Geschiedenis van Ali-Baba en de Veertig roovers
(ca. 1910-1920)–Jan Rinke– Auteursrecht onbekend
[pagina 3]
| |
[pagina 4]
| |
't Is ‘Sesam, open U’, dat hij hoort:
In de rots ontstaat een poort.
De roovers zijn nu weer naar huis:
Ali-Baba zegt: ‘'t is daar niet pluis.’
| |
[pagina 5]
| |
Hij vindt er goud en diamant
En laat het glijden door zijn hand.
De ezels worden er mee bevracht,
En zoo het goud naar huis gebracht.
| |
[pagina 6]
| |
Zij willen nu hun rijkdom weten:
Met emmers wordt het geld gemeten.
Ali-Baba is uit den nood,
Hoeft niet te werken voor zijn brood.
| |
[pagina 7]
| |
De roovers komen weer in het hol;
Het geroofde goud dat maakt hen dol.
Cassim kwam ook in de grot:
Zijn broer had hem dus niet bedot.
| |
[pagina 8]
| |
Goud ligt overal op den grond:
Hij staat verbluft met open mond.
Gevuld zijn nu zijn zakken,
Een roover heeft hem gauw te pakken.
| |
[pagina 9]
| |
De roovers bedachten zich geen uur;
Maar doen hem straffen door het vuur.
't Was Ali-Baba, die begon,
Zegt tot den hoofdman een spion.
| |
[pagina 10]
| |
Berg in uw huis deez veertig kruiken,
Misschien kunt gij ze best gebruiken.
In elke kruik zit een bandiet
De meid, die merkt het zoo ge ziet.
| |
[pagina 11]
| |
Ze zei: ‘Hou toch je snater,
'k Heb hier een kan met kokend water.
De zoon van Ali-Baba neemt haar tot vrouw,
Dat is de belooning voor haar trouw.
|
|