
Ick sprack gaet in, o Heere fijn,
In die ziel mijn, suyvert haer seere,
Weest haer Bruydegom ende Heere.
6. Ghy maeckte u wooninge reyn,
Ga naar margenoot+Des looft u mijn ziele altijdt,
Ga naar margenoot+By my al hier in ‘s weerelts pleyn
En hebt Heer my ghebenedijt,
Mijn zonden al die scholt ghy quijt,
Mijn ziel subijt, hebt ghy ontbonden,
Vrede quaemt ghy haer hier verkonden.
7. Des loof ick u mijn Godt mijn steen
Ga naar margenoot+Van dese dijn ghenade groot,
Lof ende prijs mijn ziele alleen,
U sal singhen tot in den doot,
Uwen lof, o mijn Heer minjoot,
Wil ick seer bloot, altijt vermeeren,
Mijn ziel looft u Heer der Heeren.
qqq
8. Al boven des ghenade schoon,
Ga naar margenoot+Met gheest ende krachtighen vier,
Ga naar margenoot+Hebdy mijn ziel gedoopt ydoon,
In dijn Wasbat ghereynight hier,
Naer u Goddelijcke manier,
Ga naar margenoot+Met goet bestier, uyt dy ghebooren,
Ga naar margenoot+’t Leven verseghelt uyt-verkooren.
9. In dijn Gheest’lijck Avontmael puyr,
Spijsdy my Heer met ‘s levens spijs,
Ghy voet my met Godlijck natuyr,
Ga naar margenoot+Dat Broot al van den Hemel wijs,
| |
[pagina 75]
| |
Met ‘s levens stroom uyt Paradijs,
Met soet jolijs, mijn ziel ghy drencket,
Den nieuwen Wijn ghy my in schencket.
10. O ghy mijn Godt mijn Herder sterck
Ghy leyt my aen den water kant,Ga naar margenoot+
Godlijck voet ghy my in dit perck,
Ghy weyt my op dat groene lant,
Ghy opent dijn Hemels verstant,
Tot onderpant, geef dy verheven,Ga naar margenoot+
Uwen Gheest Heere in dit leven.
11. Des looft u ziel Gheest en ghemoet,
Van alle dijn weldaden t’saem,
U looff ixk Heer met stemmen soet,
Van dijn ghenaed’ aen my ghedaen,
Mijn ziel seyt lof Heer uwen naem,
Sy sal bequaem, t’eeuwighen tijden,
Uwe weldaden groot belijden.
12. Looft den Heer ghy sijn Heylighen al,
Ghy Enghelen in ‘s Hemels throon,Ga naar margenoot+
Danckt hem seer ghy Heylich ghetal,Ga naar margenoot+
Looft den Heere met ghesanck schoon,
Singhet hem loff en prijs met toon,
Ghy die sijn loon, verbeyt ghestadich,
Dancket hem seer den Heer ghenadich.
|
|