De geestelijke goudschaele
(1683)–Hendrik Rintjes– AuteursrechtvrijZijnde een versameling van een goedt getal uitgesochte geestelijke liedekens en psalmen
Stemme: O Heyligh zaligh Betlehem
Ga naar margenoot+Versteende Menschen die verstrickt
Leght aen u eyghen wil ghebonden,
Die ‘t Godtlijck licht in d’ooghen blickt
En noodt tot af-standt van de zonden.
2. Wilt ghy door dreygen noch ‘t vermaen
Ga naar margenoot+Des Heeren u niet laten trecken?
Soo heft u ooghen op, siet aen,
Ga naar margenoot+Laet u tot me-lijden verwecken.
3. Aenschout het smertigh lijden, ‘twelck
Ga naar margenoot+Godts liefste Kindt om u most smaecken.
Ga naar margenoot+Die alleen dronck dien bitteren Kelck,
Ga naar margenoot+ Des doots, om u zaligh te maecken.
4. Ach! doen den Vorst der Heerlijckheyt
Ga naar margenoot+Dit groot onweder sach op-dringhen,
Dat hem sijn Vader had bereyt,
Quamt sijn ziele soo sterck bespringhen.
5. Dat hem het sweet, als drupp’len bloet
Ga naar margenoot+Van sijn aenschijn droop op der Aerden,
| |
[pagina 201]
| |
En evenwel bleef sijn ghemoet
Willigh bereyt, dien Kelck t’aenvaerdenGa naar margenoot+
6. Ghelijck een Lam dat stemmeloosGa naar margenoot+
Voor sijnen Scheerder heen gheleyt wert,
Dat alle hulp en troost verloos,Ga naar margenoot+
En tot een Soen-offer bereyt wertGa naar margenoot+
7. So wiert de Soone Gods verraen,Ga naar margenoot+
Ghevanghen, en wel strengh gebonden,Ga naar margenoot+
Versaeckt, en alle smaet ghedaen,Ga naar margenoot+
Die sy (door haet) bedencken konden.
8. Sijn heyligh Lichaem (als gherooft)
Met diepe stramen wiert door-slaghen,Ga naar margenoot+
En sijn ghebenedijde Hooft
Een Doorne Kroon ten loon most draghen.
9. Aldus ellendigh toe-ghestelt,
Brachten hem die Godtloose knechtenGa naar margenoot+
Buytenb Ierusalem in ‘t Veldt,
Om hem aen ‘t Kruysse op te rechten.
10. Daer wiert den Heer, die ‘t alles schiepGa naar margenoot+
Door-naghelt aen handen en voeten,Ga naar margenoot+
Dat hem sijn roode Bloedt ontliep,Ga naar margenoot+
Om onse schuldt voor Godt te boetenGa naar margenoot+
11. En hoewel hy hun niet onthiel
Van ‘t geen haer Zalighmaecken konde,
Noch trachten sy sijn reyne Ziel,
Met laster-reen ter doodt te wondenGa naar margenoot+
12. Fy gy, hoe fijn breeckt hy Gots Huys
En bouwt het we’er op in drie daghen,Ga naar margenoot+
Is hy Godts Soon, hy dael van ‘t Kruys,Ga naar margenoot+
So sal sijn Leeringh ons behaghen.
13. Dees troost gaven de Pharizeen
Hem in het uyterst van sijn leven,
En noch heeft hy voor haer ghebe’en,Ga naar margenoot+
Ach! Vader wilt het hun vergheven
| |
[pagina 202]
| |
14. Bedenckt die pijne over groot,
Ga naar margenoot+Aen plompe Naghels soo te hanghen,
Ten lesten noch den wreeden Doodt
Voor al sijn weldaden t’ontfanghen.
15. Ach! weenen noch u Ooghen niet?
Ga naar margenoot+Barst noch ui Hert niet door medoghen?
Daer selfs de Son viir dit verdriet,
Haer licht de Wereldt heeft ontoghen.
16. Schoon als een Wurm van elk vertreen
Ga naar margenoot+Een Spot en verachtingh der Lieden,
Heeft hy sijn lijden uyt-ghele’en,
Tot ‘t was volbragt ‘t geen most geschieden.
17. In ‘t midden van sijn grootste smart
(Hoe seer sy hem oock tormenteerden,)
Brande soo sijn verliefde Hart
Ga naar margenoot+Dat al des Duyvels macht verueerde.
18. Soo dat nu elckeen ‘t Heyligh Choor,
Betreden mach, en Offer pleghen,
Ga naar margenoot+Soo hy Godts stemme gheeft ghehoor,
Ga naar margenoot+En blijft gheduyrigh op sijn weghen.
19. Ghy dier ghekochte Christen schaer,
Laet u dit door u Ziele snijden,
Ga naar margenoot+Het Kruys, de smart en ‘t doodts-ghevaer,
Dat Christus om u moeste lijden.
20. En volght soo sijn voetstappen nae,
Ga naar margenoot+Ghelijck als hy u eerst beminde,
Ga naar margenoot+So sult ghy dan, door sijn ghenae,
D’eeuwighe rust der Zielen vinde.
|
|