Volledige werken. Deel 3
(1884)–Theodoor van Rijswijck– Auteursrecht onbekend
[pagina 437]
| |
Ophelderingen en Nalezingen voor het derde deel.Nadat wij het prospectus van deze nieuwe uitgave hadden laten uitgaan, werd er door een naijverig boekdrukker insgelijks een prospectus rondgezonden, meldende dat er bij hem nog exemplaren te bekomen waren van eene vorige uitgave in twee deelen, waarvan de proefbladen nagezien waren geweest door den heer Jan Van Beers, die het zich ten plicht gerekend had, ‘aan het werk van zijnen kunstgenoot al zijn eigenaardig karakter te behouden, maar er tevens zekere taalfouten te doen uit verdwijnen, die het ontsierden.’ Welnu, rechtuit gesproken, wij gelooven aan die beweering niet, want bedoelde uitgave is juist de slechtste, de meest verwaarloosde van allen. Alzoo komt in het stukje de Kus, 2e deel bl. 286, tweemaal dezelfde regel voor; in een ander, het Ruiterslied, zelfde deel, bl. 299, is een regel weggelaten, zonder van de ontelbare veranderingen te gewagen, welke men schier al de stukken van den Door heeft doen ondergaan, en waarvan de meesten stellig niet als verbeteringen kunnen worden aanzien. Wij kunnen niet aannemen dat dit alles onder het toezicht of met medeweten van den keurigen dichter Jan Van Beers zou gepleegd zijn; want wij zijn overtuigd dat hij te veel goeden smaak, te veel gezond verstand bezit, om zich aan dergelijk broddelwerk de vingers te bevuilen. | |
[pagina 438]
| |
De vijf eerste verzenstukken van dit derde deel dagteekenen uit het soldatenleven van den dichter, doch werden nadien merkelijk gepolijst. Op 23 Februari 1837, ten 5 uren namiddag, brak er eensklaps een hevige storm boven Antwerpen en omstreken los; den volgenden morgend was het springvloed met fellen wind, zoodat het laag gedeelte der stad veel te lijden had en de meeste kelders onder water liepen; in sommige huizen stond het zelfs een voet hoog. Ten gevolge het doorbreken van den dijk te Stabroek overstroomde dit gansche dorp, in zooverre dat er het water in de kerk drie a vier voeten hoog stond. Ook Cappellen en Putte werden deels overstroomd. De Kauwenstijnsche dijk was op vijf plaatsen doorgespoeld en die van Burght op drie, zoodat de polders teenemaal onder waterschoten. Een 30tal menschen, waarvan twaalf die naar de markt van Antwerpen kwamen, en talrijke stuks vee verloren bij die ramp het leven. Om het publiek tot het verleenen van onderstand aantesporen, schreef Van Ryswyck het stukje de Overstrooming, op bl. 36. Met de Yzeren wegen in Belgien, op bl. 39, dong de dichter, in 1838, mede naar den prijskamp van de Westvlaendersche Maetschappy te Brugge. Er werd eene zilveren medalie, als bijvoegelijke prijs, aan toegewezen. In de zitting der Kamer van volksvertegenwoordigers, op 14 Maart 1839, had de heer Bekaert, in de quaestie betrekkelijk de afscheiding van Limburg en Luxemburg, het woord gevoerd. Nauwelijks was zijne redevoering geëindigd, of hij werd door eene geraaktheid getroffen en, ondanks alle toegebrachte hulp, was hij spoedig een lijk. - De Door schreef ter dier gelegenheid het versje, dat men op bladzij 43 aantreft. Het stukje, Aen P.J. Terbruggen, op bl. 44, is een antwoord op het volgende maanbriefje in rijm:
Mynheer, hebt gy wel eens gedacht
Aen zekere gekochte boeken?
Ik heb u reeds al lang gewacht,
Om my eens te bezoeken.
Maer ach! ik zie het wel,
Gy zendt my ook naer 't apenspel.
