| |
| |
| |
[De vliegende kogel]
Klein Fransje speelde met een schiet,
Want eensklaps ging de kogel af,
Hier hielp geen pa of moe.
Klein Fransje schrok zich hall'f dood
Zijn wangen werden grutjes grauw,
Bij 't hooren van den knal.
De kogel sloeg den spiegel stuk,
Tot duizend brokjes glas.
En boorde in den wand een gat,
| |
| |
| |
| |
Een juffrouw met een kleinen hond
Die hond was jong, wou niet zoet mee
De kogel schoot het touw in twee
De juffrouw riep nu, in haar schik
| |
| |
| |
| |
Wat verderop schoot dan met gang
De kogel door een picnictaart,
Dat was een vreemd geval.
Een elk was met het deeg bespat
Wie of dien flauwen streek verzon
| |
| |
| |
| |
Daar turnde aan ringen neefje Frans
En maakte een fijnen ‘zwaan’
De kogel sneed het touw in twee
Frans kwam dit duur te staan.
Hij viel terdege op zijn neus,
Hij schreeuwde als een man
Zijn moeder snelde ras nabij
| |
| |
| |
| |
Klein Hansje toonde trotsch, verheugd,
Zijn mooie tiencents luchtballon
Hans had als altijd praats.
De kogel trof de dunne draad
Ballon ging op de vlucht,
Boos keek hij naar de lucht.
| |
| |
| |
| |
Als steeds was meester boos op Kees
En schreef op 't zwarte bord
‘Ik vind dat Kees een bengel is.’
Nam juist de B van bengel weg,
‘Ik vind dat Kees een engel is,’
En Keesje bloosde er van.
| |
| |
| |
| |
Oom John verhuisde en riep: ‘Ik help mee,
Als men 't klavier neerlaat.
En wees voorzichtig en gebruik
Een dikken stalen draad.’
Maar 't duister noodlot zond 't lood
Van Fransje door dien draad
En met een nooitgehoord muziek
Viel 't mooi klavier op straat.
| |
| |
| |
| |
Tom had voor d'eerste keer een les
Hij hing daar aan 't hengeltouw
Maar eensklaps liep 't spaak.
De kogel brak 't touw in twee
En nooit meer ging hij [...] dien schrik
Aan 't hengeltouw ter leer.
| |
| |
| |
| |
Een roover op een stillen weg
‘Geef hier je geld!’ en zwaaide erbij
Zijn stok met groot misbaar.
Op tijd trof Fransjes kogel toen
Het wapen viel hem uit de hand
Hij vluchtte met groot alarm.
| |
| |
| |
| |
Een sportsman op een motorfiets
Reed veertig mijl per uur
Hij had een kans op den eersten prijs
Maar eensklaps keek hij zuur.
De kogel trof het reservoir
Een knal! De rijder lag in 't zand
En riep: ‘O prijs, gegroet!’
| |
| |
| |
| |
Een baby zoog aan speen en flesch
Maar 't snelle lood, in dolle vaart
Doorschoot de melkflesch net.
De baby met zijn leege flesch
De moeder dacht: ‘De flesch reeds leeg?
Wat drinkt die bengel snel.’
| |
| |
| |
| |
Een knaap in badkuip koelte zocht
De kogel floot den geijser door
De kuip spoot vol van stoomend nat
De knaap ging er van door
En langen tijd nam hij geen bad.
| |
| |
| |
| |
Drie paartjes voeren in een boot
De kogel schoot het bootje lek
De heeren zwommen naar den kant
En doornat kwamen ze aan land,
Het bootje dreef naar zee.
| |
| |
| |
| |
Een pudding klaargemaakt.
Die pudding werd zoowaarlijk ook
De kogel vloog toen door ons boek
Met steeds versnelde vaart,
En zette toen zijn zwerftocht voort
Zijn zwerftocht, rond'om d'aard.
| |
| |
|
|