Volledige werken. Deel 3(1884)–Theodoor van Rijswijck– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Aen den Vlaemschen Letterbode. Zeg my, nieuwe Letterbode, Wat is uw byzonder plan? Van te heeklen en te spotten, Met het werk van alle man? Met de bloemen en de vruchten, Van een ander en van my, Onmeêdoogend uit te kraeijen Zonder grond noch Poëzy. Van diegenen slechts te pryzen, Die behooren tot uw ryk, En al wie daer buiten leven Slechts te sleuren door het slyk! O! dan zult gy nooit verjaren, Dat beloof ik u vooraf; En dan spoort gy met de stoomkar, Van uw wieg naer 't wachtend graf. Want het is hier meer geplogen, Dat zy, die al te onbedacht, En 't uitzinnig voorwaerts wilden, In de worstling zyn versmacht. Er is reeds te veel te lyden, Zoo van Fransquiljon als Wael; Dan dat men ons nog zou hoonen, Tergen in onze eigen tael. [pagina 142] [p. 142] Zeg my, nieuwe Letterbode, Zyt gy denklyk van dit slach; Dat bedeest wil blyven hangen Tusschen duisternis en dag? Dat den moed niet heeft te kampen, Tegen 's vyands meerderheid, En gerust, in zachte sluimring, Op gewenschter uitzigt beidt, En toch alles niet wil wagen, Of uit schaemte of eigenbaet; En alleen het hoofd wil beuren, Als 't te vroeg is of te laet? O, dan zal uw naem niet klinken, Van de Zee tot aen den Rhyn; En dan kunt gy Neêrlands zake Slechts van luttel voordeel zyn. Hoor my, nieuwe Letterbode! Stapt gy in het worstel veld; Wil u onverschrokken houden. Als een vroom en moedig held. Met den geestdrift der Teutonen, Moet gy 't Gallomanisch broed, Vreeslyk in het aenzigt vliegen, Ook ten koste van uw bloed: Moet gy 't Vaderland beschermen, En ons oude volksbestaen; Dat door 't toedoen van de Franken, Eerlang hier te niet zou gaen; Spaer dan titels noch vermogen, Smaed en vloek wie onregt doet, Stel in 't licht hunne euveldaden, D'onderdrukten, past die moed. Doe het, nieuwe Letterbode! Stout gesproken voordert iets; Bloô te fluistren en te wachten, Helpt ons niets. 1844. Vorige Volgende