Op bl. 98 en volgende van dit deel komen twaalf zangstukjes voor. Het Belgische gouvernement had den heer S. Daussoigne, | |
[pagina 439]
| |
bestuurder van het conservatorium te Luik, met de uitgave gelast eener Verzameling van Godsdienstige zangen en kooren, volgens de beste meesters, en de heeren Van Ryswyck en Weustenraad werden verzocht, op de uitgekozene melodien, Vlaamsche woorden onder den Franschen tekst te stellen. De Door leverde voor zijn aandeel dertien stukjes, waarvan hij er later een, het Jachtliedje, in zijn Muzen-Album herdrukte. Wij deelen hier de overige twaalf mee uit gemelde verzameling, welke in 1843 te Brussel werd uitgegeven. De dichtstukjes Aen onze medewerkers, op bl. 111, 170 en 273 zijn allen gericht tot de letterkundigen, welke aan het Muzen-Album bijdragen leverden, en komen in gemelde jaarboekjes voor, waarvan er zes verschenen zijn. De Spinster en heur Kat, op bl. 265, werd in den Roskam opgenomen. Wijlen L. Vleeschouwer, opsteller van dit weekblad, heeft mij verzekerd, dat Th. Van Ryswyck er de schrijver van was. Het stukje Aenbeveling, op bl. 330, schreef Van Ryswyck voor een Duitschen professor, die als staatkundige banneling zijn land had moeten verlaten en zonder middelen te Antwerpen was aangekomen. Zelve niet in staat hem hulp te verschaffen, hoezeer hij hem ook warm aanbevolen was, dichtte de Door voor hem die korte aanbeveling, met welke hij van andere personen onderstand bekwam. Behalve de in dit boekdeel opgenomen huwelijksgedichten, vervaardigde Th. Van Ryswyck een onnoemlijk getal gelegenheidstukken voor bruiloften, verjaarfeesten en anderszins. Hij was altijd gereed, natuurlijk tegen betaling, wanneer hem zoo iets werd gevraagd, en had spoedig iets aaneen gerijmeld. Verreweg de meesten dezer stukken zijn waarlijk het drukken niet weerd; uit den hoop die voor ons ligt, geven wij, als een staaltje, het volgende, geschreven ter gouden bruiloft van Frans Mathias Verbert, hoofdapotheker van het burgerlijk gasthuis, en Catharina Calliez. Op het feest, den 27 September 1847 te Antwerpen gevierd, werd het gedicht door den broeder van den jubilaris voorgelezen. Ach! Wat vreugd dat wy beleven,
Door het lot ons mild gegeven,
In ons zaelgen ouden dag,
Daer genoegen en gelach,
| |
[pagina 440]
| |
Ons naer 't gouden feest geleden
Van ons Broeder, die op heden,
Vyftig jaren is getrouwd,
En zyn jubelbruiloft houdt.
Want op honderd Echtverbonden,
Wordt er schaers één Paer gevonden,
Dat zich aen den gouden disch,
Zetelt, weltepas en frisch,
Want dat is het slimst van allen,
Als zoo iet U mag bevallen,
Dat er Beiden niets mankeert,
Maer zelfs vrolyk redeneert,
Ziet men 't soms de tyd gedoogen.
Velen gaen terneêr gebogen,
Anderen hebben last en druk,
Anderen steunen op een kruk.
Gy waert van uw corpus zeker,
T' ware ook mis zoo een aptheker,
Daer niet voor gezorgd en had,
T' leven was uw grootsten schat.
Dit bewyst hier eene rede;
Dat g'uw dagen hebt in vrede,
Eer en deugdzaem doorgebragt.
En gezondheid hieldt in pacht.
Uw twee dochters, onze nichten,
Wilden allebei zich richten,
Naer wat gy hebt voorgedaen;
Beiden gingen 't Echtspel aen.
En wat zy zich durfden wagen,
Zullen zy zich nooit beklagen;
Want zy zien, waer eens de trouw,
Henen leidt met man en vrouw.
Ziet, zy zyn de jubelroozen,
Die in uwen Echtkrans blozen;
En herdenken, al de vlyt,
En de liefde uit vroeger tyd,
Die gy hun hebt toegedragen.
Broeder, laet het U behagen
Dat het aen uw Gade ook vlei,
| |
[pagina 441]
| |
Wat myn volgemoed hier zei;
En blyft jaren nog in leven,
Door aw maegschap trouw omgeven,
En door vrienden, vroom en hecht.
Mag de krans door ons gevlecht,
Lang nog op uw hoofden groenen,
Trots 't vernielen der saizoenen.
Ja, des levens winter draegt,
Ook zyn loover dat behaegt,
En zyn bloemen die bevallen.
Als men door der jaren tallen,
In den geest eens rugwaerds ziet;
Wat het harte dan geniet,
Is een troost voor oude lieden.
Broeder 'k mag dees dicht u bieden;
Heel myn harte ligt er in,
Met dat myner echtvriendin.
Komt, ten slot, voor d'ouderlingen,
Allen die den disch omringen!
Een geluksdronk met elkaêr,
Voor het zegevierend paer.
Lied.
