Stichtelijk sang-prieel, belommerd met het Hooge lied Salomons, ende andere heilige gesangen
(1686)–Wiete Ringers– Auteursrechtvrij
[pagina 237]
| |
[pagina 238]
| |
sijn verheven hoogt' De laage laagheid van sijn dienst-maagd aan-geoogd.
Ga naar margenoot+ Mijn siel maakt groot den Heer, en glanst een deun-geblaaker,
Ga naar margenoot(47) Mijn geest is seer verheugd in God mijn Salig-maaker:
Ga naar margenoot(48) Hi heeft genaadelijk uit sijn verheven hoogt'
De laage laagheid van sijn dienst-maagd aan-geoogd.
Van nu aan sullen de besielde mensch-geslachten,
Vol van verwondering, mi mi wel-salig achten.
Ga naar margenoot(49) Want groote dingen heeft door sijn al-sterke kracht
De Aldermachtigste aan mi nu uitgewracht.
Heel heilig is sijn naam.Ga naar margenoot(50) Sijn goedigheid sal wesen,
Van stam tot stam, op all' de sielen, die hem vreesen:
| |
[pagina 239]
| |
Gelukkig is dat volk; want Gods barmhertigheid
Verselschapt ijder een, dien God aan 't herte leit.
Ga naar margenoot(51) Die Prins van 't hemel-hoog en aardsche laager-landen
Die heeft een krachtig werk gedaan door sijne handen.
Hi heeft het overdwaalsch' het trots laatdunkig rot
Verstrooid, om ver gebonsd, haar's herten raad bespot.
Ga naar margenoot(52) Hi heeft de machtige, de goud-gehulde lokken,
De purp're tabberden van throonen af-getrokken:
Maar heeft de ned'rige goed-gunstelijk beoogd;
Hi heeft haar opgeheft, en uit het stof verhoogd.
Ga naar margenoot(53) Die hi van swaare dorst en honger hoorde steenen,
Die ging hi groote maat van goederen verleenen:
Maar die eerst rijk en vol, sich weeld'rig heeft getierd,
Die heeft hi naakt, en bloot, en ledig wechgestierd.
| |
[pagina 240]
| |
Ga naar margenoot(54) Sijn Israël, sijn knecht, die sijn bevel betrachte,
Heeft hi verheft; dat hi aan sijn genaade dachte,
Ga naar margenoot(55) (Gelijk hi eertijds aan ons' vad'ren heeft geseid,
Aan Abr'ham en sijn saad) tot in der eeuwigheid.
|
|