De geestelijke goudschaele
(1683)–Hendrik Rintjes– AuteursrechtvrijZijnde een versameling van een goedt getal uitgesochte geestelijke liedekens en psalmen
[pagina 183]
| |
Stemme: Van den viij. PsalmTot u, o Godt, ghenadich ende goedigGa naar margenoot+
So roepen wy van herten seer ootmoedig
En bidden u seer hertlijck met aendachtGa naar margenoot+
Siet neder Heer, neemt op ons smeken acht.
2. Voor u alleen belijden wy ons zonden,
Die zijn seer groot en veelvoudich bevonden,
Ons Tonghe kan niet noemen het ghetalGa naar margenoot+
Onser zonden ende misdaden al.
3. Van der Ieugt aen hebben wy u begevenGa naar margenoot+
En verkoren een ydel zondigh leven,
Wy verlieten seer vroech Heer uwen raet
En voechden ons tot zond’ en alle quaet.
4. Des is ons ziel belast ende beladenGa naar margenoot+
Met zonden groot en seer swaere misdaden
Besmet, onreyn, gewont, en seer mismaekt
In angst en noot, in schult en doot geraecktGa naar margenoot+
5. Daerom wy Heer met een herte verslagenGa naar margenoot+
Tot u roepen, hertlijck suchten en klaghen,
Over onse weghen en wercken quaet,Ga naar margenoot+
En bidden u Heere om dijn ghenaed’.
6. Want gy alleen zijt onsen Godt verheven
Die misdaden en zonden meucht vergheven,Ga naar margenoot+
Die onse schult en ongherechtigheyt
Wechnemen kondt door u BarmhertigheytGa naar margenoot+
7. Daerom, o Godt, met een ghemoet vol rouwenGa naar margenoot+
| |
[pagina 184]
| |
So bidden wy met een seer vast betrouwen,
Ga naar margenoot+Op u goetheyt ende ghenade soet,
Neemt weg ons schult en ons zonden uyt doet.
Pause.
8. Gelijck een Vader hem plach te ontfarmen
Ga naar margenoot+Over sijn Kint, so wilt u Heer erbarmen
Over onbs, en so wijt den Hemel staet
Van der aerden, doet wech al ons misdaet.
9. Reynigt ons Heer seer barmhertigh bevonden.
Ga naar margenoot+Giet uyt Oly en Wijn in onse wonden,
Ga naar margenoot+Heelt onse ziel die deerlijck is ghewont,
Suyvert ons gansch, en maekt ons heel gesont
10. Daer toe, o Godt, wilt ons u gaven gheven,
Ga naar margenoot+Om nu voortaen seer heylighlijck te leven,
Ga naar margenoot+Nae uwen wil, nae u woort ende wet
In u weghen suyver en onbesmet.
11. Dan sullen wy met herten reyn en vierig
Ga naar margenoot+Uwen Name vriendelijck en goedertierigh
Ga naar margenoot+Beroemen seer, en loven met aendacht,
Met ziel en geest, ende met ganscher macht.
12. U weldaden, u deughden, en genade,
Ga naar margenoot+Die sullen wy verkonden vroegh en spade,
Op dat alle Volcken groot ende kleyn
U mochten, Heer, dienen en eeren reyn.
|
|