Naer de wyze van het Kuiperke. 'K zal ook een liedjen op 't jubelfeest zingen,
Want ik deel meê in het feest van den dag;
Daer wy 't gelukkige Paer bly omringen,
Op deze plegt van een wonderbaer slach.
'K zal van den Bruidegom zyn jonge dagen,
Zoo eens het een en het ander gewagen.
Hy heeft voor pastoor gestudeerd (bis)
Maar dat is gemankeerd.
| |
[pagina 442]
| |
Hy heeft in't leger van Braband gestreden,
Als kloek dragonder by Hein Van der Noot;
Maer ach! te Hui, zat de schrik in zyn leden,
Omdat de vyand met kogelen schoot,
Als hy dien tyd eens te Tienen logeerde,
Waer hy zich voor geene menschen geneerde,
Had hy er een jeugdig kapries, (bis)
Ach toen was hy niet vies.
Later verkoos hy in plaets van te preken,
Daer hy veranderd was in zyn gedacht;
Van voort te leeren in het apotheken,
Waer in hy 't zeker zeer ver heeft gebragt.
Op eens kreeg hy zyn Cathrientjen in d'oogen,
Het harte beider werd spoedig bewogen,
Maesmans die ook vreê om heur hand, (bis)
Viel welhaest door de mand,
Nu zyn zy vyftig jaer zamen verbonden,
In d'echte banden der vruchtbare trouw;
En zy beleven de zoetste stonden,
Die op der aerd iedereen wenschen zou.
Laet ons dan eens op hun welvaren drinken,
En in 't ronde den wynroomer klinken,
Op dat het deugdzame paer, (bis)
Hier nog leev' menig jaer.
Van de twintig laatste gedichten, in dit deel opgenomen, is het ons niet gelukt het jaartal te ontdekken waarin ze geschreven zijn. Daarom hebben wij ze allen, achteraan in het boek, bij elkander laten volgen. Behalve de in het leven van Th. Van Ryswyck aangehaalde anecdoten, heeft de heer D. Sleeckx er ook eene meegedeeld, in een verhaaltje, getiteld: het Kasteel te W., en de heer Em. Rosseels schreef een blijspel: Theodoor Van Ryswyck, of schuwt de plaatsen waar de plagen vallen, hetwelk op 6 Februari 1851, voor de eerste maal te Antwerpen ten tooneele werd gevoerd, en waarvan de titel, bij eene tweede uitgaaf, in dien van Dichter en Soldaat is veranderd. Eenige dagen na de feestelijke onthulling van Van Ryswyck's standbeeld op de IJzeren Waag, kocht het Antwerpsche stads- | |
[pagina 443]
| |
bestuur, ten prijze van 1200 fr., een marmeren borstbeeld aan van den volksdichter, door zijnen behuwdzoon, Eug. Van der Linden, vervaardigd. Dit borstbeeld, dat thans de stadsbibliotheek versiert, is al te sterk geïdealiseerd, doch overigens goed uitgevoerd, en het verraadt bij den jongen beeldhouwer zeer veel aanleg. In het eerste deel dezer uitgave hebben wij enkele drukfeilen ontdekt: op bladzij 77 staat us; dit moet zijn plus. Op bl. 173, msisen; men leze missen. Op bl. 329, smaek van Cats; men leze: in den smaek van Cats. - In het tweede deel, bl. 409, staat Provinciael Antwerpsch Nieuwsblad; men leze: Antwerpsch Nieuwsblad. - In het derde deel, bl. 413 staat beschreidden; dit moet zijn, beschreiden. De overige misstellingen gelieve de lezer zelve te verbeteren. De bijlage 7, nopens Van Ryswjck's soldatendienst, stelt zijne geboorte verkeerdelijk op 1 Juni 1811. Dit is waarschijnlijk eene fout van den afschrijver; doch wij deelen het officieele stuk mede zooals wij het ontvangen hebben.
Bij het voltooien van dit derde en laatste deel, richten wij onzen welgemeenden dank. tot al de personen, welke, met eene prijsbare welwillendheid, tot het welgelukken dezer uitgave hebben bijgedragen, hetzij door het meedeelen of aanwijzen van onuitgegeven stukken, hetzij door het verschaffen van inlichtingen nopens den dichter. Deze vriendelijke tegemoetkoming heeft ons getroost voor den onwil dien wij van andere personen ondervonden hebben, en dit wel omdat wij sommige stukken uit de verzameling niet achterwege wilden laten, iets dat wij niet konden of mochten doen.
Jos. St. |
|